ECLI:NL:RBAMS:2020:7170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
13/209404-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor witwassen door verhuurder

In deze strafzaak tegen de verdachte, die als woningbemiddelaar opereerde, werd hij beschuldigd van het witwassen van contante huurbetalingen die hij ontving van een huurder die betrokken was bij criminele activiteiten. De rechtbank Amsterdam deed uitspraak op 27 november 2020, na een zitting op 13 november 2020. De verdachte had tussen 16 juni 2017 en 16 juli 2019 in totaal € 51.600 en € 2.335 aan huur ontvangen, contant, voor een woning die hij verhuurde aan een huurder zonder vaste verblijfsvergunning. Tijdens een doorzoeking van de woning van de huurder werden cocaïne, vuurwapens en een encrypted telefoon aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat de huurder zich bezighield met drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks een eerder gegeven waarschuwing door de politie over het aannemen van contante betalingen, geen onderzoek had gedaan naar de herkomst van het geld en de identiteit van de huurder. De rechtbank vond dat de verdachte had moeten vermoeden dat de ontvangen huurbetalingen afkomstig waren uit misdrijf. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 180 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het faciliteren van criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/209404-19
Datum uitspraak: 27 november 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van het witwassen van € 51.600 en € 2.335 bestaande uit contante betalingen voor de huur van [adres] , die hij tussen 16 juni 2017 en 16 juli 2019 zou hebben ontvangen.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 16 juli 2019 zijn bij een doorzoeking in de woning aan de [adres] in Amsterdam onder andere een hoeveelheid cocaïne, drie vuurwapens, munitie en een encrypted telefoon aangetroffen. De bewoner van de woning is de uit Albanië afkomstige [naam bewoner] die in verband met deze vondst is veroordeeld voor drugs- en wapenbezit. De woning werd verhuurd via verdachte die werkzaam is als woningbemiddelaar. Verdachte had een huurcontract met [naam bewoner] voor de periode van 16 juni 2017 tot en met 15 juni 2019. De huur van de woning en de kosten voor nutsvoorzieningen werden elke maand contant betaald aan verdachte. Dit betrof een totaalbedrag van € 2150 per maand. Verdachte stortte de huur vervolgens op de rekening van de woningeigenaar en betaalde zelf de rekeningen van de nutsvoorzieningen. Vanaf 16 juni 2019 werd de woning verhuurd aan de broer van [naam bewoner] en bleef [naam bewoner] in de woning wonen. Er is hiervoor een huurcontract opgesteld tussen de broer van [naam bewoner] en verdachte. De nieuwe huur inclusief de kosten voor nutsvoorzieningen betrof € 2335 per maand. De eerste maand is contant betaald.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [naam bewoner] geen vaste verblijfsvergunning had en na drie maanden, in elk geval voor even, Nederland uit moest. Volgens zijn huurrechtadvocaat vormde dit geen probleem voor de verhuur van de woning aan deze huurder. De huur werd contant betaald, omdat de huurder geen bankrekening had in Nederland. Hoe de huurder aan zijn inkomen kwam, wist verdachte niet precies. De huurder had tegen hem gezegd dat hij wilde kijken of hij hier iets kon opstarten in de horeca en dat hij iets deed in Albanië. Verdachte vermoedde dat de vriendin van de huurder meebetaalde aan de huur, maar dat heeft hij niet geverifieerd. De huurder stond niet ingeschreven op het adres omdat hij de woning als tweede woning gebruikte.
Verdachte verhuurt als woningbemiddelaar meerdere woningen in Amsterdam. De politie heeft op 3 mei 2018 een bewustwordingsgesprek gevoerd met verdachte. Er is hem toen een formulier uitgereikt met aanbevelingen voor de verhuur van woningen en met een aantal bepalingen over woningbemiddeling van de gemeente Amsterdam.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden zijn of de geldbedragen die aan verdachte zijn betaald afkomstig waren uit misdrijf, en zo ja, of verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
