ECLI:NL:RBAMS:2020:87

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
7870642 CV EXPL 19-14266
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersaansprakelijkheid bij aanrijding tussen twee voertuigen met omkeringsregel en onrechtmatige daad

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam, betreft het een verkeersongeval dat plaatsvond op 12 januari 2019 tussen twee voertuigen, een Mercedes en een Lexus, op de Pieter Calandlaan in Amsterdam. De eiser, bestuurder van de Mercedes, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, bestuurder van de Lexus, op grond van onrechtmatige daad. De eiser stelde dat de gedaagde te hard had gereden en daardoor de aanrijding had veroorzaakt. De gedaagde betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de eiser een voorrangsfout had gemaakt.

Tijdens de procedure zijn verschillende getuigenverklaringen overgelegd die de hoge snelheid van de Lexus bevestigden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde inderdaad te hard had gereden, wat een overtreding van de verkeersregels opleverde. Dit leidde tot de conclusie dat er een causaal verband bestond tussen de snelheidsovertreding en de aanrijding, waardoor de gedaagde aansprakelijk werd gesteld voor de schade van de eiser. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser toe, inclusief de herstelkosten van de auto, de schade door premieverhoging en buitengerechtelijke incassokosten.

In reconventie werd de vordering van de gedaagde afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade van de eiser. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De uitspraak benadrukt de omkeringsregel in verkeersaansprakelijkheid, waarbij de snelheidsovertreding van de gedaagde leidde tot een onrechtmatige daad, ongeacht de mogelijke voorrangsfout van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 7870642 CV EXPL 19-14266
Uitspraak: 17 januari 2020
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. R.H.J.G. Borger,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: O. Freijzer.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde] .
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 juni 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 13 augustus 2019, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte overleggen producties in conventie, met producties,
  • de akte uitlating producties van de zijde van [gedaagde] .
Op 21 november 2019 heeft de bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. [gedaagde] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Ter verduidelijking van de procespositie heeft de kantonrechter ter comparitie vastgesteld dat Freijzer als gemachtigde van [gedaagde] optreedt en dat de reconventionele vordering door [gedaagde] is ingesteld. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1.
Op 12 januari 2019, omstreeks 23:45 uur, heeft ter hoogte van de Pieter Calandlaan 202 te Amsterdam een aanrijding plaatsgevonden. Bij die aanrijding waren betrokken [eiser] , als bestuurder van een Mercedes, en [gedaagde] , als bestuurder van een Lexus.
1.2.
De Pieter Calandlaan is een lange weg die bestaat uit een eenbaansrijstrook in de oostelijke richting en een eenbaansrijstrook in de westelijke richting. Tussen deze twee rijstroken bevindt zich een vrij liggende trambaan. Het kruispunt ter hoogte van de Jan Smitstraat en Koos Vorrinkweg wordt geregeld door stoplichten. Op de Pieter Calandlaan is een maximumsnelheid van 50 km per uur toegestaan.
1.3.
De Lexus reed op de Pieter Calandlaan rechtdoor van oost naar west. De Mercedes reed op de Pieter Calandlaan van west naar oost en sloeg ter hoogte van het bewuste kruispunt twee maal links af om de weg in tegenovergestelde richting (van oost naar west) op de Pieter Calandlaan te vervolgen. Op de weghelft van oost naar west raakte de Lexus de Mercedes aan de rechter zijkant.
1.4.
Na de aanrijding hebben [eiser] en [gedaagde] ter plekke een aanrijdingsformulier ingevuld en ondertekend. [eiser] heeft op het aanrijdingsformulier het volgende verklaard (waarbij met voertuig A de Mercedes en voertuig B de Lexus wordt bedoeld):
“Voertuig B kwam met hoge snelheid aanrijden. Hoger dan aangegeven snelheid.”
1.5.
[gedaagde] heeft op het aanrijdingsformulier het volgende verklaard:
“Voertuig B ging met 60 km bij groen licht. Voertuig A zag het niet en reed door op de weg.”
1.6.
Op het aanrijdingsformulier zijn twee getuigen vermeld, te weten [getuige 1] (hierna [getuige 1] ) en [getuige 2] .
1.7.
Op 22 januari 2019 heeft [getuige 2] in zijn getuigenverklaring het volgende opgenomen:
“Ik stond bij stoplicht [op de Koos Vorrinkweg, toevoeging kantonrechter] en ik zag een Mercedes keren en op de rijbaan rijden en toen sprong mijn stoplicht op groen en wilde ik doorrijden maar ik moest vol op de rem want er kwam een Lexus van de linkerkant met extreem hoge snelheid en die zag ik vol in de Mercedes aan de rechterzijkant gaan.”
1.8.
Op 26 januari 2019 heeft [getuige 1] in zijn getuigenverklaring het volgende opgenomen:
“Zaterdag 12/01 stond ik rond 23:30 voor mijn deur [Pieter Calandlaan [huisnummer] , toevoeging kantonrechter] te wachten. Mijn zicht was op de gehele kruispunt gericht. Ik zag toen een Mercedes keren. Toen deze geheel op de autoweg reed, werd deze Mercedes getroffen door een witte Lexus die op dezelfde [weg, toevoeging kantonrechter] reed. Ik schrok hier enorm van omdat ik zag dat de witte Lexus met hele hoge snelheid aankwam rijden. Ik zag dat de Mercedes geheel op de weg aan het rijden was toen de Lexus hem van rechts raakte.”
1.9.
[eiser] heeft de schade aan zijn auto laten repareren voor een bedrag van in totaal € 7.106,79.
1.10.
De door [gedaagde] bestuurde Lexus was ten tijde van de aanrijding verzekerd bij NV Schadeverzekering-maatschappij Bovemij (handelsnaam SternPolis, hierna: Bovemij).
1.11.
Op 30 januari 2019 heeft een oud schoolgenoot van [gedaagde] , [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), een getuigenverklaring opgesteld. Hierin is opgenomen, voor zover van belang (waarbij de Mercedes ook als “B” is aangeduid en de andere auto als “A”):

