Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 12 juni 2019
- het proces-verbaal van comparitie van 27 november 2019.
2.De feiten
en voor zover mogelijk en zo nodig daarbuiten-
te behartigen. Teneinde de belangen van consumenten te beschermen kan de bond zelf, dan wel één of meer door de bond op te richten rechtspersonen, onder meer overgaan tot het instellen van een (rechts)vordering(en) als bedoeld in artikel 3:305a lid 1 Burgerlijk Wetboek, artikel 6:240 Burgerlijk Wetboek of de daarvoor in de plaats tredende wettelijke regelingen. De bond streeft daarbij naar een volwaardige economische en sociale positie van de consument ten opzichte van het totstandkomen, distribueren en consumeren van particuliere en collectieve goederen en diensten. De bond houdt bij dit alles onder andere rekening met maatschappelijke gevolgen in ruime zin van particuliere en collectieve consumptie.
DL Hypotheken).
de vergoedingsbeding(en)). De leningvoorwaarden van de DL DrieSterrenHypotheek bevatten het volgende vergoedingsbeding (in de versie van 21 maart 2016 is deze bepaling vernummerd tot artikel 14), waarbij NNB nog wordt aangeduid als Amstelhuys:
Eerst wordt bepaald hoe lang uw rentevastperiode nog duurt;
Dan neemt Amstelhuys de rente die hoort bij de dichtstbijzijnde kortere rentevastperiode voor nieuwe leningen. Dit wordt de vergelijkingsrente genoemd;
Daarna berekent Amstelhuys het bedrag dat u met uw rente van dit moment zou hebben betaald tot de datum dat die rente zou veranderen. Amstelhuys trekt daarvan het bedrag af dat u met de vergelijkingsrente zou betalen tot de datum dat uw rente zou veranderen. De contante waarde van het verschil moet u betalen. U betaalt dit bedrag tegelijk met het bedrag dat u eerder terugbetaalt. (…)
vervroegde aflossing) een vergoeding verschuldigd kan zijn over het bedrag dat wordt afgelost boven het jaarlijks geldende vergoedingsvrije bedrag.
kortereRVP voor nieuwe leningen (hierna: de vergelijkingsrente). Voor de DL Budget Hypotheek gold vanaf 1 juli 2013 een afwijkend vergoedingsbeding, inhoudende dat bij vervroegde aflossing een boete verschuldigd is van 3% over het bedrag dat boven het vergoedingsvrije deel (10%) wordt afbetaald. De DL hypotheken (exclusief de DL Budget hypotheek) worden hierna aangeduid als
de overige DL hypotheken.
Richtlijn 93/13) luidt, voor zover relevant, als volgt:
GHF) tot stand gekomen. In de artikelen 8, 9 en 10 van de GHF (versie 2011) is een regeling gegeven voor de vervroegde aflossing van (een gedeelte van) de hoofdsom van een hypothecaire lening. De regeling luidt, voor zover thans van belang als volgt:
Richtlijn HK), vastgesteld. In artikel 25 van de Richtlijn HK is onder meer bepaald dat lidstaten aan de uitoefening van de bevoegdheid van de consument tot vervroegde aflossing voorwaarden kunnen stellen. Zij kunnen voorschrijven dat de kredietgever recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan de vervroegde aflossing verbonden zijn; de consument kan evenwel geen boete worden opgelegd (artikel 25 lid 3 van de Richtlijn HK). Voorts is bepaald dat de lidstaten de Richtlijn HK uiterlijk op 21 maart 2016 dienen te hebben geïmplementeerd (artikel 42). Volgens artikel 43 is de richtlijn niet van toepassing op kredietovereenkomsten die gesloten zijn vóór 21 maart 2016.
Vergoeding voor vervroegde aflossing van de hypotheek, Uitgangspunten berekening van het financiële nadeel(
de Leidraad) gepubliceerd. Daarin is gesteld dat de in acht te nemen eisen gelden voor alle vervroegde aflossingen die plaatsvinden vanaf 14 juli 2016, dus ook aflossingen op hypothecaire leningen die zijn aangegaan vóór 14 juli 2016. Voorts is in de Leidraad vermeld dat de visie van de AFM niet de enige manier is om te voldoen aan de norm van artikel 81c van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) en dat het de kredietverlener is “
toegestaan om de vergoeding (…) op een andere wijze te berekenen, zolang de aanbieder borgt en kan aantonen dat wordt voldaan aan de norm.”
