Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het vonnis in incident van 11 januari 2017, waarbij de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard in de zaak tussen [eiser] en zijn voormalige maten [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ,
- het tussenvonnis van 22 februari 2017 waarbij ambtshalve een bijeenkomst van partijen is bepaald,
- het tussenvonnis van 12 april 2017, waarbij is beslist dat hoger beroep kan worden ingesteld tegen het vonnis in incident van 11 januari 2017,
- het incident tot voeging/tussenkomst van de maatschap,
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 juli 2018,
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 november 2018, waarbij is beslist dat de rechtbank ook onbevoegd is in de zaak tussen [eiser] en de maatschap en dat de zaak uitsluitend nog ziet op het geschil tussen de partijen [eiser] en het Flevoziekenhuis,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 november 2019 en de daarin genoemde stukken,
- het faxbericht van 13 december 2019 van de zijde van het Flevoziekenhuis naar aanleiding van het proces-verbaal.
Over de goodwill op basis van de overeenkomst.
3.Het geschil
4.De beoordeling
profiteren van wanprestatie dan wel onrechtmatige handelen
feitelijkhebben overgenomen, hetgeen het geval was en op grond waarvan [de maten] toch een goodwillvergoeding aan [eiser] verschuldigd zijn, aldus [eiser] .
EUR 1.086,00(2 punten × tarief EUR 543,00)