ECLI:NL:RBAMS:2020:7427
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot huisdieren
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 30 december 2020, betreft het een echtscheiding tussen een man en een vrouw die op 15 mei 2014 in Denemarken zijn gehuwd. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw de Egyptische nationaliteit heeft. Beide partijen hebben verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond ten tijde van de indiening van het verzoekschrift op 18 april 2019.
De rechtbank heeft ook de verzoeken van partijen met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap beoordeeld. De man heeft aangevoerd dat hij al sinds 1993 in de huurwoning woont en dat hij niet in aanmerking komt voor urgentie voor een andere huurwoning. De vrouw heeft echter ook een groot belang bij het huurrecht, maar de rechtbank oordeelt dat de man een grotere binding heeft met de woning en de buurt, en kent het huurrecht toe aan de man.
Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, hebben beide partijen verzocht om de verdeling van hun huisdieren, een hond en een poes. De rechtbank oordeelt dat beide huisdieren gezamenlijk eigendom zijn van partijen. Uiteindelijk wordt de poes aan de man toegewezen, omdat hij in de woning blijft wonen, en de hond aan de vrouw, zodat beide partijen een huisdier behouden waar zij aan gehecht zijn. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage af, aangezien zij dit verzoek heeft ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling.