ECLI:NL:RBAMS:2020:7083

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20.2319 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake niet-tijdige inburgering en bezwaar tegen boete en terugvordering lening

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 23 december 2020, staat de niet-tijdige inburgering van eiser centraal. Eiser, die sinds 20 februari 2015 onder de inburgeringsplicht valt, heeft zijn inburgeringstermijn op 12 november 2018 niet gehaald. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 10 januari 2019 vastgesteld dat eiser niet op tijd is ingeburgerd en heeft hem een boete opgelegd, evenals de verplichting om een lening terug te betalen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door de minister niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft op 24 november 2020 de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij door zijn PTSS en andere medische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende in staat was om adequaat te reageren op de verzoeken van de minister, en dat de medische verklaringen die hij heeft overgelegd, voldoende steun bieden voor zijn standpunt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, en dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet het geval zou zijn.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank de minister de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen. De rechtbank heeft de termijn voor herstel vastgesteld op zes weken en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2319

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

(gemachtigde: [naam] )
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2019 heeft verweerder vastgesteld dat eiser niet op tijd is ingeburgerd en zijn lening moet terugbetalen. Daarnaast heeft verweerder hem een boete opgelegd. Bij brief van 19 juli 2019 heeft verweerder de begindatum van de terugbetaling en het maandbedrag vastgesteld.
Bij besluit van 16 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op 19 november 2020 heeft de rechtbank aanvullende gronden ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

