Op 8 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 december 2016 te Diemen, waar de verdachte samen met een mededader een woning heeft aangevallen. De tenlastelegging omvatte het vernielen van een ruit, het gooien van een (bak)steen en het gieten van benzine in de keuken van de woning, met als doel brand te stichten. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder DNA-bewijs dat de verdachte verbond aan de sigarettenpeuken die in de keuken werden aangetroffen. De verdediging voerde aan dat het DNA niet zonder meer bewijs was dat de verdachte de sigaretten had gegooid, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarbij werd meegewogen dat de poging tot brandstichting een ernstig gevaar voor de bewoners van de woning met zich meebracht, waaronder twee minderjarige kinderen. De rechtbank benadrukte de onverschilligheid van de verdachte voor het leven en welzijn van anderen, wat leidde tot de beslissing om een substantiële straf op te leggen.