Is de coronacrisis een onvoorziene omstandigheid?
9. GHRE stelt zich terecht op het standpunt dat voor de vraag of er sprake is van onvoorziene omstandigheden moet worden beoordeeld of partijen de (gevolgen van de) coronacrisis (al dan niet stilzwijgend) in de huurovereenkomst hebben verdisconteerd.
10. GHRE meent dat dit het geval is en wijst erop dat partijen in de algemene bepalingen de mogelijkheid tot het vorderen van huurprijsvermindering vanwege een gebrek hebben uitgesloten. Een (onvoorziene) overheidsmaatregel die het gebruik van een zaak verhindert levert een gebrek op. Daarmee is de mogelijkheid van een onvoorziene overheidsmaatregel stilzwijgend in de huurovereenkomst verdisconteerd, aldus GHRE.
11. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Weliswaar is een onvoorziene overheidsmaatregel een gebrek en is huurprijsvermindering vanwege een gebrek uitgesloten, maar dat betekent niet dat élke overheidsmaatregel die de exploitatie beperkt in de overeenkomst is verdisconteerd. De coronacrisis heeft mondiaal tot vergaand overheidsingrijpen geleid en langdurige verstrekkende (internationale) gevolgen. Er zijn geen aanwijzingen dat partijen die mogelijkheid (stilzwijgend) in de overeenkomst hebben vervat. Dat er eerder sprake is geweest van besmettelijke aandoeningen die het vrij verkeer van personen en diensten hebben verstoord door overheidsmaatregelen, zoals SARS, de Mexicaanse griep, de Varkensgriep, de Vogelgriep of Ebola, maakt dit oordeel niet anders. Die uitbraken hadden ernstige gevolgen, maar zijn niet te vergelijken met de gevolgen die het coronavirus met zich heeft meegebracht en thans nog steeds veroorzaakt. Ook in het verleden geuite waarschuwingen door derden voor een pandemie maken niet dat de (gevolgen van) de huidige overheidsmaatregelen in de overeenkomst zijn begrepen. Het gaat er immers niet om of een pandemie voorzienbaar was, maar of partijen in de overeenkomst met een pandemie en de gevolgen daarvan rekening hebben gehouden. Dat is niet vast komen te staan.
12. Het voorgaande betekent dat de coronacrisis en haar gevolgen als een onvoorziene omstandigheid moeten worden aangemerkt. In artikel 6:258 BW is dwingendrechtelijk bepaald dat de rechter op verzoek van een der partijen de gevolgen van de overeenkomst kan wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk kan ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten en dat aan de wijziging of ontbinding terugwerkende kracht kan worden verleend. Er moet sprake zijn van een fundamentele verstoring van het evenwicht in het contract dat partijen hebben gesloten. Of daarvan sprake is hangt af van de vraag of de huurder, [gedaagde 2] , door de overheidsmaatregelen in verband met de coronacrisis is beperkt in de mogelijkheden om het gehuurde te exploiteren. Dit is bijvoorbeeld het geval omdat de onderneming op last van de overheid is gesloten en zodoende exploitatie om die reden uitgesloten was, of door de overheidsmaatregelen (indirect) is beperkt. Daardoor zijn de prestatie van de verhuurder (de mogelijkheid om het gehuurde te laten exploiteren) en de prestatie van de huurder (het betalen van de huurprijs) uit balans geraakt. Herstel van het evenwicht kan worden bereikt doordat de rechter de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden wijzigt of ontbindt. Nu geen van beide partijen heeft bijgedragen aan het ontstaan van de coronacrisis is het niet redelijk dat de tegenvaller in volle omvang op de huurder wordt afgewenteld. De tegenvaller dient in beginsel gelijkelijk over beide partijen te worden verdeeld. Dit betekent ook dat de exoneratieclausule die is opgenomen in de algemene bepalingen en waarop GHRE zich beroept, vanwege de onvoorziene omstandigheden buiten toepassing wordt gelaten.
Gevolgen van de onvoorziene omstandigheden
13. Om te beoordelen of de huurprijs tijdelijk moet worden gewijzigd op grond van onvoorziene omstandigheden is het aan de huurder, dus [gedaagde 2] , om te stellen en zo nodig te onderbouwen dat zij als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met het coronavirus is beperkt in de mogelijkheden om het gehuurde te exploiteren. [gedaagde 2] dient in dit verband inzicht te geven in de objectieve omzetcijfers over het jaar 2019 en 2020. Aan de hand daarvan wordt het verschil in omzet na aanvang van de coronacrisis en daarvoor inzichtelijk.
14. Als vast is gesteld dat sprake is van een omzetdaling als gevolg van de coronacrisis, dan zal de huurprijs in beginsel worden gewijzigd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de tegenvaller gelijkelijk over de huurder en de verhuurder moet worden verdeeld. Dit komt erop neer dat bij een omzetverlies van 100%, de huur in beginsel wordt verminderd met 50%. De verlaging van de huurprijs wordt als volgt berekend: de huurprijs x percentage omzetdaling x 50%.
15. [gedaagde 2] heeft omzetgegevens in het geding gebracht over de jaren 2017 tot en met 2019 en dan telkens over de periode maart tot en met september. Daarnaast heeft [gedaagde 2] een grootboekrekening overgelegd en een uitdraai van de bankafschriften van de zakelijke rekening van [gedaagde 2] . De informatie over de omzetgegevens en de grootboekrekening zijn verstrekt door administratiekantoor [naam adm.kantoor] .
