In deze civiele procedure, die diende bij de Rechtbank Amsterdam, heeft de rechtbank op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door Hudson's Bay Company (HBC) tegen Stichting de Samenwerking, Pensioenfonds voor het Slagersbedrijf (Achmea). HBC, een internationaal warenhuisconcern gevestigd in Canada, had een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor in verband met een garantie die zij had afgegeven aan Achmea. Achmea vorderde in het incident dat HBC niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen en dat HBC zekerheid zou stellen voor de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat HBC voldoende had aangetoond dat zij en HBC ULC, de vennootschap die de garanties had overgenomen, dezelfde onderneming zijn. De vordering tot niet-ontvankelijkheid werd afgewezen. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat HBC zekerheid moest stellen voor de proceskosten, omdat zij niet in Nederland is gevestigd en geen kenbare vermogensbestanddelen in Nederland heeft. HBC werd veroordeeld om binnen twee weken een bankgarantie van € 11.843 te stellen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De hoofdzaak werd opnieuw op de rol gezet voor beraad op 21 oktober 2020.