ECLI:NL:RBAMS:2020:740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
13/752017-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak en samenloop van EAB's

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landgericht Potsdam. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 november 2019 en betreft een vrijheidsstraf van twee jaar en tien maanden, opgelegd bij een vonnis van 2 juli 2014. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was gedetineerd in Nederland en heeft de Poolse nationaliteit. Tijdens de openbare zittingen op 24 december 2019 en 23 januari 2020 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn de details van het EAB besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon geen hoger beroep, maar een rechtsmiddel van revisie heeft ingesteld tegen het vonnis van het Bundesgerichtshof. De rechtbank oordeelde dat deze procedure niet onder de reikwijdte van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) valt, omdat de zaak niet in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

Daarnaast constateerde de rechtbank een samenloop van het onderhavige EAB met een eerder EAB van 16 november 2019. De officier van justitie pleitte voorrang te geven aan de uitvoering van het Duitse EAB, wat de rechtbank bevestigde. De beslissing om de overlevering toe te staan werd genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de datum van uitvaardiging van de EAB's. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan, met bevestiging van de prioriteit van het Duitse EAB boven het Poolse EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752017-19
RK nummer: 19/6345
Datum uitspraak: 6 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 september 2019 en gecorrigeerd op 16 december 2019 door het
Landgericht Potsdam(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 24 december 2019 en 23 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Berkel, advocaat te
‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van het
Landgericht Potsdamvan 2 juli 2014, rechtsgeldig sinds 25 februari 2015 (24 KLs 10/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 872 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, moet alleen de laatste van die beslissingen aan artikel 12 OLW getoetst worden, zover althans bij die beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Uit het EAB en een e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 november 2019 en een brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit ontvangen op 10 december 2019 kan het volgende worden afgeleid. De opgeëiste persoon heeft bij het
Bundesgerichtshofhet rechtsmiddel van revisie ingesteld tegen het vonnis van het
Landgericht Potsdam. Het rechtsmiddel betrof een schriftelijke procedure zonder zitting. Daarom is de opgeëiste persoon in deze procedure niet opgeroepen voor of aanwezig geweest bij een zitting. In de schriftelijke procedure werd de opgeëiste persoon vertegenwoordigd door de advocaat die door de opgeëiste persoon was gemachtigd. De uitspraak van het
Bundesgerichtshofis, met vertaling, in persoon aan de opgeëiste persoon betekend.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon geen hoger beroep, maar het rechtsmiddel van revisie heeft ingesteld en dat deze procedure - waarin de zaak niet in feite en in rechte ten gronde wordt behandeld – bij het
Bundesgerichtshofniet valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van het
Landgericht Potsdamheeft geleid, de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Samenloop EAB’s

De rechtbank constateert dat sprake is van samenloop van het onderhavige EAB met het tegen de opgeëiste persoon uitgebrachte EAB van 16 november 2019 van
The Circuit Court in Gorzow Wielkopolski, the 2nd Criminal Division(Polen). De rechtbank zal eveneens bij uitspraak van heden de overlevering op basis van dit Poolse EAB toestaan (parketnummer: 13/752254-19).
De officier van justitie heeft ter zitting te kennen gegeven dat voorrang dient te worden gegeven aan uitvoering van het onderhavige EAB. Daartoe heeft zij aangevoerd dat als de opgeëiste persoon eerst naar Polen zou worden overgeleverd, Polen overlevering aan Duitsland vervolgens zou kunnen weigeren omdat Polen eigen onderdanen niet overlevert ter executie van een onherroepelijk vonnis. Verder heeft de officier van justitie gewezen op de ernst van het feit dat ten grondslag ligt aan het Duitse EAB en op het feit dat dit Duitse EAB van eerdere datum is dan het Poolse EAB. De raadsman kon zich in deze keuze vinden.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar keuze heeft kunnen komen en zal de verzochte voorrang in deze uitspraak bevestigen.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landgericht Potsdam(Duitsland).
BEVESTIGTdat voorrang dient te worden gegeven aan het onderhavige EAB van 10 september 2019, zoals gecorrigeerd bij EAB van 16 december 2019 (parketnummer: 13/752017-19) boven het Poolse EAB van 16 november 2019, ten aanzien waarvan de rechtbank eveneens bij uitspraak van heden, 6 februari 2020, de overlevering toestaat (parketnummer: 13/752254-19).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk: HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).