ECLI:NL:RBAMS:2020:735

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
13/654178-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op een bedrijf met geweld en bedreiging, resulterend in gevangenisstraf voor verdachte

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een bedrijf op 26 juli 2013. De verdachte, geboren in 1986, werd samen met anderen beschuldigd van het met geweld en bedreiging met geweld wegnemen van goederen, waaronder twaalf zakken Dode Zeezout en een geldbedrag van €400,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de overval uitvoerden terwijl zij zich voordeden als politieagenten. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij onder andere camerabeelden en getuigenverklaringen zijn gebruikt. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 41 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de rol van de verdachte, de redelijke termijn en het feit dat hij een first offender is. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak meegewogen, wat heeft geleid tot een strafvermindering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654178-17
Datum uitspraak: 6 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Hoevers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort samengevat – ervan beschuldigd dat hij:
op 26 juli 2013 te Amsterdam met een ander of anderen met geweld of bedreiging met geweld heeft weggenomen twaalf zakken Dode Zeezout, een geldbedrag van € 400,- en enkele goederen, te weten diverse passen, een portemonnee, een sleutelbos en een scootersleutel;
op 26 juli 2013 te Amsterdam met een ander of anderen [persoon 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging van verdachte. Verdachte is pas op 15 november 2017 op de hoogte gekomen van de verdenking van diens betrokkenheid bij het tenlastegelegde dat op 26 juli 2013 plaatsvond. Van een doelbewust verblijf buiten Nederland vanaf het najaar van 2013, zoals het Openbaar Ministerie doet voorkomen, is geenszins sprake geweest. Zo bezien had verdachte, net zoals dat ten aanzien van de twee medeverdachten het geval was, al veel eerder op de hoogte kunnen worden gesteld van de verdenking door hem bijvoorbeeld een oproep voor verhoor toe te sturen op zijn Nederlandse adres. Door het tijdsverloop is verdachte de mogelijkheid ontnomen om een of meer getuigen effectief te kunnen horen om zo zijn onschuld middels een alibi te onderbouwen. Door deze handelwijze heeft het Openbaar Ministerie de verdedigingsrechten van verdachte op zodanig grove wijze veronachtzaamd dat van een
fair trialin de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geen sprake meer is.
3.1.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een zodanige schending van artikel 6 EVRM dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het Openbaar Ministerie had na de aanhoudingen van [persoon 2] en [persoon 3] aanwijzingen dat verdachte niet in Nederland verbleef en heeft om die reden geen oproep voor verhoor verstuurd naar zijn Nederlandse adres. Wel heeft het Openbaar Ministerie vanaf het najaar van 2013 tot het moment van aanhouding in 2017 door de Belgische autoriteit allerlei pogingen gedaan om verdachte alsnog naar Nederland te krijgen dan wel hem in Marokko te laten vervolgen.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de omstandigheden, zoals deze zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 30 november 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (pagina 479 van het dossier en verder), is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van het door het Openbaar Ministerie doelbewust of met grove onachtzaamheid schaden van het belang van verdachte op een eerlijk proces.
Uit dit proces-verbaal blijkt dat er aanwijzingen waren dat verdachte in het najaar van 2013 in het buitenland verbleef. Vervolgens is in verband hiermee op 13 november 2013 door het Openbaar Ministerie een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd. Hierop volgend hebben in 2014, 2015 en 2016 diverse contacten met de Marokkaanse autoriteit plaatsgevonden in verband met een eventuele strafvervolging van verdachte aldaar en vond het vermoeden dat verdachte daadwerkelijk in Marokko verbleef steun in een tapgesprek (uit een ander Nederlands opsporingsonderzoek) tussen verdachte en zijn broer [persoon 4] .
In dat licht is naar het oordeel van de rechtbank de verdenking dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan een strafbaar feit dan ook niet doelbewust pas in 2017 door het Openbaar Ministerie aan verdachte bekend gemaakt. Het verweer wordt verworpen en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging.
Bovendien heeft de raadsman van verdachte niet (voldoende) geconcretiseerd wat de ernst van het verzuim is en wat het nadeel is dat daardoor door de verdachte is ondervonden. Het verweer wordt verworpen.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Op 26 juli 2013 vond er rond 09:00 uur een overval plaats op het bedrijf [naam bedrijf 1] te Amsterdam waarvan [persoon 1] , een werknemer van het bedrijf, het slachtoffer was. Van de drie daders waren er twee gekleed in een politie-uniform en één in burger. Twee van hen, te weten [persoon 3] en [persoon 2] , zijn inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor deze overval. Het openbaar ministerie verwijt verdachte dat hij de derde dader is.
4.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
4.3.1.1 De overval
Op 26 juli 2013 staat [persoon 5] , milieuhandhaver, iets na 09:00 uur buiten voor het kantoor op de Veemarkt te Amsterdam te bellen. Hij ziet twee mannen uit een pand lopen waarvoor een zwarte Volkswagen Polo geparkeerd staat. Er komt nog een derde man het pand uitlopen die een witte zak draagt. De drie mannen lopen naar de Volkswagen Polo, stappen in en rijden met hoge snelheid weg. [persoon 5] ziet een gedeelte van het kenteken: [kenteken 1] , dan nog twee letters en dan het cijfer 2. Hij denkt dat twee van de drie mannen een uniform dragen, gelijkend op een politie-uniform.
[persoon 5] loopt naar het pand toe, waarvan de deur openstaat en ziet binnen een man staan met zijn hoofd gebogen en zijn handen op zijn rug. Hij roept assistentie in van zijn collega [persoon 6] die ook ter plaatse komt. De man in het pand vertelt dat hij is overvallen en dat hij een trap in zijn gezicht heeft gekregen. [persoon 5] ziet dat zijn handen met zwarte tape op zijn rug zijn vastgebonden. Er wordt contact opgenomen met de politie die ter plaatse komt. [2]
De overvallen man blijkt [persoon 1] te zijn, een werknemer van het bedrijf [naam bedrijf 1] . Hij verklaart onder andere het volgende. Rond 09:00 uur wordt er aangebeld. Hij opent de deur en ziet dat er drie mannen voor de deur staan, waarvan twee mannen gekleed in politie-uniform. Een van de mannen zegt dat er een melding over een wietplantage is binnengekomen. [persoon 1] laat de mannen binnen, waarna zij achter hem aankomen. Plotseling voelt hij een forse duw in zijn rug. Hierdoor valt hij voorover, waarna zijn handen op zijn rug worden gedaan. Kort hierna wordt hij naar de andere kant van het magazijn getrokken. Hij moet op zijn knieën gaan zitten en zijn handen worden op zijn rug vastgepakt. De als politiemannen geklede overvallers doen ducttape om zijn handen. Vervolgens wordt in zijn zakken gevoeld en wordt alles (een portemonnee, sleutels, bankpasjes en andere kleine dingen) uit zijn broekzakken gehaald. Gedurende de periode dat hij op zijn knieën moet zitten, wordt er de hele tijd tegen hem gezegd: “Niet kijken, niet kijken, niet kijken, anders schiet ik je voor je kop en anders trappen we je kop er af”. Wanneer hij op een gegeven moment toch kijkt, krijgt hij van de man in burgerkleding een trap tegen zijn gezicht.
[persoon 1] ziet vanuit zijn ooghoeken dat de deur van de kluis wordt geopend en vervolgens wordt hij in die richting getrokken. In de kluis moet hij in een hoekje op zijn knieën gaan zitten. Hij hoort een van de mannen roepen: “Neem die zakken, neem die zakken”. Hij hoort dat er zakken worden gepakt en dat er met een stevige pas in de richting van de deur wordt gelopen. Als hij ervan overtuigd is dat de mannen er niet meer zijn, staat hij op, loopt hij in de richting van het magazijn en ziet hij personen van Handhaving staan. [3]
In totaal blijken twaalf zakken met Dode Zeezout ter waarde van € 450,- [4] en enkele persoonlijke goederen van [persoon 1] , te weten vierhonderd euro, een ING-pinpas, een rijbewijs, een OV-chipkaart, een fitnesskaart, een AH-bonuskaart, een portemonnee, een sleutelbos en een scootersleutel, [5] te zijn weggenomen.
4.3.1.2 Herkenningen
De overval is opgenomen door vijf camera’s van het bedrijf [naam bedrijf 1] . Van de camerabeelden zijn foto’s van de overvallers gemaakt die intern zijn verspreid binnen de politie-eenheden Midden-Nederland en Amsterdam. [6]
Verbalisant [verbalisant 2]
Verbalisant [verbalisant 2] verklaart naar aanleiding van een briefing op 1 augustus 2013, waarin de voornoemde beelden van de drie verdachten zijn getoond, dat hij ‘verdachte 2’ op een beroepsmatige manier kent. Hij weet dat deze uit [plaats 2] komt, in de wijk [wijk] woont, in een zwarte Volkswagen Polo rijdt en zijn voertuig wel eens aan de [straat 1] te [plaats 2] parkeert, ter hoogte van de [straat 2] . [7]
Verbalisant [verbalisant 3]
Verbalisant [verbalisant 3] verklaart dat er op 5 augustus 2013 een briefing was waarin om herkenning van drie personen werd gevraagd. De persoon afgebeeld als verdachte 3 kwam verbalisant bekend voor. Hierop heeft hij de live beelden van de overval bekeken. Bij het zien van de derde verdachte, de man in burger, moest deze verbalisant direct denken aan [persoon 2] .
