In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 3 december 2020, hebben verzoekers, bestaande uit vier chauffeurs die in het Verenigd Koninkrijk en Portugal wonen, een verzoek ingediend tegen Uber B.V. De chauffeurs hebben hun verzoek gebaseerd op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de UAVG, met betrekking tot de deactivatie van hun accounts door Uber. De rechtbank heeft in een eerdere tussenbeschikking van 12 november 2020 partijen verzocht om zich uit te laten over de vraag of de verzoeken van de chauffeurs voor inhoudelijke behandeling in aanmerking komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken onder I., II. en V. niet geschikt zijn voor behandeling in de verzoekschriftprocedure en dat deze verzoeken moeten worden verwezen naar de dagvaardingsprocedure. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de verzoeken betrekking hebben op de contractuele gevolgen van de deactivatie van de accounts en dat de schadevergoeding die wordt gevraagd in het kader van de AVG niet kan worden behandeld in de verzoekschriftprocedure. De rechtbank heeft de chauffeurs in de gelegenheid gesteld om op de mondelinge behandeling van 16 december 2020 nader uit te laten over de schade die zij hebben geleden als gevolg van een inbreuk op de AVG. De rechtbank heeft verder bepaald dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt, voor de verzoeken onder I., II., III. (behoudens in zoverre als hiervoor onder 2.9 bepaald) en V. (in zoverre als hiervoor onder 2.10 bepaald), wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 20 januari 2021.