ECLI:NL:RBAMS:2020:7181
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende aanwijzingen voor strafbaar feit
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor dwang, valsheid in geschrift en wapenbezit. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 348.147,47, gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde [persoon 3] had afgeperst of gedwongen om betalingen te verrichten tussen 1 januari 2010 en 31 december 2013. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 28 augustus 2020, waarbij de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. Kerkhoff en de veroordeelde door zijn raadsvrouw mr. S.G.H. Langeweg.
De rechtbank heeft eerst de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam om de ontnemingsvordering te behandelen vastgesteld. De verdediging stelde dat de feiten zich buiten het arrondissement Amsterdam hadden afgespeeld, maar de rechtbank oordeelde dat de ontnemingsprocedure een voortzetting is van de onderliggende strafzaak, die ook door de rechtbank Amsterdam werd behandeld.
Vervolgens heeft de rechtbank de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie misbruik maakte van haar bevoegdheden door de ontnemingsvordering in te dienen zonder de veroordeelde voor het feit van afpersing te vervolgen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vordering.
In de inhoudelijke beoordeling kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde [persoon 3] had afgeperst of gedwongen om betalingen te verrichten. De rechtbank baseerde deze conclusie op de afgeluisterde gesprekken en de verklaringen van de betrokkenen, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de betalingen onder dwang waren gedaan. Daarom werd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.