15. GHRE heeft aangevoerd dat de aangeleverde gegevens niet kloppen met de informatie die uit de bankafschriften is te halen. Volgens GHRE is er een verschil van + € 4.400,00 tussen de informatie uit de bankafschriften en de informatie uit het grootboek. Het grootboek is daarom niet waarheidsgetrouw, volgens GHRE.
17. De bedragen op het bankafschrift die GHRE in dit verband ter illustratie van haar standpunt ter zitting naar voren heeft gebracht zijn inclusief btw. De bedragen die GHRE uit het grootboek daartegenover zet zijn exclusief btw. Daarmee is al een reden gegeven waarom de bedragen die GHRE uit het bankafschrift noemt niet overeenkomen met de bedragen uit het grootboek. De btw staat in de laatste kolom van het grootboek. Als die btw bij het bedrag wordt opgeteld dat door GHRE is genoemd, dan correspondeert dat met het bedrag op de bankrekening. Op 10 maart 2020 noemt GHRE bijvoorbeeld een bedrag van € 1.712,91 en zij zet daar een grootboekbedrag tegenover van € 1.599,46. Als bij dat laatste bedrag de in het grootboek apart vermelde btw wordt opgeteld, dan komt daar een bedrag uit van € 1.743,41. Dat bedrag correspondeert met het bedrag dat in de omschrijving op het afschrift is genoemd. Kennelijk is een lager bedrag op de bankrekening bijgeschreven, maar in het grootboek wordt met het hogere bedrag rekening gehouden. Hieruit volgt dat de opsomming van GHRE geen juist beeld geeft. Het bezwaar tegen de verstrekte cijfers wordt daarom verworpen.
18. Uit de verstrekte cijfers volgt dat afgezet tegen 2019 er sprake is van een omzetverlies van 83%. Aangenomen wordt dat dit verlies is gerelateerd aan de coronacrisis, omdat (inter)nationaal reizen vanaf half maart 2020 sterk is beperkt en [gedaagde 2] voldoende duidelijk heeft gemaakt dat haar gasten voornamelijk internationale reizigers zijn. Er is sprake van een fundamentele verstoring van het evenwicht tussen de wederzijdse prestaties (zie hiervoor onder 12.). Onder deze omstandigheden mag GHRE geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst verwachten.
19. GHRE heeft nog naar voren gebracht dat een afweging van de belangen meebrengt dat niet tot wijziging van de huurovereenkomst dient te worden overgegaan. Zij heeft gewezen op de passieve houding van [gedaagde 2] , dat verzoeken om overzichten van omzetgegevens werden afgedaan met nietszeggende velletjes papier en dat [gedaagde 2] onterecht heeft medegedeeld dat zij gesloten was. Daarnaast is de huur een belangrijk element van het onderpand dat GHRE aan de bank kon aanbieden in verband met het verkrijgen van de financiering voor de aankoop van het pand, aldus GHRE.
20. Die omstandigheden staan niet aan wijziging van de overeenkomst in de weg. Het gaat er om dat de verplichtingen uit de overeenkomst door de onvoorziene omstandigheid uit balans zijn geraakt. De (wijze van) financiering van de aankoop van het pand staat daar los van. Dat [gedaagde 2] in het geheel geen huur meer heeft betaald staat ook niet aan een wijziging van de overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden in de weg. Daarvoor staan GHRE andere wettelijke mogelijkheden ten dienste, die zij ook heeft benut.
21. In september 2020 heeft [gedaagde 2] het gehuurde ontruimd, vanwege de uitspraak in kort geding. Vanaf dat moment heeft [gedaagde 2] geen omzet meer kunnen genereren. Dat komt voor haar rekening. Het feit dat zij na de ontruiming niet meer heeft geëxploiteerd vloeit niet voort uit de coronamaatregelen, maar is het gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen uit de overeenkomst. Vast staat immers dat [gedaagde 2] over de periode tot en met september 2020 in het geheel geen huur heeft betaald en daarmee is zij ernstig tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, met een veroordeling tot ontruiming tot gevolg. Om die reden zal de gevorderde ontbinding per 16 september 2020 door [gedaagde 2] wegens onvoorziene omstandigheden worden afgewezen en zal de huur over de maand oktober 2020 niet wordt verminderd.
22. Het voorgaande betekent dat de huurovereenkomst in die zin wordt gewijzigd, dat de huur over de maanden april 2020 tot en met september 2020 wordt vastgesteld op € 17.550,00 per maand (€ 30.000,00 – €12.450,00, zie hierboven in punt 14.).
23. [gedaagde 2] en haar vennoten hebben ten slotte nog gevorderd te bepalen dat de contractuele boetes niet verschuldigd zijn, maar dat hebben ze niet voldoende toegelicht. De situatie rechtvaardigt immers niet om de volledige huur stelselmatig onbetaald te laten. Door dat wel te doen zijn zij tekortgeschoten in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst. Ook de belangen van de verhuurder moeten in de huidige situatie in ogenschouw worden genomen.
24. Er is aanleiding om de kosten te compenseren.