Uitgangspunt 2Vergelijkingsrente
3.Het geschil
4.De beoordeling
Ontvankelijkheid
huidige of toekomstige eigen woning, in de ruimste zin”. De rechtbank is met VEH van oordeel dat de onderhavige procedure binnen de statutaire doelomschrijving van VEH valt. Een collectieve actie tot vernietiging van de vergoedingsbedingen strekt mede ter behartiging van belangen van de leden van VEH en heeft betrekking op hun huidige of toekomstige woning in de ruimste zin. De vorderingen van VEH vallen dus binnen haar statutaire doelomschrijving.
ex tunc). Van die toetsing dient te worden onderscheiden de uitoefentoets, die immers geschiedt op basis van de omstandigheden van het geval op het moment van uitoefening van de bevoegdheid
(ex nunc).De vraag die ter beoordeling aan de rechtbank is voorgelegd, te weten of de vergoedingsbedingen onredelijk bezwarend zijn, betreft een abstracte toetsing van voldoende met elkaar overeenstemmende bedingen en heeft daarom betrekking op voldoende gelijksoortige belangen. Bundeling is daarom gerechtvaardigd en Consumentenbond c.s. is in zoverre ontvankelijk in haar vorderingen.
NCW-methode) gehanteerd, waarbij de toekomstige rentestromen contant worden gemaakt per datum aflossing. Daarbij wordt vanaf de vervroegde aflossing het volgens de NCW-methode contant gemaakte verschil bepaald tussen enerzijds de tot het einde van de RVP door NNB gemiste contractuele rentebetalingen en anderzijds de (fictieve) rentetermijnen die vanaf de aflossing tot aan het einde van de (dichtstbij gelegen kortere (voor overeenkomsten van vóór 14 juli 2016) of langere (voor overeenkomsten van na 14 juli 2016)) RVP door NNB zouden zijn ontvangen.
kortereRVP. Doorgaans is deze rente lager dan de vergelijkingsrente met een langere looptijd dan de RVP, waardoor de vergoeding bij de vervroegde aflossing hoger is.
ex tunc)en anderzijds de uitoefentoets van artikel 6:248 BW (
ex nunc).Waar Consumentenbond c.s. klaagt over de toepassing van de vergoedingsbedingen (zie dagvaarding 4.16 en 4.17) lijkt zij het oog te hebben op de uitoefentoets. De vordering strekt echter tot het onredelijk bezwarend verklaren van de vergoedingsbedingen en ziet daarmee op de oneerlijkheidstoets. In een collectieve actie zoals de onderhavige is naar het oordeel van de rechtbank echter geen plaats voor een toetsing van de wijze waarop in concrete gevallen uitvoering is gegeven aan de vergoedingsbedingen. Deze toets is immers afhankelijk van de concrete omstandigheden op het moment dat de consument tot vervroegde aflossing overgaat. Daarom zal de beoordeling zich hierna toespitsen op de oneerlijkheidstoets.
ex tunckarakter van de toetsing (4.7) en de rechtszekerheid die zich bij langlopende financieringsovereenkomst als de onderhavige des te sterker doet gelden.
geleden nadeel) als bedoeld in artikel 6:237 onder i BW. NNB heeft berekend dat zij door de vergoedingsbedingen op portefeuille niveau minder dan driekwart van haar schade aan (vervangende) vergoeding ontvangt. Omdat NNB de aan deze berekening ten grondslag liggende informatie uit concurrentieoverwegingen (nog) niet heeft willen openbaren, heeft over deze berekening geen debat plaats kunnen vinden. De rechtbank laat deze stelling dan ook verder buiten beschouwing.
a priorioneerlijk. Het gaat hier om een methode om schade abstract te berekenen, waarbij een tarief voor de resterende RVP in de regel niet aanwezig is, zodat gekozen moet worden voor een daarmee meest overeenkomend tarief. Daarbij komen twee keuzes in aanmerking die op zichzelf even verdedigbaar zijn: de dichtstbij gelegen kortere of langere RVP. Dat de berekening op basis van de nabijgelegen langere RVP tot een voor de consument gunstiger resultaat leidt, heeft niet tot gevolg dat een beding dat kiest voor de evenzeer verdedigbare kortere RVP leidt tot een resultaat dat geen ‘redelijke vergoeding’ is voor geleden verlies en gederfde winst.
Hierbij neemt de rechtbank mee dat onbetwist door NNB is gesteld dat na invoering van de Leidraad een algemene verhoging van de rentetarieven heeft plaatsgevonden om de financiële gevolgen van individuele vervroegde aflossing volgens de nieuwe berekeningsmethode compenseren.
€ 906,-