Collega-verbalisant [verbalisant 1] vertelde aan [verbalisant 3] dat verdachte 2 vermoedelijk uit [plaats 2] zou komen, dat hij in een zwarte Volkswagen Polo zou rijden en dat zijn auto regelmatig langs de [straat 1] zou staan.
Het is [verbalisant 3] ambtshalve bekend dat [persoon 2] regelmatig op de [adres 2] te [plaats 2] komt. Omdat verdachte 2 mogelijk contacten zou hebben met [persoon 2] heeft [verbalisant 3] vervolgens op 8 augustus 2013 gesurveilleerd in de omgeving van de [adres 2] . Voor dit adres stond een zwarte Volkswagen Polo, voorzien van kenteken [kenteken 2] , geparkeerd. Uit nadere onderzoek blijkt dat dit voertuig op 17 juli 2013 is gecontroleerd, terwijl verdachte de bestuurder van de auto was. Het is [verbalisant 3] ambtshalve bekend dat verdachte op de [adres 3] te [plaats 2] heeft gewoond en dat zijn familie daar op dit moment nog steeds woont. Deze woning is gelegen op de hoek [adres 3] met de [straat 1] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij altijd in [plaats 2] heeft gewoond en dat hij en zijn ouders op de [adres 3] in [plaats 2] hebben gewoond. [8]
Naar aanleiding van voorgaande bevindingen heeft [verbalisant 3] een politiefoto van verdachte opgevraagd. Dit betrof weliswaar een foto uit 2003, maar de persoon op deze foto vertoonde gelijkenissen met verdachte 2, met name ten aanzien van de ogen. Hierop is een recentere foto van verdachte opgevraagd bij het bevolkingsregister van de gemeente [plaats 2] . De foto is gemaakt in 2010. [9] Naar het oordeel van [verbalisant 3] vertoonde ook de persoon op deze foto gelijkenissen met verdachte 2, met name op basis van de ogen, de haarlijn en de wenkbrauwen. [10]
Wanneer aan verbalisant [verbalisant 2] de foto van de verdachte uit de Gemeentelijke Basisadministratie wordt getoond, bevestigt deze dat de persoon op deze foto dezelfde persoon betreft als waarover hij eerder heeft verklaard. [11]
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1]
Ook verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] verklaren dat de foto van verdachte die op 23 juni 2010 is afgegeven voor de aanvraag van een reisdocument sterke gelijkenissen vertoont met de foto van dader 1 (de rechtbank begrijpt: verdachte 2) van de overval. [12]
Gezichtsvergelijkend onderzoek NFI
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op basis van foto’s van de camerabeelden van de plaats delict (betwiste beelden) en door het NFI gemaakte foto’s van verdachte (vergelijkingsopnamen) een gezichtsvergelijkend onderzoek verricht. Het rapport van dit onderzoek, gedateerd 12 juli 2018, is opgesteld door prof. dr. ing. Z.J.M.H. Geradts. Hieruit blijkt – kort samengevat – dat de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker zijn als de persoon afgebeeld in de betwiste beelden dezelfde is als verdachte (hypothese 1) dan wanneer dit iemand anders met vergelijkbare algemene gezichtskenmerken is (hypothese 2). ‘Waarschijnlijker’ kent in de onderhavige vergelijking een bewijskracht van 10-100. De conclusie is opgemaakt onder de aanname dat geen naaste bloedverwant in aanmerking komt als verdachte of dader.
4.3.1.3 Onderzoek naar Volkswagen Polo
Aan de hand van de camerabeelden denkt de politie een zwarte Volkswagen van het nieuwste model Polo met kenteken [kenteken 3] te herkennen. Navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer leert dat dit kenteken op naam staat van [persoon 7] . Voor het kenteken blijkt een duplicaatcode afgegeven, wat betekent dat de originele kentekenplaat of –platen zijn gestolen of vermist. Als afgiftedatum van de kentekenpla(a)t(en) staat vermeld 26 juli 2013, de dag van de overval. Uit onderzoek in het systeem blijkt dat [persoon 7] aangifte heeft gedaan van diefstal van haar beide kentekenplaten tussen 25 en 26 juli 2013 te [plaats 2] . [13]
Naar aanleiding van de informatie dat verdachte in een zwarte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] is gesignaleerd, wordt onderzoek gedaan naar de tenaamstelling van deze auto. De auto blijkt op naam van [naam bedrijf BV] te [plaats 2] te staan. Op het adres van deze vennootschap is tevens [naam bedrijf 2] gevestigd. [14] Dit bedrijf is eigenaar van een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] .