Met welke snelheid werd naar uw mening gereden?(...)
(A) ongeveer 50”
(…)

Wie heeft volgens u schuld aan het voorval en waarom?
Mercedes was bezig met een U bocht maken terwijl de A rechtdoor reed op dezelfde weg.
(…)
Wat hebt u waargenomen? (omschrijving toedracht)
A kwam aanrijden (rechtdoor) en B wou keren maar zag A niet aankomen. Stoplicht van A stond op groen en stoplicht van B kon ik niet zien.”
1.12.
Bij brief van 7 februari 2019 heeft de raadsman van [eiser] zowel [gedaagde] als Bovemij aangesproken voor de uit de aanrijding voortkomende schade en [gedaagde] en Bovemij gesommeerd aansprakelijkheid te erkennen en de schade te vergoeden.
1.13.
Bij brief van 22 februari 2019 heeft Bovemij de raadsman van [eiser] bericht bij haar afwijzende standpunt te blijven.
1.14.
Op 29 augustus 2019 heeft [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) een getuigenverklaring opgesteld waarin is opgenomen, voor zover van belang:
“In de nacht van zaterdag op zondag 12/13 januari rond 23:00 stond ik op de Pieter Calandlaan voor Chiwat Bladi (eetzaak). Ik zag toen dat er grijze Mercedes door een witte auto (Lexus) die met best wel hoge snelheid aan kwam rijden werd geraakt van de zijkant. Zag er raar uit omdat er genoeg ruimte was om af te remmen, maar de Lexus bleef met hoge snelheid rijden. Volgens mij had hij geen moment door dat er iemand op de weg voor hem reed. (…) Bij het incident heb ik afgesproken met eigenaar van Mercedes dat ik de getuigenverklaring zou invullen.”
1.15.
Op 31 augustus 2019 heeft [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ) een getuigenverklaring opgesteld, waarin is opgenomen, voor zover van belang:
“Ik was zaterdag 12 januari 2019, 23:45 ongeveer, aan het rijden op de Pieter Calandlaan. De stoplicht ging op rood, dus ik stopte. Vervolgens zag ik links van me op de andere weg een Lexus met witte kleur met niet normale hoge snelheid afrijden op een Mercedes die aan het rijden was op de weg precies naast de Albert Heijn richting de Aker. De Lexus scheurde langs de Mercedes en het leek erop dat hij hem via de bushalte wilde inhalen. Hij raakte de Mercedes via de zijkant. (…)”

2.Vordering en verweer

in conventie
2.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
€ 7.106,79 aan herstelkosten van de auto, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 12 januari 2019;
b. een verklaring voor recht dat [gedaagde] ook aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt vanwege de premieverhoging en [gedaagde] te veroordelen om bij wijze van schadevergoeding aan [eiser] te betalen een bedrag van € 171,46 inzake de premieverhoging per maand sedert 13 juli 2019 totdat in deze procedure onherroepelijk vonnis is gewezen en voor het overige nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet;
c. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van buitengerechtelijke incassokosten van € 883,71;
d. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
[eiser] stelt – samengevat – dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade ontstaan als gevolg van de aanrijding. Deze schade bestaat uit herstelkosten van de auto van [eiser] van € 7.106,79. Voorts lijdt [eiser] schade vanwege het feit dat [gedaagde] aansprakelijkheid niet heeft erkend. Per 13 juli 2019 zijn de schadevrije jaren van [eiser] van 2 naar -1 gezakt en is de verzekeringspremie gestegen met een bedrag van
€ 171,46 per maand, aldus steeds [eiser] .
2.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
2.5.
[gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat [eiser] geacht moet worden een voorrangsfout jegens [gedaagde] te hebben gemaakt en dat aan de zijde van [gedaagde] niet blijkt van enige aansprakelijkheid voor de door [eiser] geclaimde schade, alsook dat [gedaagde] geen eigen schuld kan worden verweten ten aanzien van de door hem geleden schade als gevolg van de voorrangsfout van [eiser] .
2.6.
[eiser] voert verweer tegen de vordering.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.Beoordeling