3.2.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de geldbedragen die verdachte heeft ontvangen afkomstig waren uit een misdrijf. Verdachte had redelijkerwijs moeten weten dat het geld afkomstig was uit misdrijf en daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft misschien naïef gehandeld, maar er was ook na het bewustwordingsgesprek, onvoldoende aanleiding voor verdachte om te vermoeden dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de voorwerpen die zijn aangetroffen in de woning, waaronder een grote hoeveelheid cocaïne en drie vuurwapens kan worden afgeleid dat de huurder zich bezighield met de handel in drugs. Gezien het ontbreken van (aanwijzingen voor) legale inkomsten van de huurder vindt de rechtbank dat het geld dat de huurder aan verdachte betaalde afkomstig moet zijn geweest van een misdrijf.
De rechtbank vindt dat verdachte dit, in elk geval na het bewustwordingsgesprek van 3 mei 2018, ook redelijkerwijs had moeten vermoeden. Verdachte is er bij dat gesprek immers op gewezen dat hij geen contant geld mag aannemen. Daarnaast is hem verteld dat het inkomen van de huurder moet worden vastgesteld en gecontroleerd en dat ook moet worden vastgelegd wat en hoe hij dat heeft gecontroleerd. Ook is hij er op gewezen dat hij zich schuldig kan maken aan witwassen als hij geld aanneemt dat (naar achteraf blijkt) van een misdrijf afkomstig is. Verdachte moet vanaf dat moment doordrongen zijn geweest van de noodzaak onderzoek te doen naar de identiteit, verblijfstitel en de inkomens- of vermogenspositie van de huurder. Verdachte heeft ondanks deze waarschuwing geen nader onderzoek gedaan naar de huurder en is de contante geldbedragen blijven accepteren. Verdachte heeft op de zitting een verklaring van de huurder van 12 oktober 2018 overgelegd. Daarin schrijft de huurder dat de betaalde huur een legale herkomst had en dat de huurder de huur vanaf januari 2019 via de bank zou overmaken. Die verklaring verandert niets aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft namelijk zijn handelswijze niet aangepast. Ook in 2019 is hij de contante betalingen blijven accepteren en heeft hij geen nader onderzoek gedaan naar de inkomstenbron van de huurder. Het laten tekenen van een dergelijke verklaring wijst er bovendien eerder op dat verdachte zich bewust was van het risico dat hij zich mogelijk schuldig maakte aan het aannemen van geld dat een illegale herkomst had. Op grond van bovengenoemde omstandigheden had verdachte vanaf 3 mei 2018 redelijkerwijs moeten vermoeden dat de contante geldbedragen die hij van de huurder ontving van misdrijf afkomstig waren.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
in de periode van 4 mei 2018 tot en met 16 juli 2019 te Amsterdam,
  • in totaal ongeveer 27.950 euro (te weten contante betalingen voor de huur van de [adres] in de periode van 4 mei 2018 tot en met 16 juni 2019) en
  • 2335 euro (te weten een contante betaling voor de huur van de [adres] in de periode van 16 juni 2019 tot en met 16 juli 2019)
heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

6.Motivering van de straf

De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim één jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 30.000 door contante huurbedragen in ontvangst te nemen die van misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft hiermee een onmisbare schakel gevormd voor criminelen die dankzij hem in staat waren crimineel geld in de legale economie te brengen. De huurder is veroordeeld voor drugs- en wapenbezit. Een bijkomend schadelijk effect van de handelswijze van verdachte is dat hij de woning hiervoor beschikbaar heeft gesteld. De handel in drugs is zeer schadelijk voor de gezondheid, gaat gepaard met veel geweld en heeft een ontwrichtend effect op de samenleving, en daaraan heeft verdachte dus een bijdrage geleverd. Dat verdachte als woningbemiddelaar niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door gedegen onderzoek te doen naar zijn huurder en zelfs elke maand contante geldbedragen in ontvangst heeft genomen, rekent de rechtbank hem zeer aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. De rechtbank heeft in matigende zin rekening gehouden met het feit dat hij niets heeft verdiend aan zijn strafbaar handelen en dat hij veroordeeld wordt voor schuldwitwassen (en niet opzet witwassen). De rechtbank vindt een gevangenisstraf in dit geval een te zware sanctie en legt verdachte in plaats daarvan een forse werkstraf op van 180 uur.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2020.