Op 10 september 2013, kort na de aanhouding van [persoon 2] , brengen verbalisanten een bezoek aan [naam bedrijf 2] . Zij spreken met de daar werkzame [persoon 8] , die vermoedt dat de auto in de maand juli 2013 is verhuurd aan het broertje van een vriend. Verbalisanten zien en horen dat [persoon 8] telefonisch contact opneemt met een aantal personen en horen dat hij onder andere zegt:
  • “ [verdachte] heeft toch in die auto gereden?”
  • “Wat zijn de volledige personalia van jouw broertje?”
  • “De politie staat hier nu. Niet de belasting maar de politie, de recherche.”
  • “Ik heb nu problemen op mijn dak.”
  • “Ik ga die namen gewoon doorgeven.”
  • “Ik ben er helemaal klaar mee.”
Desgevraagd verklaart [persoon 8] dat het broertje van de vriend aan wie hij de auto heeft verhuurd hem zonder nummerweergave heeft gebeld. [15] [persoon 8] heeft nog personalia van dit broertje [verdachte] op een factuur staan. Hij overhandigt een factuur voor de huur van een andere auto waarop te lezen is: Dhr [verdachte] , [adres 5] (de rechtbank begrijpt: [plaats 1] ). [16]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de [adres 5] heeft gewoond. [17]
4.3.1.4 Telecommunicatie
Verdachte komt naar voren als gebruiker van [telefoonnummer 1]
Uit de opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken van de in het onderzoek aangesloten technische acties op [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] , respectievelijk in gebruik bij [persoon 3] en [persoon 2] , is het volgende gebleken. [18]
In twee gesprekken op 24 augustus 2013 tussen [persoon 3] en [persoon 2] wordt gesproken over ‘ [verdachte] ’, ook wel [bijnaam] genoemd. [verdachte] is niet meer gezien en reageert niet meer op telefoontjes. Er wordt navraag gedaan bij zijn jongere broertje. [19] [20]
Op 25 augustus 2013 ontvangt [persoon 3] een sms van het Spaanse telefoonnummer [telefoonnummer 4] met daarin de tekst: ‘He [naam] dit s my nr ben f in spanje, ben woens of don terug’. [21]
Op 28 augustus 2013 hebben [persoon 3] en [persoon 2] telefonisch contact en vertelt [persoon 3] dat die [bijnaam] hem een sms heeft gestuurd en dat hij in Spanje schijnt te zijn. [22]
Op 30 augustus 2013 voert [persoon 3] een gesprek met het Spaanse telefoonnummer waarin de gebruiker ervan zegt dat hij net terug is. Dit nummer mag niet aan ‘de [persoon 2] ’ worden gegeven. [23] Een minuut later voert [persoon 3] een gesprek met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (# [telefoonnummer 1] ). Uit stemherkenning blijkt dat de gebruiker ervan dezelfde is als die van het Spaanse telefoonnummer. De gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] zegt dat [persoon 3] dit nummer mag doorgeven aan ‘de [persoon 2] ’. [24] Weer een minuut later zegt [persoon 3] in een gesprek met [persoon 2] dat hij ‘hem’ heeft gevonden en dat hij in Nederland schijnt te zijn. [persoon 3] geeft aan dat ‘zijn’ telefoonnummer # [telefoonnummer 1] is. [25] Tot slot voert [persoon 2] weer een minuut later een gesprek met # [telefoonnummer 1] waarin de gebruiker van dat nummer aangeeft dat [persoon 2] over een kwartier naar het huis van zijn ouders moet komen. [persoon 2] zegt dat hij in [plaats 2] is. [26]
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij een jonger broertje heeft en dat hij en zijn ouders in [plaats 2] wonen. [27]
Telecommunicatie op 10 september 2013
Op 10 september 2013, de dag dat verbalisanten langsgaan bij [naam bedrijf 2] , wordt om 13:08 uur op de lijn van verdachte (de rechtbank begrijpt: op # [telefoonnummer 1] ) ingebeld door een onbekende persoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] (# [telefoonnummer 5] ). Deze persoon geeft aan dat hij door [persoon 9] is gebeld. [persoon 9] vertelde dat de politie kwam en dat de politie de persoon zoekt aan wie hij de auto heeft verhuurd. [persoon 9] moest nu een naam doorgeven, omdat anders de computer van [persoon 10] zou worden meegenomen. Verdachte zegt tegen de inbellende persoon dat hij die auto niet had en dat de inbeller tegen [persoon 9] moet zeggen dat hij, verdachte, weg is. Verdachte gaat eerst de [persoon 2] bellen en belt daarna de onbekende persoon terug. [28]
Om 13:37 uur belt de gebruiker van # [telefoonnummer 5] verdachte opnieuw. In dat gesprek zegt verdachte tegen de inbeller dat hij had moeten zeggen dat hij, verdachte, in [geboorteland] is en pas over 10 dagen terugkomt. Wat opvalt is dat verdachte in hetzelfde gesprek ook zegt dat hij niet wil bellen, ‘want hij is zogenaamd in [geboorteland] ’. [29]
