ECLI:NL:RBAMS:2020:723

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
13/654041-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het aanwezig hebben van MDMA

Op 5 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van 18,29 kilo MDMA. De verdachte, geboren in 1966 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 januari 2020, waar de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, vorderde een gevangenisstraf van drie jaar, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de drugs in de koffers.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 24 april 2019 in Amsterdam samen met een medeverdachte opzettelijk aanwezig had gehad 18,29 kilo MDMA, die was verstopt in koffers met een dubbele bodem. De rechtbank vond dat de verdachte wist van de drugs, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de koffers al waren geprepareerd met de drugs voordat zij deze in haar bezit kreeg. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging van de (verlengde) uitvoer van drugs, omdat er geen sprake was van een begin van uitvoering.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte als drugskoerier en de omstandigheden waaronder zij in deze rol was beland, maar vond de hoeveelheid drugs en de wijze van verpakking ernstig genoeg om een substantiële straf op te leggen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654041-19
Datum uitspraak: 5 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2020. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. H.G Koopman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat zij op 24 april 2019, samen of alleen, 18,29 kilo MDMA
1.heeft vervoerd en aanwezig gehad;
2.opzettelijk buiten Nederland heeft gebracht (primair) of dit heeft geprobeerd (subsidiair) door koffers met een dubbele bodem, met daarin de drugs, in bezit te hebben gehad en een vliegticket voor 24 april 2019 naar Argentinië te hebben gekocht.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 24 april 2019 reageert de politie op de melding dat er bij de [straatnaam] een gewonde man op straat ligt, die vermoedelijk zou zijn geduwd of gesprongen uit een appartement in die straat. Ter plaatse treft de politie de gewonde medeverdachte [medeverdachte 1] aan op straat. Na onderzoek blijkt dat zich een incident heeft afgespeeld in een woning op de derde verdieping aan de [straatnaam] . Er heeft een gewapende overval plaatsgevonden en de woning is overhoop gehaald. In de woning wordt een gewonde man, medeverdachte [medeverdachte 2] , aangetroffen. Hij is in zijn been gestoken. Ook wordt verdachte in de woning aangetroffen. Zij verklaart te zijn bedreigd met een vuurwapen en te zijn bestolen van haar horloge. Ook verklaart zij dat een derde aanwezige, medeverdachte [medeverdachte 1] , uit het raam is gesprongen. Hierna wordt de woning onderzocht en wordt er 18,29 kilo drugs (MDMA) aangetroffen in de woonkamer. De drugs wordt gevonden in twee koffers, onder een dubbele bodem. Daarnaast worden in de keuken digitale weegschalen en een zogenoemde bollenslikkers poepset, bestaande uit een grote ronde plastic bak, een grote zeef, plastic freezer bags, plastic handschoenen en tape aangetroffen. Verder is een notitieblok en een schrift met onder andere berekeningen en bedragen gevonden. Ook worden meerdere soorten drugs, verspreid in de woning aangetroffen.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Beide feiten kunnen worden bewezen. Uit het procesdossier blijkt dat het appartement aan de [straatnaam] als doorvoerlocatie van drugs wordt gebruikt. Volgens verdachte was het in het appartement een komen en gaan van Dominicaanse personen. Wanneer medeverdachte [medeverdachte 1] met anderen sprak, liepen zij naar een plek waar zij hen niet kon verstaan. Ook heeft verdachte meerdere koffers in het appartement zien staan, zoals bij de doorzoeking aangetroffen, die passen bij zo’n doorvoerlocatie. Verdachte heeft wisselend verklaard, maar uit de feiten en omstandigheden blijkt dat zij welbewust de rol van drugskoerier op zich heeft genomen. Verdachte wist dat zij als drugskoerier vanuit Amsterdam naar Zuid-Amerika zou vliegen. Dit is door de overval niet doorgegaan. Er is sprake van medeplegen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte heeft wetenschap van de drugs gehad en heeft deze drugs ook in haar machtssfeer gehad op het moment dat zij met die koffers op 24 april 2019 op het punt van vertrek stond.