in conventie en reconventie
3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de kantonrechter deze gezamenlijk behandelen.
3.2.
Partijen hebben onder verwijzing naar de overgelegde stukken ieder een andere lezing gepresenteerd van de aanrijding op 12 januari 2019. [eiser] heeft gesteld dat hij op de bewuste dag met zijn auto over de Pieter Calandlaan in oostelijke richting reed. Ter hoogte van de Koos Vorrinkweg passeerde hij een groen stoplicht, sloeg links af, reed over de aldaar gelegen trambaan en sloeg vervolgens nogmaals linksaf om zijn route op de Pieter Calandlaan in westelijke richting te vervolgen. Volgens [eiser] was hij geheel gekeerd en reed hij op de Pieter Calandlaan ter hoogte van nummer 202 toen hij in zijn achteruitkijkspiegel plots zag dat [gedaagde] hem met zeer hoge snelheid van achteren naderde. Volgens [eiser] moet [gedaagde] door een rood stoplicht hebben gereden. [gedaagde] probeerde [eiser] van de rechterkant in te halen, maar “schampte” hem in de rechterflank van zijn auto. [eiser] werd hierdoor met zijn auto tegen een verkeerspaaltje, dat zich aan de linkerkant van de Pieter Calandlaan bevindt, gedrukt.
3.3.
[gedaagde] heeft deze gang van zaken betwist. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij over de Pieter Calandlaan ter hoogte van de Koos Vorrinkweg in de westelijke richting reed, toen [eiser] over de trambaan reed en de Pieter Calandlaan op wilde rijden. [eiser] kwam op dat moment van de linkerkant, zodat hij [gedaagde] , die op de doorgaande weg en door groen licht reed, voorrang diende te verlenen. Dit heeft hij echter niet gedaan volgens [gedaagde] . [gedaagde] kon niet meer uitwijken voor [eiser] , die op dat moment nog aan het keren was op het bewuste kruispunt, en raakte met de linkervoorkant van zijn auto de rechterzijkant van de auto van [eiser] , aldus [gedaagde] .
3.4.
Het voorgaande maakt dat voor de kantonrechter thans niet vaststaat wat er werkelijk is gebeurd op 12 januari 2019. Wat wel vaststaat is dat [gedaagde] vlak voor de aanrijding te hard heeft gereden. Dit volgt uit de verklaring van [eiser] en uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 5] die alle vier in het bijzonder de hoge snelheid van de Lexus benadrukken (“extreem hoge snelheid”, “hele hoge snelheid”, “best wel hoge snelheid” en “met niet normale hoge snelheid”). Daarbij komt dat ook [gedaagde] zelf, zowel op het aanrijdingsformulier als ter zitting, heeft aangegeven 60 km per uur te hebben gereden terwijl ter plaatse 50 km per uur is toegestaan. De getuigenverklaring van [getuige 3] dat [gedaagde] “ongeveer 50” reed is niet specifiek en ook overigens onvoldoende om de hiervoor genoemde verklaringen te ontkrachten.
3.5.
Het overtreden van de maximumsnelheid levert een overtreding op van de in het verkeer geldende regels en is daarmee, in geval die gedraging heeft geleid tot een verkeersongeval, een onrechtmatige gedraging jegens de overige verkeersdeelnemers. Op grond van artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 moet een bestuurder in staat zijn het door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Verder bepaalt artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1995 dat het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Hieruit vloeit de ongeschreven norm voort dat een weggebruiker zijn snelheid dient aan te passen aan de concrete omstandigheden.
3.6.
Het rijden binnen de maximumsnelheid is een belangrijke verkeersnorm die strekt tot voorkoming van specifiek gevaar, te weten het gevaar dat zich een verkeersongeval voordoet. Wanneer deze norm wordt overtreden en er ontstaat een aanrijding, dan wordt in beginsel aangenomen dat de aanrijding het gevolg is van de overschrijding van de maximumsnelheid (causaal verband) en wordt een onrechtmatige daad aangenomen. Daarbij kan het zelfs zo zijn dat het niet verlenen van voorrang juridisch zonder gevolgen blijft.
3.7.
Vaststaat dat [gedaagde] met de gevoerde snelheid van ten minste 60 km per uur ten minste 10 km per uur harder heeft gereden dan ter plaatse is toegestaan. De kantonrechter is van oordeel dat een overschrijding van de snelheid met 10 km per uur in de concrete omstandigheden van dit geval als te hoog en daarmee als gevaarzettend moet worden bestempeld. Daarbij speelt mee dat het donker was (rond 23:45 uur in januari), [gedaagde] een kruispunt naderde, en er ook volgens de eigen stellingen van [gedaagde] ten minste één andere auto op het kruispunt aanwezig was (namelijk de linksafslaande Mercedes van [eiser] ) zodat geen sprake was van een geheel verlaten kruispunt. Het verkeersgedrag van [gedaagde] heeft jegens [eiser] daarmee als gevaarzettend