in conventie
8. Vaststaat dat de Rainbow Warrior, de Arctic Sunrise en de Esperanza uitsluitend anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf worden ingezet en dat Greenpeace een non-profitorganisatie is. Nu zij geen
bedrijfsactiviteiten uitvoert, betwist Greenpeace dat zij op grond van de wet Bpf 2000 kan worden verplicht tot aansluiting bij BPF Koopvaardij.
9. Echter, ook als ervan uit wordt gegaan dat Greenpeace op basis van de wet Bpf 2000 kan worden verplicht om zich aan te sluiten, wordt geconcludeerd dat Greenpeace niet verplicht was en is om zich aan te sluiten. Daartoe geldt het volgende.
10. In de verplichtstellingsbesluiten van 1989, 2014 en 2015 is vastgelegd wie onder de werkingssfeer van het besluit valt. Uitleg van de werkingssfeerbepaling van een verplichtstellingsbesluit dient te geschieden aan de hand van de zogeheten cao-norm. Deze cao-norm houdt in – na steeds verdere nuancering in de rechtspraak – dat aan een bepaling van een verplichtstellingsbesluit een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de verplichtstelling, van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het verplichtstellingsbesluit is gesteld. Verder kan bij deze uitleg onder meer acht worden geslagen op de elders in het verplichtstellingsbesluit gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
11. In onderhavig geval gaat het om (de uitleg van) drie verplichtstellingsbesluiten. Volgens BPF Koopvaardij is echter met de wijzigingen van het besluit in 2014 en 2015 niet beoogd de reikwijdte van de verplichtstelling van 1989 te beperken of te wijzigen maar om deze te verduidelijken. Nu met de wijziging in 2015 het verplichtstellingsbesluit slechts is verduidelijkt en de definitie van zeeschip niet is uitgebreid of aangescherpt, zal aan de hand van dat besluit worden beoordeeld of Greenpeace onder de werkingssfeer valt. Indien Greenpeace niet onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van 2015 valt, valt zij evenmin onder de eerdere verplichtstellingsbesluiten.
12. Niet in geschil is dat (de bemanning van de schepen van) Greenpeace valt onder de definitie in het verplichtstellingsbesluit van zeevarenden en onder de definitie van scheepsbeheerder. Partijen twisten echter over de vraag of de schepen van Greenpeace vallen onder de onder B van de verplichtstelling genoemde begrippen zeeschip en/of pleziervaartuig (zie 1.5). Vastgesteld wordt dat een schriftelijke toelichting op het verplichtstellingsbesluit ontbreekt, zodat daarnaar voor de uitleg van dit begrip niet kan worden teruggegrepen. Wel kan worden aangeknoopt bij regelgeving of stukken waarnaar in het besluit (direct of indirect) is verwezen.
13. Volgens het verplichtstellingsbesluit 2015 wordt onder een zeeschip verstaan een schip als bedoeld in artikel 8:2 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor zover op grond van de Nederlandse rechtsregels de vlag van het Koninkrijk wordt gevoerd, met uitzondering van vissersschepen, schepen in openbare dienst, binnenvaartschepen, oorlogsschepen en marinehulpschepen, pleziervaartuigen, schepen speciaal ontworpen voor het opnemen en dumpen van zand en klei en de daarbij betrokken hulpschepen.
14. Greenpeace voert aan dat haar zeeschepen vallen onder het begrip pleziervaartuig in het verplichtstellingsbesluit en daarom zijn uitgezonderd. BPF Koopvaardij stelt dat de schepen van Greenpeace niet worden ingezet voor sportief of recreatief gebruik, of anders: “voor het plezier”, zodat volgens een strikt taalkundige uitleg en ook overigens, deze schepen niet onder het begrip pleziervaartuig in het verplichtstellingsbesluit vallen en dus niet zijn uitgezonderd.
15. Zoals hiervoor overwogen dient echter bij de uitleg van de begrippen zeeschip en pleziervaartuig niet alleen gekeken te worden naar de taalkundige uitleg. In het verplichtstellingsbesluit is allereerst vermeld dat het gaat om zeeschepen als bedoeld in artikel 8:2 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat onder zeeschepen wordt verstaan de schepen die als zeeschip teboekstaan in de openbare registers. In het verplichtstellingsbesluit is verder vermeld dat het gaat om zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels de vlag van het Koninkrijk mogen voeren. In artikel 311 van het Wetboek van Koophandel is bepaald aan welke vereisten een schip moet voldoen om een Nederlands schip te zijn (en dus de Nederlandse vlag mag voeren) In lid 4 van dit artikel zijn daarvoor specifieke vereisten opgesomd in geval een schip ‘uitsluitend anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt’. In de Memorie van Toelichting bij dit artikellid is opgemerkt dat zeeschepen die niet worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf op aanvraag ook een zeebrief kunnen krijgen (om de Nederlandse vlag te voeren) en dat ‘naast plezierjachten valt te denken aan schepen van organisaties zoals Greenpeace (..)’. Niet is in geschil dat in het kader van het in 1989 geïntroduceerde “open-armenbeleid” de Nederlandse overheid bereid was om zeeschepen van organisaties met ideële doelen te beschouwen als pleziervaartuigen, zodat zij een zeebrief konden krijgen en dat de schepen van Greenpeace ook in het Scheepsregister in de categorie pleziervaartuigen zijn ingeschreven (en niet in de categorie koopvaardijvaartuigen).