3.3
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken. Zij was enkel op bezoek in de woning. Zij heeft geen mogelijkheid gehad om de koffers te onderzoeken en heeft deze ook niet in haar machtssfeer gehad. Zij heeft de koffers niet gekocht en ook niet geprepareerd en heeft de koffers, en daarmee de daarin verstopte drugs, dus niet opzettelijk voorhanden gehad. Ook heeft zij geen wetenschap gehad van de drugs in de koffers. Uit het WhatsAppgesprek dat zij met haar dochter heeft gevoerd, en uit het feit dat zij zelf de politie heeft gebeld, hen heeft binnengelaten en vervolgens als getuige is meegegaan met de politie, blijkt dat zij niet wist van de in de koffers verstopte drugs. Ook blijkt uit het WhatsApp gesprek met haar dochter dat verdachte ervan uit ging dat zij met de vlucht op 24 april 2019 in Buenos Aires terecht zou komen. Zij is niet op de hoogte geweest van de geplande tussenstops met een overstap van een maand.
Ook voldoet verdachte niet aan het plaatje van een drugskoerier. Uit niets blijkt dat er een beloning zou worden gegeven. Ook zijn er geen instructies aangetroffen over wat te doen met de drugs in Zuid-Amerika.
Daarnaast moet vrijspraak volgen voor de onder 2 ten laste gelegde uitvoer van drugs of poging daartoe. De gedraging is gekwalificeerd als poging tot het uitvoeren van de drugs, terwijl het gaat om voorbereidingshandelingen. Omdat de tenlastelegging niet ziet op voorbereidingshandelingen, moet verdachte worden vrijgesproken. Er is op dit moment, zoals blijkt uit rechtspraak, nog geen sprake van een strafbare poging. Het kopen van een vliegticket is onvoldoende om te kunnen spreken van een begin van uitvoering.
3.4
Oordeel van de rechtbank
Het voorhanden hebben van de drugs
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 tenlastegelegde medeplegen van het aanwezig hebben van MDMA in de koffers, kan worden bewezen. De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte is op 9 april 2019 met een vlucht vanuit Madrid op Schiphol aangekomen. Een week later heeft zij, zo heeft zij verklaard, haar spullen neergezet in de woning aan de [straatnaam] , zodat zij niet met die spullen hoefde te slepen. Verdachte heeft verklaard dat zij op 24 april 2019 in de woning was voor een afscheidsetentje dat door medeverdachte [medeverdachte 1] werd gegeven. Hij stond bij haar bekend als [naam] . Zij zou dan haar spullen, die zij daar had achtergelaten, weer meenemen. De twee koffers waren haar door medeverdachte [medeverdachte 1] aangeboden. Zij wist, zo heeft zij verklaard, niet dat zich in de koffers of in die woning drugs bevond. Naar eigen zeggen was zij van plan om die dag met de koffers en met het door medeverdachte [medeverdachte 1] gekochte vliegticket naar Buenos Aires te vliegen.
De rechtbank schuift dit alternatieve scenario terzijde omdat haar verklaring op relevante onderdelen niet strookt met de overige bewijsmiddelen in het procesdossier. Uit het verhoor van verdachte op 24 april 2019 en uit het paspoort van verdachte blijkt dat verdachte op 6 april 2019 vanuit Argentinië naar Madrid is gevlogen. Hier heeft zij een koffer gekocht. Op 9 april 2019 is verdachte vanuit Madrid in Nederland aangekomen. Uit het WhatsApp gesprek dat verdachte op 24 april 2019 met haar dochter heeft gevoerd, blijkt dat zij die dag vanuit de woning aan de [straatnaam] naar de luchthaven zou vertrekken. Verdachte was op het moment van de overval bezig met het inpakken van twee, andere, nieuwe koffers, die zij naar eigen zeggen heeft gekregen van iemand die zij amper kende. De MDMA, met een totaalgewicht van 18,29 kilo, zat op dat moment al verborgen onder de dubbele bodems. Uit het reisschema dat zij bij zich had blijkt dat de vliegtickets zagen op een vlucht met meerdere tussenstops. Verdachte zou die dag vanuit Düsseldorf naar Zurich vliegen. Vanuit Zurich zou diezelfde dag naar Sao Paulo worden gevlogen. Op 25 april 2019 zou vanuit Sao Paulo (Brazilië) naar Asunción (Paraguay) worden gevlogen. Vervolgens zou verdachte op 22 mei 2019 met een vlucht vanuit Asunción naar Buenos Aires vertrekken, waarna zij op diezelfde dag weer vanuit Buenos Aires naar Frankfurt zou gaan. Op 23 mei 2019 zou verdachte tot slot, met een vlucht vanuit Frankfurt naar Düsseldorf gaan.
De hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, wijzen er naar het oordeel van de rechtbank op dat het om een reis gaat van een drugskoerier. Dat verdachte in het WhatsApp gesprek met haar dochter heeft aangegeven dat zij haar vlucht zou missen en ‘niets zou hebben gedaan’ is daarvoor geen contra-indicatie. Het is immers goed mogelijk dat verdachte dit bericht juist heeft gestuurd om de indruk te wekken dat zij niets had misdaan, om de waarheid voor haar dochter achter te houden of om te laten weten dat zij (nog) niet op reis was gegaan met de drugs. De rechtbank is alles overwegend van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist van de drugs in de koffers. Op het moment dat verdachte de koffers aan het inpakken was, zat de drugs al verstopt onder de dubbele bodems. Zij kon dus over die drugs beschikken. Dat zij niet zou hebben geweten van die drugs acht de rechtbank niet aannemelijk omdat het om een totaalgewicht gaat van ruim achttien kilo. Dit gewicht en de dubbele bodems, hebben ervoor gezorgd dat de koffers voelbaar zwaarder waren, zoals ook opgemerkt door de verbalisanten ter plaatse. Ook moet dit ervoor hebben gezorgd dat er in verhouding, merkbaar minder ruimte in de koffers zat voor overige spullen. De drugs bevond zich dus in de machtssfeer van verdachte en verdachte had hier ook beschikkingsmacht over. Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] , de drugs heeft willen uitvoeren. De rechtbank acht bewezen dat verdachte de drugs, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] , voorhanden heeft gehad. Omdat de drugs zich op dat moment nog in de woning bevond van [medeverdachte 1] , wordt verdachte vrijgesproken van het onderdeel dat ziet op het vervoeren van de drugs.
Vrijspraak van de (verlengde) uitvoer van drugs
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde (verlengde) uitvoer van drugs of de poging daartoe. De rechtbank overweegt het volgende.
In de wet is bepaald dat onder het buiten het grondgebied brengen van middelen, zoals bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, wordt verstaan: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, het aannemen om te vervoeren of het voor vervoer aanbieden, of het laten vervoeren. Verdachte heeft geprepareerde koffers met drugs voorhanden gehad in de woning. Daarnaast was zij in het bezit van vliegtickets naar Zuid-Amerika. Hiermee is geen sprake van een handeling die als (verlengde) uitvoer van drugs kan worden aangemerkt zoals bedoeld in artikel 1 lid 5 jo. artikel 2 van de Opiumwet. Deze tenlastegelegde feitelijkheden kunnen evenmin worden aangemerkt als een begin van uitvoering van een dergelijke handeling. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 24 april 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 18,29 kilogram van een materiaal bevattende MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
Verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft vastgezeten.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Omdat verdachte slachtoffer is geweest van een zeer traumatische overval, geen strafblad heeft en er door haar medeverdachten misbruik is gemaakt van haar situatie, kan worden volstaan met een straf die gelijk is aan de tijd die zij al in voorarrest heeft gezeten. Eventueel zou dit kunnen worden gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ruim achttien kilo MDMA aanwezig gehad die – gezien die hoeveelheid en wijze van verpakking – bestemd was voor de uitvoer en de handel in drugs. De handel in drugs gaat veelvuldig gepaard met (zeer) gewelddadige criminaliteit en andere vormen van de maatschappij ondermijnende criminele activiteiten, zoals witwassen. Met haar handelen heeft verdachte een rol gehad in die keten van de handel.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig tot veertig maanden passend wordt geacht. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of er omstandigheden zijn op grond waarvan in het voordeel of het nadeel van verdachte van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 12 november 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit strafblad vormt dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte als drugskoerier duidelijk niet als grote speler in de drugswereld kan worden gezien. Verdachte heeft in die zin een ondergeschikte rol in het grotere plaatje vervuld. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat drugskoeriers vaak vanuit een benarde financiële situatie kiezen voor deze rol. De rechtbank begrijpt het strafmaatverweer van de raadsman dat misbruik van haar zou zijn gemaakt in die zin en zal dit in matigende zin meewegen in de straf.
Gelet op het voorgaande, en gelet op het feit dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, acht de rechtbank een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.A. Mud en J.G.R. Becker, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2020.