Om 13:42 uur belt verdachte met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] . De gebruiker van dit nummer wordt [persoon 8] genoemd. Verdachte zegt dat hij de auto al een maand niet heeft gebruikt. Alle boetes zijn van een ander; die [persoon 2] heeft gereden en hij heeft gezegd dat hij de boetes zou betalen. [persoon 8] zegt dat hij antwoord moet geven, omdat de computer anders weggaat. Verdachte zegt dat hij in juli niet in die auto heeft gereden en vraagt om welke auto het gaat. [persoon 8] zegt dat het om die zwarte Polo gaat. [30]
Om 13:52 uur belt de gebruiker van # [telefoonnummer 5] nogmaals met verdachte en zegt dat verdachte zijn tas moet pakken en weg moet gaan. Hij kan beter nu gaan en een ticket boeken. [31]
4.3.1.5 Contacten met [persoon 2] en [persoon 3]
Ontmoeting met [persoon 3] bij de McDonalds op 10 september 2013
Op 10 september 2013 om 14:50 uur belt verdachte met het telefoonnummer van [persoon 3] . Verdachte vraagt of hij, [persoon 3] , naar [plaats 2] kan komen. Hij heeft geen goed nieuws en hij moet hem even spreken. [32]
Uit camerabeelden van de McDonalds te [plaats 2] blijkt dat om 19:06 uur een man in beeld komt die volgens verbalisant [verbalisant 5] – die de camerabeelden later uitkijkt – sterke gelijkenissen in het gezicht en zijn postuur vertoont met [persoon 3] . Om 19:17 uur loopt [persoon 3] samen met een andere persoon in de richting van de ingang van de McDonalds. [verbalisant 5] herkent de persoon waarmee [persoon 3] is als verdachte. Om 19:55 uur lopen zij samen uit de richting van de ingang. Hierna zijn zij niet meer in beeld. [33]
Uit het vonnis in de zaak van [persoon 3] blijkt dat [persoon 3] heeft verklaard dat hij op 10 september 2013 met verdachte bij de McDrive is geweest. [persoon 3] kreeg een telefoontje dat verdachte hem wilde zien en [persoon 3] heeft verdachte vervolgens bij de McDrive in [plaats 2] ontmoet. [34]
Contact met [persoon 2]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard zowel [persoon 3] als [persoon 2] destijds uit het café te hebben gekend.
4.3.2
Beoordeling van het tenlastegelegde
De rechtbank ziet zich – kort gezegd – voor de vraag gesteld of verdachte een van de overvallers is geweest en zo ja, of er in juridische zin (tevens) gesproken kan worden van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Zij beantwoordt die vragen bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.3.2.1 Bewijsoverwegingen
Herkenningen van verdachte
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de herkenningen door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] niet betrouwbaar zijn. Uit het proces-verbaal dat [verbalisant 3] heeft opgesteld, valt te destilleren dat er wederzijdse beïnvloeding tussen verbalisanten heeft plaatsgevonden en dat slechts sprake is van ‘gelijkenissen’. Ook kan de herkenning door [verbalisant 2] van verdachte aan de hand van een opgevraagde pasfoto, die hem via e-mail wordt getoond, niet als een betrouwbare herkenning worden aangemerkt. Daarbij wijst de raadsman op de lange periode tussen het moment van de verspreiding van de printscreens van de daders binnen de politie-eenheden Midden-Nederland en Amsterdam (30 juli 2013) en het moment van de confrontatie (3 september 2013).
Ook heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat de conclusie uit het NFI-rapport, gelet op de mate van waarschijnlijkheid dat verdachte degene is die op de camerabeelden bij de overval is vastgelegd, verre van overtuigend is.
De rechtbank overweegt dat in het algemeen niet kan worden gezegd dat het bewijs uit een opsporingsconfrontatie, waarbij een tot dan toe niet bekende verdachte van camerabeelden of van een foto wordt herkend, onbetrouwbaar is en niet als overtuigend bewijs kan worden aangemerkt. Wel moet behoedzaam worden omgegaan met dergelijke herkenningen en de bewijskracht daarvan.
De rechtbank moet beoordelen of de herkenningen van verdachte door de verbalisanten betrouwbaar zijn.
Aan de betrouwbaarheid van deze herkenningen doet af dat geen sprake is van een ambtshalve of spontane herkenning en dat evenmin duidelijk is op basis van welke specifieke, onderscheidende persoonskenmerken de herkenningen hebben plaatsgevonden. Deze omstandigheden maken echter niet dat de bevindingen van genoemde verbalisanten in het geheel niet bruikbaar zijn als bewijs. De rechtbank acht daarbij de kwaliteit van de camerabeelden en de zichtbaarheid van verdachte op de beelden van betekenis. De raadsman van verdachte heeft daarnaast ook niet gemotiveerd aangevoerd dat er uiterlijke verschillen zijn waar te nemen tussen de – weliswaar oudere – foto’s van verdachte en de door de politie aangeduide verdachte 2 op de beelden.
