ECLI:NL:RBAMS:2020:7174

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
13/166233-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor vuurwapenbezit met vormverzuim bij fouillering

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 september 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1987 en gedetineerd, werd op 25 juni 2020 te Amsterdam aangehouden terwijl hij op een motorvoertuig reed. Tijdens de aanhouding werd hij gefouilleerd en werd er een pistool aangetroffen in de buddyseat van het voertuig. De verdediging stelde dat de fouillering onrechtmatig was, omdat er geen wettelijke grondslag voor was. De officier van justitie betoogde echter dat de fouillering rechtmatig was, omdat de verdachte impliciet toestemming had gegeven voor het onderzoek aan het voertuig. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een vormverzuim bij de fouillering, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd het in beslag genomen vuurwapen en de munitie onttrokken aan het verkeer. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte voor wapenbezit en de ernst van het feit, waarbij het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen als een groot risico voor de samenleving werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/166233-20
Datum uitspraak: 30 september 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende op het adres [adres], [plaats],
gedetineerd in [detentieplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.M. Dunsbergen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 juni 2020 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, type PPK, kaliber 9mm Browning zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Uit een proces-verbaal van bevindingen (pag. 001-003) blijkt dat verdachte op 25 juni 2020 op een motorvoertuig reed en toen staande werd gehouden door de politie. In de buddyseat van het motorvoertuig lag een tasje, met daarin het tenlastegelegde vuurwapen. Verdachte heeft verklaard dat dit wapen van hem was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de fouillering van verdachte en het onderzoek aan het motorvoertuig zijn verricht zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag was. Er is daarom sprake van een onherstelbaar vormverzuim en bewijsuitsluiting moet volgen. Verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Uit het proces-verbaal van bevindingen kan worden afgeleid dat verdachte is onderworpen aan een fouillering op grond van artikel 52 van de Wet wapens en munitie (Wwm) en vanwege twee recente antecedenten voor het bezit van vuurwapens. Hiermee werd echter niet voldaan aan de in artikel 52 lid 2 Wwm genoemde vereisten. De fouillering was daarom niet rechtmatig. Vervolgens heeft een onderzoek aan het vervoermiddel plaatsgevonden. Ook hierbij werd niet voldaan aan voornoemde vereisten (artikel 51 Wwm). In beide gevallen is sprake van een vormverzuim en is de privacy van verdachte geschonden. Verdachte is immers op de openbare weg staande gehouden en gefouilleerd en zijn voertuig is doorzocht.
4.3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, met verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2015:4354), op het standpunt gesteld dat bij de fouillering van verdachte geen sprake is geweest van een vormverzuim. Indien de rechtbank oordeelt dat wel sprake is van een vormverzuim kan worden volstaan met de constatering hiervan. Van belang is dat het in beslag genomen vuurwapen niet is aangetroffen bij deze fouillering, maar na het vrijwillig openen van de buddyseat door verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard het tasje met het vuurwapen dat in de buddyseat lag aan de verbalisanten te hebben gegeven. De in beslag neming van het vuurwapen heeft met toestemming van verdachte plaatsgevonden en is daarom sowieso rechtmatig geweest. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2016:2629).
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte is gefouilleerd op grond van artikel 52 van de Wwm, terwijl daartoe redelijkerwijs geen aanleiding bestond als bedoeld in lid 2 van dat artikel. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim waarmee inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. De rechtbank vindt dit nadeel niet zo ernstig dat er een consequentie aan verbonden moet worden en volstaat met de constatering van het vormverzuim.
In het proces-verbaal is beschreven dat de verbalisant verdachte na de fouillering meedeelde dat hij in de buddyseat van het motorvoertuig wilde kijken en dat verdachte zei: “Dat is geen probleem (…)”, en dat verdachte de buddyseat opende. De mededeling van de verbalisant ziet de rechtbank als een aankondiging van een onderzoek naar het vervoermiddel op grond van artikel 51 Wwm.
Uit het proces-verbaal blijkt niet dat hiertoe een concrete aanleiding bestond als bedoeld in artikel 51, maar met de mededeling van verdachte dat dit geen probleem is en met het openen van de buddyseat heeft hij impliciet toestemming gegeven voor dit onderzoek.
De verbalisanten zagen vervolgens in de buddyseat een zwart handtasje liggen en zij zagen dat verdachte het handtasje direct pakte. De rechtbank leidt hieruit af dat de impliciete toestemming van verdachte kennelijk niet meer gold. Een verbalisant pakte het tasje af, opende het tasje en zag direct een vuurwapen in het tasje. Hoewel dit niet expliciet in het proces-verbaal is vermeld, vormt het handelen van verdachte - het direct pakken van het tasje - in het licht van twee recente antecedenten met betrekking tot vuurwapens, een concrete aanwijzing van wapengebruik of een dreiging daartoe. Dit maakt dat er op dat moment een concrete aanleiding was het tasje - afkomstig uit de buddyseat en daarom te beschouwen als onderdeel van het vervoermiddel - te onderzoeken op grond van artikel 51 Wwm. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verbalisant, waarbij het vuurwapen werd aangetroffen, rechtmatig was. De rechtbank acht op grond van het dossier bewezen dat verdachte het tenlastegelegde vuurwapen voorhanden heeft gehad.

