In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 september 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1987 en gedetineerd, werd op 25 juni 2020 te Amsterdam aangehouden terwijl hij op een motorvoertuig reed. Tijdens de aanhouding werd hij gefouilleerd en werd er een pistool aangetroffen in de buddyseat van het voertuig. De verdediging stelde dat de fouillering onrechtmatig was, omdat er geen wettelijke grondslag voor was. De officier van justitie betoogde echter dat de fouillering rechtmatig was, omdat de verdachte impliciet toestemming had gegeven voor het onderzoek aan het voertuig. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een vormverzuim bij de fouillering, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd het in beslag genomen vuurwapen en de munitie onttrokken aan het verkeer. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte voor wapenbezit en de ernst van het feit, waarbij het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen als een groot risico voor de samenleving werd beschouwd.