ECLI:NL:RBAMS:2020:88

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
13/680003-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 8 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 december 2016 te Diemen, waar de verdachte samen met een mededader een woning heeft aangevallen. De tenlastelegging omvatte het vernielen van een ruit, het gooien van een (bak)steen en het gieten van benzine in de keuken van de woning, met als doel brand te stichten. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder DNA-bewijs dat de verdachte verbond aan de sigarettenpeuken die in de keuken werden aangetroffen. De verdediging voerde aan dat het DNA niet zonder meer bewijs was dat de verdachte de sigaretten had gegooid, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarbij werd meegewogen dat de poging tot brandstichting een ernstig gevaar voor de bewoners van de woning met zich meebracht, waaronder twee minderjarige kinderen. De rechtbank benadrukte de onverschilligheid van de verdachte voor het leven en welzijn van anderen, wat leidde tot de beslissing om een substantiële straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/680003-17
Datum uitspraak: 8 januari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 december 2019 en 8 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J.J. Schutte, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte mr. R. Pothast naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 12 december 2016 te Diemen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- een ruit van voornoemde woning heeft/hebben vernield en/of een (bak)steen (door een ruit
van voornoemde woning) in de keuken heeft/hebben gegooid en/of (vervolgens)
- een hoeveelheid benzine, in elk geval een brandbare stof op de vloer van die keuken
heeft/hebben gegooid en/of gegoten en/of (vervolgens)
- twee, althans een of meer brandende sigaretten (door de ruit van voornoemde woning) in de
keuken heeft/hebben gegooid,
in elk geval met die opzet (open) vuur in aanraking heeft/hebben gebracht met de (vloer van die) keuken van voornoemde woning en/of met die hoeveelheid benzine, althans met (een) brandbare stof(fen);
(artikel 157 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 december 2016 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning gelegen aan de [adres] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of Rochdale, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 jo 47 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - onder meer - aangevoerd dat uit de omstandigheid dat DNA van verdachte is aangetroffen op een sigarettenpeuk, die is gevonden op de vloer van de keuken van de woning op de [adres] te Diemen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte die peuk bij de woning naar binnen heeft gegooid. Dit omdat een op enig eerder moment door verdachte aangeraakte sigaret ook door een ander in de woning kan zijn gebracht.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Overwegingen
Beide op de vloer van de keuken gevonden sigaretten waren deels ter plaatse opgebrand gezien de geconstateerde askegels. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat die sigaretten brandend in de keuken zijn gegooid door personen, die die sigaretten kort daarvoor hadden aangestoken. Op één van die sigarettenpeuken is DNA van alleen verdachte aangetroffen. De rechtbank acht het door de raadsman geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Met dat scenario strookt immers niet dat op de sigaret alleen het DNA-profiel van verdachte is aangetroffen. Als een ander die sigaret zou hebben aangestoken (waarbij dan diens speeksel op de sigaret zou achterblijven), en in de woning zou hebben gegooid, dan moet er in dat alternatieve scenario sprake zijn van omstandigheden die aannemelijk maken dat van deze persoon geen DNA-profiel op de sigaret achterbleef en van verdachte wel. Die omstandigheden blijken echter niet uit het strafdossier, ook niet uit de verklaring van [naam 2] . De rechtbank weegt daarbij mee dat het gezien de DNA-match op de weg van verdachte lag een redengevende, ontlastende verklaring te geven. Hij heeft echter die verklaring niet willen geven door zich bij de politie op zijn zwijgrecht te beroepen en niet ter terechtzitting te verschijnen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte de sigaret waarop zijn DNA is aangetroffen, heeft aangestoken en in de keuken van [adres] heeft gegooid. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar betoog dat het DNA van de verdachte op de sigaret geen zogenoemd daderspoor is. Daar komt bij dat er, anders dan de raadsman heeft betoogd, wel degelijk ander bewijsmateriaal is dat bijdraagt aan de overtuiging dat verdachte met [naam 2] verantwoordelijk was voor de poging tot brandstichting.
4.3.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
primair:
op 12 december 2016 te Diemen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, met dat opzet met zijn mededader naar voornoemde woning is toegegaan waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader vervolgens
- een (bak)steen door een ruit van voornoemde woning in de keuken heeft gegooid en
vervolgens
- een hoeveelheid benzine op de vloer van die keuken heeft gegooid en/of gegoten en
vervolgens
- twee brandende sigaretten door de ruit van voornoemde woning in de keuken hebben
gegooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Samen met mededader [naam 2] heeft verdachte in de nachtelijke uren geprobeerd om brand te stichten in een woning waarin vijf personen, waaronder twee minderjarige kinderen, lagen te slapen. Aldus heeft verdachte hun leven, gezondheid en bezittingen in ernstig gevaar gebracht. Dit alles omdat [naam 2] boos was op zijn (ex-)verloofde (die met haar ouders, zusjes en broertje de woning bewoonde), omdat zij tegen hem had gezegd dat zij aangifte tegen hem zou gaan doen van een mishandeling eerder die nacht. De rechtbank vindt het buitengewoon kwalijk en verwijtbaar dat verdachte hieraan heeft meegedaan. Hij heeft geen enkel inzicht gegeven in zijn beweegredenen. De rechtbank houdt het ervoor dat hij is meegegaan in de gekrenkte gevoelens van zijn mededader [naam 2] . Dat verdachte die gevoelens belangrijker vond dan het levensgevaar waarin hij een heel gezin heeft gebracht, getuigt van een diep verontrustende onverschilligheid voor het leven en welzijn van anderen. Gelet daarop en op het feit dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 20 november 2019, in het verdere verleden veroordeeld is vanwege gewelds- en vermogensdelicten, acht de rechtbank in beginsel de oplegging van een langer durende gevangenisstraf dan door de officier is gevorderd, gepast. Aan [naam 2] is bij vonnis van 17 mei 2017 een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd voor onder meer deze poging tot brandstichting . Toen zijn (ex-)verloofde hem meedeelde dat zij aangifte tegen hem zou gaan doen, zei [naam 2] tegen haar: “Je gaat zien wat er gebeurt.” en “Ik ga je huis ruïneren.” Hieruit leidt de rechtbank af dat [naam 2] ook de initiatiefnemer van de poging tot brandstichting is geweest. Gelet hierop acht de rechtbank voor verdachte een gevangenisstraf van 20 maanden passend, waarop vervolgens, overeenkomstig ECLI:NL:HR:2008:BD2578, 10% in mindering zal worden gebracht vanwege de overschrijding met bijna één jaar van de redelijke termijn, waarbinnen onderhavige zaak in eerste instantie had behoren te zijn afgedaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
primair:
Medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 januari 2020.