Daar komt bij dat het NFI heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het gezichtsvergelijkend onderzoek waarschijnlijker zijn als de persoon afgebeeld in de betwiste beelden dezelfde is als verdachte (hypothese 1) dan wanneer dit iemand anders met vergelijkbare algemene gezichtskenmerken is (hypothese 2). De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
Verder zal de rechtbank in verband met de herkenningen haar eigen waarneming als bewijsmiddel gebruiken. Op de zitting van 23 januari 2020 is verdachte verschenen en zijn de camerabeelden van de overval bekeken. De rechtbank heeft gelijkenissen waargenomen tussen de door de politie aangeduide verdachte 2 (de man in politie-uniform die geen vuurwapen vasthoudt) en de verdachte ter zitting. Dat betreft dan de ogen, de opvallende inham in de haargrens net iets naast het midden op het voorhoofd, de begroeiingslijnen en de vorm van de gezichtsbeharing, de enigszins gekromde lichaamshouding en de ietwat trage en voorovergebogen manier van lopen.
Voornoemde bewijsmiddelen werken ondersteunend en versterkend ten opzichte van elkaar.
Daarnaast is er het volgende bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de overval.
Volkswagen Polo
Bij de overval is gebruikgemaakt van een zwarte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 3] . Gebleken is dat de platen met dit kenteken niet bij de gebruikte vluchtauto behoren, maar kort voor de overval zijn gestolen in [plaats 2] , de woonplaats van verdachte. Uit politiegegevens is gebleken dat de verdachte op 17 juli 2013, negen dagen voor de overval, gebruikmaakte van een zwarte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] . Deze auto stond op naam van autobedrijf [naam bedrijf 2] , gevestigd te [plaats 2] . Dat verdachte ook ten tijde van de overval de gebruiker van deze zwarte Volkswagen Polo was, volgt uit de verklaringen van [persoon 8] tegenover en in het bijzijn van de politie, die de rechtbank betrouwbaar en overtuigend acht. De afwijkende verklaring die [persoon 8] tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd legt de rechtbank ter zijde. Redengevend daarvoor is dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door de politie opgestelde processen-verbaal, dat [persoon 8] tegenover de rechter-commissaris niet heeft kunnen toelichten waarom hij eerder anders had verklaard en dat zijn eerste verklaringen bevestiging vinden in het belgedrag en de gesprekken van verdachte kort nadat [persoon 8] door de politie is bevraagd. De verklaring van [persoon 8] dat [verdachte] (waarmee hij kennelijk doelde op verdachte) telefonisch contact met hem heeft opgenomen, vindt steun in de omstandigheid dat uit onderzoek is gebleken dat verdachte die middag heeft gebeld met het telefoonnummer # [telefoonnummer 6] waarvan de gebruiker [persoon 8] wordt genoemd. De rechtbank acht het aannemelijk dat hiermee [persoon 8] ( [persoon 8] ) wordt bedoeld.
Andere opvallende telefoontjes
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de gesprekken tussen verdachte en de onbekend gebleven persoon gaan over de vrees dat verdachte moet opdraaien voor door die [persoon 2] (waarmee volgens de politie wordt gedoeld op [persoon 2] ) gereden boetes, een bedrag dat €1.000,- overschrijdt. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte en de andere persoon zich (alleen) zorgen maken over mogelijke boetes. Het woord boetes komt in slechts één van die gesprekken voor. De rechtbank leest deze gesprekken zo dat bij verdachte en de onbekend gebleven persoon, naar aanleiding van de vragen van de politie en het door [persoon 8] daarover gezochte contact, (ook) om een andere reden onrust is ontstaan over de vraag of tussen de Volkswagen Polo en verdachte een verband kan worden gelegd. De inhoud van deze gesprekken duidt er dus niet alleen op dat de Polo bij verdachte in gebruik is geweest, maar ook dat hij er groot belang bij had dat de politie daar niet achter kwam. Dit belang was kennelijk zo groot dat verdachte bereid was om daarvoor het land te verlaten, wat hij kort daarna ook heeft gedaan. Ook dit wijst dus in de richting van betrokkenheid van verdachte bij de overval.