en derhalve als onrechtmatig te gelden, hetgeen hem ook valt te verwijten en is toe te rekenen. [gedaagde] heeft hiertegenover aangevoerd dat de verklarende factor in het ontstaan van de aanrijding het niet verlenen van voorrang door [eiser] is geweest. [gedaagde] zou echter bij een aangepaste snelheid meer tijd hebben gehad om op de situatie in te spelen, omdat zijn eigen reactiemogelijkheden worden vergroot als hij minder hard had gereden. Voorts zou de remweg en de stopafstand korter zijn geweest, hetgeen volgt uit de door beide partijen overgelegde tabellen. Nu gesteld noch gebleken is dat de aanrijding ook zonder het gevaarzettend handelen van [gedaagde] zou hebben plaatsgevonden, staat het causaal verband tussen de aanrijding en het onrechtmatig handelen door [gedaagde] vast. Het algemene bewijsaanbod dat [gedaagde] heeft gedaan zal worden gepasseerd, aangezien dit niet is toegespitst op het ontzenuwen van dit causaal verband. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of [gedaagde] door rood heeft gereden, zoals [eiser] heeft gesteld maar [gedaagde] heeft betwist.
3.8.
Met hetgeen is overwogen onder r.o. 3.7 staat vast dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade voor zover deze schade aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde] kan worden toegerekend. [gedaagde] heeft de omvang van deze schade en de gevorderde wettelijke rente niet betwist en evenmin betwist dat de schade het gevolg is van de aanrijding. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] weergegeven onder 2.1 sub a en b worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om, zoals gevorderd door [eiser] onder 2.1 sub b, laatste zin (de overige schade nader op te maken bij staat) toe te wijzen nu [eiser] niet heeft gesteld dat er naast de premieverhoging nog andere schade geldeden is. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
3.9.
Gelet op het bovenstaande zal de in reconventie gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen. Nu is vastgesteld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van de aanrijding heeft geleden is de conclusie die aan de gevorderde verklaring ten grondslag ligt (namelijk dat aan de zijde van [gedaagde] niet blijkt van enige aansprakelijkheid voor de door [eiser] geclaimde schade en dat [gedaagde] geen eigen schuld kan worden verweten) onjuist en kan in het midden blijven of sprake was van een voorrangsfout van [eiser] .
buitengerechtelijke incassokosten
3.10.
[eiser] vordert in conventie vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 883,71. Deze vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan en [gedaagde] heeft dat ook niet aangevoerd, zodat de kantonrechter de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
proceskosten
in conventie
3.11.
Bij deze uitkomst van de procedure in conventie wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] . Deze kosten worden tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 103,07
  • griffierecht € 231,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 934,07
3.12.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
in reconventie
3.13.
Bij deze uitkomst van de procedure in reconventie wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] . Deze kosten worden tot op heden begroot op € 240,00 (2 punten × tarief € 240,00 x 0,5) aan salaris gemachtigde.
3.14.
De nakosten zullen ambtshalve worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
I. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.106,79, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over het toegewezen bedrag vanaf 12 januari 2019 tot de dag van volledige betaling,
II. verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is jegens [eiser] voor de schade die [eiser] lijdt vanwege de premieverhoging als gevolg van het ongeval,
III. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 171,46 inzake de premieverhoging per maand sedert 13 juli 2019 totdat in deze procedure onherroepelijk vonnis is gewezen,
IV. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 883,71 aan buitengerechtelijke incassokosten,
V. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 934,07, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
VI. wijst het meer of anders gevorderde af,
VII. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
VIII. wijst het gevorderde af,
IX. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 240,00,
in conventie en reconventie
X. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 180,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.L.S. Kalff, kantonrechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.
De griffier De kantonrechter