De aanleiding
1. Eiser is sinds 20 februari 2015 inburgeringsplichting. Op 12 november 2018 liep zijn inburgeringstermijn af. Vaststaat dat eiser op deze datum niet het examenonderdeel [studie] ( [studie] ) heeft afgelegd. Eiser heeft op 30 april 2019 vrijstelling van dit examenonderdeel aangevraagd. Deze aanvraag is op 3 mei 2019 toegewezen, waardoor eiser alle onderdelen van het inburgeringsexamen heeft behaald.
2. Verweerder heeft op 10 januari 2019 vastgesteld dat eiser niet voor het aflopen van zijn inburgeringstermijn heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering, gelet op het [studie] -examen. Dit brengt onder andere met zich mee dat eiser het bedrag van de lening moet terugbetalen tezamen met een boete. Bij het bericht van 19 juli 2019 heeft verweerder de begindatum van de terugbetaling en het maandbedrag vastgesteld.
3. Verweerder heeft eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij buiten de bezwaartermijn van zes weken op 19 november 2019 bezwaar heeft ingediend. Verweerder beschouwt de overschrijding niet als verschoonbaar. Op basis van twee medische verklaringen van [functie] [naam] en [naam] acht verweerder weliswaar aannemelijk dat eiser niet in staat was om zelf te reageren, maar er blijkt niet uit dat eiser geen belangenbehartiger kon aanstellen.
Standpunten partijen
4. Eiser kan zich niet verenigen met dit besluit. De twee overgelegde medische verklaringen bevestigen dat hij in de bezwaartermijn van beide berichten door ziekte niet in staat was om bezwaar in te dienen. Eiser heeft zware PTSS, [1] is psychotisch en heeft hallucinaties. Door zijn medische problemen heeft hij de brieven van verweerder niet eens kunnen lezen en dan kun je evenmin om hulp vragen. Inhoudelijk beschouwt hij de schuld van €4.787,- als oneerlijk, omdat hij naar eigen zeggen voldaan heeft aan zijn inburgeringsverplichtingen en daarbij een geavanceerd niveau in de Nederlandse taal heeft bereikt. De rechtbank verstaat hieronder dat eiser de terugbetalingsverplichting als onevenredig beschouwt. Tot slot stelt eiser dat verweerder zijn persoonlijke omstandigheden niet heeft betrokken in de besluitvorming.
5. Verweerder betwist dat eiser in de bezwaarperiode(s) geen kennis heeft kunnen nemen van berichten. Het dossier bevat namelijk een ingevulde incassomachtiging van 31 januari 2019. Ook heeft eiser werk verricht in de betreffende periode. Verder acht verweerder de medische verklaringen onvoldoende ernstig om te concluderen tot verschoonbaarheid; verweerder ziet vooral somberheid en een verstoord slaapwaakpatroon. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat ook op andere gronden geconcludeerd moet worden tot niet-ontvankelijkheid, voor zover de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Verweerder stelt namelijk dat het bericht van 19 juli 2019 slechts een herhaling is van verplichtingen die al vastgesteld zijn bij het besluit van 10 juli 2019. Het bericht van 19 juli 2019 is daarom niet op rechtsgevolg gericht.
Oordeel van de rechtbank
5.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van eiser niet binnen de daartoe geldende termijn van zes weken is ingediend. In geschil is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5.2.
In artikel 6:11 van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.3.
Het is aan eiser om de feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. De lat hiervoor is naar vaste rechtspraak hoog: er moet meer aannemelijk zijn dan dat eiser alleen zelf niet in staat was om bezwaar in te dienen. Ook moet aannemelijk zijn dat hij niet de hulp van derden kon inschakelen.
5.4.1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verschoonbaarheid het volgende. [naam] acht het op basis van eisers ziektebeeld aannemelijk dat ‘betrokkene onvoldoende overzicht had om adequaat op verzoeken om informatie te reageren – hij was toen te ziek van zijn PTSS met dissociatie en depersonalisatieverschijnselen’ in de zes weken na 19 juli 2019. De ergste klachten betreffen dissociatie, intrusieve herinneringen, akoestische hallucinaties, sociaal-maatschappelijke alleengang en een ernstig verstoord slaapwaakpatroon. In samenhang met het bericht van [naam] acht de rechtbank hetzelfde aannemelijk voor de zes weken na 10 januari 2019. Laatstgenoemd bericht is weliswaar minder uitgebreid, maar betreft dezelfde destijds on(der)behandelde PTSS. Dit bericht vormde tevens de verwijzing die leidde tot het latere bericht van [naam] . De rechtbank roept in herinnering dat verweerder deze conclusie tot zover onderschrijft in het bestreden besluit.
5.4.2.
De rechtbank overweegt vervolgens dat aannemelijk is dat in eisers geval het niet zelf kunnen instellen van bezwaar en het niet kunnen inschakelen van (rechts)bijstand twee kanten van dezelfde munt zijn. Immers, als iemand zelf in de eerste plaats psychisch niet in staat is om adequaat op verzoeken om informatie te reageren, kan hem – te meer gepaard met sociaal-maatschappelijke alleengang – evenmin verweten worden dat hij geen vervolgstappen heeft verricht juist naar aanleiding van die verzoeken om informatie. Een dergelijke vervolgstap is zowel het zelf instellen van bezwaar als het inschakelen van (rechts)bijstand. Dat eiser erin geslaagd is om eenmalig drie korte regels op een incassomachtiging in te vullen en deze retour te sturen, alsook het kunnen verrichten van bepaalde werkzaamheden doet aan de verschoonbaarheid onvoldoende af.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom onvoldoende gemotiveerd dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
6. De rechtbank volgt verder het betoog van verweerder in beroep niet dat het bezwaar op subsidiaire gronden alsnog niet-ontvankelijk is. Het bezwaarschrift is namelijk materieel gericht tegen het besluit van 10 januari 2019. Het bezwaarschrift bestrijdt immers de algehele verschuldigdheid van de lening en de boete, wat zijn grondslag vindt in het besluit van 10 januari 2019. Hierdoor kunnen al dan niet aanwezige rechtsgevolgen in het bericht van 19 juli 2019 niet zonder meer de ontvankelijkheid van het bezwaar aantasten. Daar komt bij dat het bericht van 19 juli 2019 wel op (nadere) rechtsgevolgen is gericht, namelijk de vaststelling van de ingangsdatum van de terugbetalingsplicht en de hoogte van het maandbedrag.
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal verweerder in de gelegenheid stellen om het bestreden besluit nader te motiveren of opnieuw te beslissen op het bezwaar.
8. De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. De rechtbank wijst erop dat uitstel van deze termijn mogelijk is. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding zijn als verweerder overgaat tot een inhoudelijke beslissing en hiervoor meer tijd nodig heeft om informatie te verzamelen. Als verweerder geen gebruik wil maken van de bestuurlijke lus, dan dient hij dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
- schorst het primaire besluit tot de uitspraak op het beroep;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: GJT
D:
BA

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Posttraumatische stressstoornis.