4.4Bewijsoverwegingen
Zaak A
Op 22 april 2019 heeft om 12:45 uur in Amsterdam een straatroof plaatsgevonden waarbij een telefoon is afgenomen. In deze telefoon, een grijze Iphone 6 plus, is korte tijd later, om 21:42 uur, een simkaart geplaatst met het telefoonnummer [nummer] . Uit onderzoek blijkt dat dit telefoonnummer met een abonnement van provider Ben is gekoppeld aan verdachte. Ter zitting heeft verdachte ook verklaard dat deze simkaart met abonnement van hem was.
Dat deze Iphone 6 plus kort na de straatroof gekoppeld is geweest aan de simkaart van verdachte maakt dat er sprake is van verdachte omstandigheden, namelijk dat verdachte via deze simkaart de gestolen telefoon voorhanden moet hebben gehad.
Dat kan anders worden als verdachte een geloofwaardige, aannemelijke en hem ontlastende verklaring heeft voor deze situatie.
Verdachte heeft in eerste instantie bij een verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn Iphone X, waar blijkbaar de betreffende simkaart in zat, was kwijt geraakt. Hij heeft van dat verlies op 28 maart 2019 aangifte gedaan.
Bij nader onderzoek blijkt deze Iphone X op 3 april 2019 in zijn fouillering te zitten toen verdachte was aangehouden voor een andere zaak. Verdachte verklaarde toen dat hij de telefoon weer had gevonden bij zijn oma op de [adres oma] . Het huis van zijn oma is echter op 26 maart 2019, dus twee dagen voor de aangifte, gesloten op last van de burgemeester en was dat ook nog in de dagen daarna. Deze verklaring van aangever is dan ook niet geloofwaardig.
Ter zitting heeft verdachte vervolgens verklaard dat de betreffende simkaart niet in die Iphone X had gezeten.
Vervolgens heeft hij aangegeven dat hij de simkaart destijds had uitgeleend. Hierop doorgevraagd door de rechtbank, wilde verdachte hier niet nader over verklaren, onder meer wilde hij niet zeggen aan wie hij deze simkaart had uitgeleend en onder welke omstandigheden.
Verdachte komt met drie verschillende verklaringen, en geeft met betrekking tot de laatste verklaring geen enkele openheid van zaken. Dat maakt dat er geen nader onderzoek kan worden gedaan naar deze verklaring.
Nu verdachte geen consistente en aannemelijke verklaring heeft afgelegd over hoe het kan dat zijn simkaart kort na een straatroof in de weggenomen telefoon zat, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat verdachte degene is geweest die de simkaart in de gestolen telefoon heeft gedaan en daarmee deze gestolen telefoon voorhanden heeft gehad. Gelet op deze feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat verdachte geen verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de telefoon, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van de Iphone 6 wist dat die telefoon van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling.
Feit 1
Op 9 juli 2019 is bij de aanhouding van verdachte in een tas in de kamer waarin hij sliep een vuurwapen aangetroffen. Bij DNA-onderzoek blijken de sporen op dit vuurwapen te matchen met het DNA profiel van verdachte. De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het betreffende wapen op die dag voorhanden heeft gehad.
Feit 2
Ten aanzien van de bedreiging van aangever [slachtoffer 1] stoelt de rechtbank de bewezen verklaring op de aangifte met de daarbij gegeven specifieke beschrijving van de dader (vadsig, bril met licht montuur en ronde glazen, gouden snijtand, beige Gucci pet en schoudertas in dezelfde kleur), de constatering dat de persoon op de beelden voldoet aan het gegeven signalement en de herkenningen op de camerabeelden van verdachte. De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht hiervan. Dit geldt temeer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van een verdachte kan worden afgeleid. In deze zaak is er sprake van kleurenstills van camerabeelden waarop veel details te zien zijn. Deze stills op pagina 57 tot en met 60 zijn, anders dan de raadsman betoogt, van een zodanige kwaliteit dat met voldoende zekerheid kan worden gesteld dat een herkenning daarop kan worden gebaseerd. De rechtbank acht voorts van belang dat niet één maar zeven verbalisanten verdachte van deze beelden hebben herkend. Een deel van hen is ambtshalve goed bekend met verdachte en hebben hem in het verleden regelmatig gesproken in de wijk, bij verdachte thuis dan wel in het huis van zijn oma of in het kader van de aanpak Top 1000. Deze omstandigheid vergroot de betrouwbaarheid van de herkenningen. De rechtbank ziet geen feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk onbetrouwbaar zouden maken.
In het dossier bevindt zich voorts nog een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de tas, waarin het aangetroffen vuurwapen zich bevond, lijkt op de tas die verdachte op de beelden bij zich heeft.
Feit 3
Ten aanzien van de bedreiging van de heer [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank het volgende. Uit gegevens van het gebruik van de OV-kaart van verdachte in combinatie met de herkenningen door drie verbalisanten van verdachte op stills van camerabeelden in het dossier blijkt dat verdachte op 10 juni 2019 gebruik heeft gemaakt van metro 50 en is uitgestapt bij de halte Jan van Galenstraat. Ten aanzien van de herkenningen van verdachte van de beelden herhaalt de rechtbank hier wat reeds onder feit 2 is overwogen. Ook hier is sprake van kleurenstills van goede kwaliteit met veel details waar een herkenning op kan worden gebaseerd.
Aangever verklaart dat hij op 10 juni 2019 in metro 50 werd bedreigd door een persoon van tussen de 17 en 23 jaar oud, donker/getint, met een jogging broek, een baseball cap en een Louis Vuitton tasje. Hij droeg een (lees)bril met dun frame. De andere jongen die erbij was trok deze dikkere man weg, de metro uit. Aangever zag dat deze dikkere man buiten de metro zijn middelvinger naar hem op stak.
Uit de OV-gegevens in het dossier blijkt dat [getuige] op 10 juni 2019 ook gebruik heeft gemaakt van metro 50 en is uitgestapt op de Jan van Galenstraat. Hij is als getuige gehoord en verklaart dat verdachte een vriend van hem is, dat verdachte een bril draagt en dat hij wel eens met verdachte de metro neemt.
Bij de stills beschrijft verbalisant [verbalisant 1] het volgende:
Op de beelden van trk5 zie ik de twee verdachten de metro verlaten. Ik zie dat verdachte 1 in de deuropening blijft staan en zijn aandacht naar binnen in de metro heeft. Ik zie dat verdachte 2 verdachte 1 aan de arm trekt, alsof hij hem mee wil trekken, de metro uit.
Na korte tijd verlaat ook verdachte 1 de metro en sluiten de deuren. Ik zie dat verdachte 1 zich nog steeds op de metro richt. Ik zie hem handgebaren maken in de richting van de metro”.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangever op essentiële punten overeenkomt met wat de verbalisant op de beelden ziet. Degene die herkend wordt als verdachte, is degene die uit de metro wordt getrokken en vervolgens handgebaren maakt.
Op grond van bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is die op 10 juni 2019 in de metro aangever [slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft bedreigd.
Feit 1 en feit 2
De rechtbank acht de ten laste gelegde mishandeling bewezen op grond van de aangifte van conducteur [slachtoffer 3] en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting dat hij de conducteur tegen het been heeft geschopt, waardoor deze op de grond viel, en dat hij vervolgens de conducteur tegen de arm heeft geschopt of getrapt.
Op grond van die bewijsmiddelen en de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] acht de rechtbank bewezen dat op 1 mei 2019 verdachte met anderen openlijk, namelijk in de voor het publiek openstaande ruimte van het station van Almere, geweld heeft gepleegd tegen conducteur [slachtoffer 3] .