(Telefonische) contacten met medeverdachte(n)
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat in de periode tussen 1 juni 2013 en 19 augustus 2013 er meerdere malen tussen [persoon 2] en [persoon 3] contact is geweest, maar niet met verdachte. De rechtbank stelt vast dat het nummer # [telefoonnummer 1] door verdachte eerst op 31 juli 2013 in gebruik is genomen. Uit de historische gegevens van dit nummer kan dus over het belcontact rond de tijd van de overval niets worden afgeleid. Ook een ander telefoonnummer en een imeinummer waar verdachte mogelijk mee in verband kon worden gebracht zijn nader onderzocht, maar beide sporen liepen dood, zodat over het belgedrag van verdachte rond de tijd van de overval geen gegevens bekend zijn. Ontlastend voor verdachte is dat dus niet.
Tot slot is van belang dat voldoende vast staat dat verdachte op 10 september 2013, de dag van de aanhouding van [persoon 2] en kort na het bezoek van de politie aan [naam bedrijf 2] , contact opneemt met [persoon 3] en hem zegt dat hij slecht nieuws heeft en dat ze elkaar moeten ontmoeten. Diezelfde avond ontmoeten [persoon 3] en verdachte elkaar ook, wat geheel past in het beeld dat er bij hen door de aanhouding van [persoon 2] en de vragen van de politie naar de auto grote onrust is ontstaan. Dat het telefoongesprek en de ontmoeting een andere achtergrond hadden en welke dat dan was, is door de verdediging niet aangevoerd.
Verklaring [persoon 3]
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat [persoon 3] op 10 januari 2020 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte niet bij de overval aanwezig was. Aan deze enkele verklaring hecht de rechtbank geen geloof, nu deze op geen enkele manier wordt onderbouwd.
4.3.2.2 Conclusie
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen, in samenhang met de overwegingen in rubriek 4.3.2.1, bewezen dat verdachte een van de overvallers is geweest en dat hij daarbij [persoon 1] van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.
Medeplegen
Voor medeplegen van een strafbaar feit is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplegers vereist, waarbij het niet nodig is dat alle medeplegers (alle) uitvoeringshandelingen (gezamenlijk) verrichten. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden die in rubriek 4.3.1 zijn weergegeven, sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met zijn mededaders bij het plegen van de overval en de vrijheidsberoving. Hoewel niet alle ten laste gelegde handelingen gedrieën zijn uitgevoerd, is het duidelijk dat verdachten een vooropgezet plan hebben gehad, waarin zij allemaal een rol hebben gehad in de uitvoering ervan.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 26 juli 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- twaalf zakken Dode Zeezout, toebehorende aan bedrijf [naam bedrijf 1] en
- een geldbedrag van 400 euro en een bankpas en een rijbewijs en een OV-chipkaart en een fitnesskaart en AH-bonuskaart en een portemonnee en een sleutelbos en een scootersleutel, toebehorende aan [persoon 1] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en zijn mededaders, onder wie een van de mededaders ook gekleed was in een politie-uniform,
- het pand van bedrijf [naam bedrijf 1] zijn binnengegaan en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [persoon 1] hebben gericht en tegen de nek en de rug van die [persoon 1] hebben gehouden en
- die [persoon 1] hebben geduwd, waardoor die [persoon 1] voorover viel en
- de handen)van die [persoon 1] op zijn rug hebben vastgebonden met ducttape en
- de zakken van die [persoon 1] hebben doorzocht en
- tegen die [persoon 1] hebben gezegd: "Niet kijken, niet kijken, niet kijken, anders schiet ik je voor je kop en anders trappen we je kop eraf" en
- die [persoon 1] in het gezicht hebben geschopt;
Feit 2
hij op 26 juli 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [persoon 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers zijn zij, verdachte, en zijn mededaders
- het pand van bedrijf [naam bedrijf 1] binnengegaan en
hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- die [persoon 1] naar de andere kant van het magazijn getrokken en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [persoon 1] gericht en tegen de nek en de rug van die [persoon 1] gehouden en
- die [persoon 1] geduwd, waardoor die [persoon 1] voorover viel en
- de handen van die [persoon 1] op zijn rug vastgebonden met ducttape en
- tegen die [persoon 1] gezegd: "Niet kijken, niet kijken, niet kijken, anders schiet ik je voor je kop en anders trappen we je kop eraf" en
- die [persoon 1] in het gezicht geschopt.

5.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vijfenveertig maanden gevorderd, met aftrek van het voorarrest, waarbij ook rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan een overval en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hij heeft op 23 juli 2013 met twee anderen het bedrijf [naam bedrijf 1] overvallen waarbij [persoon 1] , een medewerker, ernstig is bedreigd, onder andere met een vuurwapen, zijn handen met ducttape op zijn rug zijn gebonden en hij gedwongen is om geknield op de grond te blijven zitten. Daarbij is [persoon 1] in zijn gezicht geschopt en van zijn vrijheid beroofd.