16. Hieruit volgt dat de schepen van Greenpeace, hoewel taalkundig geen plezierjachten, door de Nederlandse overheid bij gebrek aan beter passende wetgeving in de in het verplichtstellingsbesluit genoemde wet- en regelgeving wel als zodanig zijn gecategoriseerd. Dat in de hiervoor vermelde Memorie van Toelichting onderscheid wordt gemaakt tussen plezier
jachtenen schepen van organisaties zoals Greenpeace maakt dit niet anders. Beide zijn immers in de registers ingeschreven als plezier
vaartuig.
17. In het verplichtstellingsbesluit wordt verder (ten aanzien van de definitie van een scheepsbeheerder) expliciet verwezen naar de Wet zeevarenden, zodat daarbij ook aansluiting kan worden gezocht voor de uitleg van het in het verplichtstellingsbesluit genoemde begrip pleziervaartuig. De Wet zeevarenden geeft in artikel 1 onder e een definitie van het begrip pleziervaartuig: een Nederlands schip dat uitsluitend anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt. Ingevolge deze definitie vallen de schepen van Greenpeace onder het begrip pleziervaartuig.
18. Voorts geldt dat in de aanhef van het verplichtstellingsbesluit is opgenomen dat dit geldt “voor de in de aanvraag bedoelde groepen van personen in de bedrijfstak Koopvaardij”. Taalkundig betekent dit dat het besluit geldt voor werkgevers die schepen inzetten voor de handel en transport over zee (handels(scheep)vaart). Dit kan ook worden afgeleid uit de in het verplichtstellingsbesluit genoemde uitzonderingen, die alle zien op schepen die worden ingezet anders dan voor de handel en transport over zee. Bovendien blijkt uit het verplichtstellingsbesluit dat de wijziging daarvan onder meer is aangevraagd door de werknemersvereniging Nautilus International, die ook betrokken was bij de totstandkoming van de CAO’s van Greenpeace, waarbij juist van de verplichtstelling afwijkende afspraken ten aanzien van de pensioenverplichtingen zijn gemaakt. Daaruit kan worden opgemaakt dat Nautilus wist dat Greenpeace was uitgezonderd en daarmee ook instemde.
19. BPF Koopvaardij heeft nog verwezen naar andere wet- en regelgeving, maar daarvoor bestaan geen aanknopingspunten in het verplichtstellingsbesluit.
20. Op grond van al het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat de uitleg van de begrippen zeeschip en pleziervaartuigen in het verplichtstellingsbesluit naar objectieve maatstaven gelezen in het licht van de gehele tekst van het verplichtstellingsbesluit met zich brengt dat de schepen van Greenpeace onder het begrip pleziervaartuig vallen en de bemanning van de schepen van Greenpeace daardoor is uitgezonderd van de verplichtstelling.
21. De omstandigheid dat andere werkgevers met een ideële doelstelling en zonder winstoogmerk bij BPF Koopvaardij zijn aangesloten, maakt die conclusie niet anders. Gesteld noch gebleken is immers dat zij verplicht zijn aangesloten. Ook de omstandigheid dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in september 2018 heeft laten weten een beleidswijziging te willen doorvoeren zodat ook de schepen van (bijvoorbeeld) Greenpeace aan bepaalde veiligheidseisen moeten voldoen, brengt geen verandering in het oordeel. Integendeel, het is eerder een bevestiging dat de schepen van Greenpeace ten tijde van de wijziging(en) in het verplichtstellingsbesluit (en thans nog) vallen onder de categorie pleziervaartuigen. De vorderingen in conventie worden daarom afgewezen.
22. BPF Koopvaardij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in conventie.
in voorwaardelijke reconventie
23. Nu de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld niet is vervuld, is deze niet ingesteld en wordt aan de behandeling daarvan dan ook niet toegekomen.
23. Greenpeace wordt veroordeeld in de proceskosten in voorwaardelijke reconventie, met dien verstande dat deze gelet op de samenhang met de procedure in conventie, worden begroot op nihil.