5.Het bewijs

Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 25 juni 2020 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, type PPK, kaliber 9mm Browning, een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met het oriëntatiepunt ‘vuurwapens en explosieven’ van de rechtbank Amsterdam.
De officier van justitie heeft gevraagd het inbeslaggenomen wapen en de inbeslaggenomen munitie te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd, als zij tot een veroordeling komt, rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien verdachte op 19 augustus 2020 door de politierechter is veroordeeld voor wapenbezit. Verdachte heeft het aangetroffen wapen in zijn bezit gehad omdat hij er een kunstwerk van wilde maken. Verdachte is na een aantal maanden voorlopige hechtenis ervan doordrongen dat hij moet stoppen met deze business. Gezien deze omstandigheden is een strafeis van 12 maanden gevangenisstraf te hoog. De raadsman heeft voorgesteld verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan het voorarrest. Zo nodig kan verdachte daarbij een werkstraf worden opgelegd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 september 2020. Hieruit blijkt dat verdachte op 19 augustus 2020 is veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen op 22 oktober 2019 en op 6 januari 2020. Het tenlastegelegde feit had meegenomen kunnen worden bij deze veroordeling. Dit betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is en de rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de straf.
Verdachte heeft een pistool in de buddyseat van zijn motorvoertuig gehad terwijl hij daarmee op de openbare weg reed. Het pistool was geladen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen vormt een onaanvaardbaar risico op het gebruik van het wapen en zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. In Amsterdam vinden regelmatig schietincidenten plaats waarbij nietsvermoedende voorbijgangers en bewoners een groot gevaar lopen. De rechters in de rechtbank Amsterdam hebben daarom oriëntatiepunten vastgesteld voor wapenbezit, die afwijken van de landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank zal bij het bepalen van de straf uitgaan van deze oriëntatiepunten en in strafverzwarende zin meewegen dat het pistool geladen was en onder handbereik in een tasje in de buddyseat lag.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen wapen onttrekken aan het verkeer. Het wapen komt hiervoor in aanmerking, aangezien hiermee het bewezen geachte feit is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de in beslag genomen munitie onttrekken aan het verkeer. De munitie is daarvoor vatbaar, aangezien deze munitie is aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl de munitie kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal bepalen dat het in beslag genomen geldbedrag van € 911,65 wordt teruggegeven aan verdachte, voor zover dit nog niet is gebeurd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de munitie en het pistool, vermeld onder 1. en 2. op de beslaglijst die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Gelast de teruggave aan verdachte, voor zover dit nog niet is gebeurd, van € 911,65, vermeld onder 3. van de beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2020.