ECLI:NL:RBAMS:2020:7153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
13/175288-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel na mishandeling van meerdere slachtoffers

Op 13 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1960 en gedetineerd, veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De zaak betreft twee incidenten van mishandeling die plaatsvonden op 5 juli en 24 juli 2020 in Amsterdam. In zaak A heeft de verdachte [persoon 1] mishandeld door deze met kracht op het achterhoofd te slaan. In zaak B heeft hij [persoon 2] mishandeld door haar met de elleboog op de borst te stoten en vervolgens met de vuist op de borst te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, heeft gevorderd dat de ISD-maatregel opgelegd zou worden, terwijl de verdediging pleitte voor alternatieven. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen, evenals het reclasseringsadvies dat de ISD-maatregel als enige passende afdoening beschouwde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van de maatschappij en om de verdachte te helpen bij zijn problematiek. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de aard van de opgelegde maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/175288-20 (A), 13/193712-20 (B), 13/702809-18 (tul) en 13/306692-19 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 13 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.W. van Zanten en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.A.C. van Vuuren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] éénmaal of meermalen met kracht met de hand en/of de vuist op het (achter)hoofd te slaan en/of te stoten en/of te stompen.
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
hij op of omstreeks 24 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 2] heeft mishandeld door haar éénmaal met kracht met de elleboog op de borst te stoten en/of (vervolgens) meermalen met kracht met de vuist(en) op de borst te slaan en/of stoten en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de ten laste gelegde mishandelingen heeft begaan op de in de bijlage weergegeven bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde mishandelingen heeft begaan.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde
‘meermalen … te slaan en/of stoten en/of te stompen’.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
op 5 juli 2020 te Amsterdam, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] éénmaal met kracht op het achterhoofd te slaan.
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
op 24 juli 2020 te Amsterdam, [persoon 2] heeft mishandeld door haar éénmaal met kracht met de elleboog op de borst te stoten en vervolgens meermalen met kracht met de vuist op de borst te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er nog alternatieven zijn voor een ISD-maatregel en dat oplegging van de ISD-maatregel niet proportioneel is. De raadsman heeft bepleit om een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen subsidiair een voorwaardelijke ISD-maatregel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op het Amstelstation en in de Burger King schuldig gemaakt aan mishandeling. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen zijn slachtoffers pijn toegebracht, maar ook de veiligheid van personen die zich in openbare gelegenheden begeven in gevaar gebracht, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 5 oktober 2020, opgemaakt door mevrouw P.M. van Doleweerd, als reclasseringsmedewerker verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa. In dit advies is onder meer vermeld dat verdachte veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte mijdt zorg, ervaart geen lijdensdruk en is sterk overtuigd van zijn eigen ideeën en referentiekader omtrent zijn gedrag, waardoor hij maatschappelijke aansluiting mist. De reclassering adviseert oplegging van de ISD-maatregel.
Ter terechtzitting heeft P.M. van Doleweerd haar rapport toegelicht. Zij heeft uiteengezet dat de reclassering oplegging van de ISD-maatregel de enige passende afdoening vindt, nu andere modaliteiten niet zullen leiden tot gedragsverandering en voorkoming van recidive.
De rechtbank stelt vast dat voor de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Bewezen is verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor de voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 september 2020 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de data waarop de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd, 5 en 24 juli 2020, meer dan drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. De in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Uit de hiervoor genoemde rapportage blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Gezien de ernst en het aantal door verdachte begane feiten, eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 28 september 2020 blijkt voorts dat ook aan de voorwaarden uit de toepasselijke richtlijn van het openbaar ministerie is voldaan. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdata.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest ziet de rechtbank aanleiding de ISD-maatregel op te leggen. Uit de zich in het dossier bevindende rapporten komt naar voren dat het tot op heden niet gelukt is om verdachte ingebed te krijgen in de zorg, onder meer omdat de verdachte onvoldoende medewerking heeft verleend. Verder blijkt de ontvankelijkheid voor verandering bij verdachte laag. De indruk van verdachte ter zitting bevestigt dit beeld. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht dat de dreiging van ISD voldoende zou zijn om recidive te voorkomen vindt niet alleen onvoldoende steun in eerdergenoemde rapporten maar is ter terechtzitting ook weersproken door P.M. van Doleweerd die heeft aangegeven dat de dreiging van een voorwaardelijke ISD onvoldoende waarborgen biedt en dat interventies in een dwingend kader nodig zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van de ISD-maatregel voor de na te noemen duur passend en geboden is, nu de veiligheid van personen of goederen zulks eist en oplegging van de maatregel zowel tot de beveiliging van de maatschappij strekt als tot beëindiging van het telkens plegen van strafbare feiten door de verdachte. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat oplegging van de ISD-maatregel niet proportioneel is.
De rechtbank zal de duur van de ISD-maatregel opleggen zoals gevorderd door het openbaar ministerie. Deze maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problematiek van de verdachte en zijn aanhoudende justitiecontacten. De ISD-maatregel zal hopelijk bijdragen aan het verminderen van de criminogene factoren.
Om het recidiverisico bij de verdachte in te tomen en om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Tenuitvoerleggingen voorwaardelijke veroordelingen

Parketnummer 13/702809-18
De rechtbank stelt vast dat, ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 13/702809-18, de bij vonnis van de Meervoudige strafkamer Amsterdam van 24 december 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 21 dagen reeds ten uitvoer is gelegd. De officier van justitie dient derhalve in voornoemde vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Parketnummer 13/306692-19
Bij de stukken bevindt zich de op 29 september 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/306692-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 29 januari 2020 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, en waarvan de proeftijd eindigt op 30 april 2022 volgens het uittreksel Justitiële Documentatie.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gelet op de aard van de maatregel die de rechtbank aan verdachte oplegt, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/702809-18.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/306692-19 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en D.W. van Putten-de Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2020.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]