Verdachte lijkt niet te hebben stilgestaan bij de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor [persoon 1] . De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd nadelige psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Daarnaast kunnen dergelijke feiten door de samenleving als zeer bedreigend worden ervaren en gevoelens van onrust en onveiligheid met zich meebrengen.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte, gedateerd 30 december 2019, blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
6.3.3
Overschrijding redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen met een eindvonnis moet zijn afgerond. In deze zaak is verdachte op 15 november 2017 aangehouden. Die dag geldt als de dag waarop voornoemde termijn is aangevangen, omdat verdachte daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem terzake van enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. Dit betekent dat het vonnis voor 15 november 2019 had moeten worden uitgesproken.
De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, is overschreden met een periode van ruim twee maanden, hetgeen niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of aan de verdediging. Het recht op berechting binnen een redelijke termijn is dan ook geschonden en dit vormt aanleiding voor compensatie in de vorm van strafvermindering.
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder, zoals in deze zaak, de straf met 5% moet worden verminderd.
6.3.4
Straf
Als uitgangspunt voor de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze schrijven – voor een first offender als verdachte – bij een overval op een winkel met ander geweld dan licht geweld of een bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren voor. Strafvermeerderende factoren zijn volgens de oriëntatiepunten onder meer de professionele werkwijze en het soort wapen of voorwerp dat bij de overval is gebruikt. Gelet op de ernst van het feit kan niet met een andere dan een vrijheidsbenemende straf worden volstaan.
In deze zaak beschouwt de rechtbank het gebruik van een vuurwapen (of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) en het feit dat twee van de drie daders gekleed waren in politie-uniformen, hetgeen duidt op een vooropgezet plan en voorbereiding en daarmee op een professionele werkwijze, als strafvermeerderende factoren. Met inachtneming van deze factoren zou de rechtbank op een gevangenisstraf van vierenveertig maanden uitkomen. Die straf is lager dan de straffen die aan [persoon 2] en [persoon 3] zijn opgelegd, omdat verdachte anders dan zij first offender is.
Ook ziet de rechtbank ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel. Uit de camerabeelden van de overval kan worden afgeleid dat verdachte een meer ondersteunende rol in het geheel heeft gehad. Hij heeft duidelijk niet de leiding en is ook niet degene die met het vuurwapen of het daarop gelijkende voorwerp [persoon 1] belaagt. Gelet hierop is de inschatting van de rechtbank dat verdachte enigszins beïnvloedbaar is. Van belang is ook dat verdachte sinds de overval, inmiddels ruim zes en een half jaar geleden, niet meer in aanraking met politie en justitie is gekomen. De rechtbank gaat ervan uit dat een voorwaardelijk strafdeel er aan zal bijdragen dat verdachte ook in de toekomst geen strafbare feiten meer zal plegen.
Alles afwegende en met inachtneming van vermindering van het onvoorwaardelijke strafdeel met 5%, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van eenenveertig maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, in deze zaak passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
41 (eenenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd voor de duur van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2020.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar de bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2013182605 van 11 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pagina’s 312 en 313.
3.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 2013182605 van 26 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 6 en 7.
4.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 2013182605 van 12 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina 18.
5.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 2013182605 van 29 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 11 en 12.
6.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013182605 van 12 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina 63.
7.Een proces-verbaal met nummer PL27WU/13-055887 van 6 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 72.
8.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 januari 2020.
9.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013182605 van 12 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 71.
10.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300 2013182605 van 12 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 66 en 67.
11.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013182605 van 4 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 68.
12.Een proces-verbaal analyse herkenningen en contacten met nummer 2013182605 van 9 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 78 en 79.
13.Een proces-verbaal bevindingen kenteken camerabeelden overval met nummer 2013182605 van 30 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina 36.
14.Een proces-verbaal bevindingen [straatnaam] met nummer 2013182605 / 854122 van 14 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s 162 en 163.
15.Een proces-verbaal met nummer 2013182605 van 17 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pagina’s 164 en 165.
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2013182605 van 10 september 2013 inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 183 en 188.
17.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 januari 2020.
18.Een aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie (tap) ex art 126m en 126n Sv van 2 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina’s C 187.
19.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina C 196.
20.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina C 198.
21.Een aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie (tap) ex art 126m en 126n Sv van 2 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina C 188.
22.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina C 202.
23.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina C 205.
24.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina C 207.
25.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina C 209.
26.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina C 211.
27.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 januari 2020.
28.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina 170.
29.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina’s 174 en 175.
30.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina 176.
31.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina 177.
32.Een gesprek, zijnde een weergave een telefoongesprek, doorgenummerde pagina 178.
33.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013182605 van 16 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 193, 199, 204 en 206.
34.Een geschrift, zijnde het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2014 in de zaak van [persoon 3] met parketnummer 13/650677-13, meer specifiek bewijsmiddel 1 van de bijlage van dit vonnis, doorgenummerde pagina 13 van het vonnis, ongenummerd in het dossier.