ECLI:NL:RBAMS:2020:6903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
8890381 KK EXPL 20-792
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vrijgave van bankgarantie in verband met huurovereenkomst en financiële nood door coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Breitling Netherlands B.V. (eiseres) en Rodia Real Estate B.V. (gedaagde). De eiseres vorderde de vrijgave van het restant van een bankgarantie van bijna 13.000 euro, die door de gedaagde was aangesproken vanwege onbetaalde huur in de coronaperiode. De eiseres stelde dat er afspraken waren gemaakt over de vrijgave van de bankgarantie, maar de gedaagde betwistte dit en voerde aan dat de eiseres geen spoedeisend belang had bij de vordering.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres haar spoedeisende belang niet voldoende aannemelijk had gemaakt. De kantonrechter concludeerde dat er geen bewijs was voor de gestelde afspraak over de vrijgave van de bankgarantie, en dat de vaststellingsovereenkomst die partijen eerder hadden gesloten, geen bepalingen bevatte over de resterende bankgarantie. De rechtbank wees de vordering van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in contracten en de noodzaak om deze schriftelijk vast te leggen, vooral in situaties waarin financiële belangen op het spel staan. De rechter gaf aan dat de eiseres niet had aangetoond dat de gedaagde zich niet aan gemaakte afspraken hield, en dat de gedaagde een legitiem belang had bij het behouden van de bankgarantie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8890381 KK EXPL 20-792
vonnis van: 23 december 2020

vonnis van de kantonrechterkort geding

i n z a k e
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BREITLING NETHERLANDS B.V.
gevestigd te Lijnden
eiseres
nader te noemen: Breitling
gemachtigde: mr. D.C. Windmeijer
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RODIA REAL ESTATE B.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Rodia
gemachtigde: mr. D.A.J. Sturhoofd

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 26 november 2020, met producties, heeft Breitling een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 16 december 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Breitling is verschenen bij [naam directeur] , directeur, vergezeld door de gemachtigde.
Rodia is verschenen bij [naam eigenaar] , eigenaar, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben op voorhand (aanvullende) producties in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting vragen van de kantonrechter beantwoord en hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
Breitling huurt van Rodia de bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
1.2.
Artikel 12 van de algemene bepalingen die deel uitmaken van de huurovereenkomst luidt, voor zover hier relevant:
12.1Als waarborg voor de juiste nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zal huurder bij ondertekening van de huurovereenkomst aan verhuurder afgeven een bankgarantie (…).12.3Ingeval de bankgarantie is aangesproken, zal huurder op eerste verzoek van verhuurder voor een nieuwe bankgarantie, die voldoet aan het gestelde in 12.1 en 12.4, tot het volledige bedrag zorgdragen.
1.3.
Op 13 april 2017 heeft ING Bank N.V. (hierna: ING) ten behoeve van Rodia een bankgarantie (met nummer [nummer] ) gesteld ter grootte van € 41.657,77.
1.4.
Bij brief van 29 april 2020 heeft Breitling de huurovereenkomst opgezegd en daarbij aangegeven dat zij ten gevolge van de coronacrisis niet in staat zal zijn de huur van de komende maanden te betalen. Vanaf dat moment hebben partijen veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd.
1.5.
Van de onder 1.3 genoemde bankgarantie heeft Rodia op 23 juni 2020 een bedrag van € 28.833,82 geclaimd, vanwege door Breitling onbetaald gelaten huur in mei 2020 en juni 2020. De resterende bankgarantie bedroeg hierdoor € 12.823,95.
1.6.
Op 25 september 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij partijen onder meer zijn overeengekomen dat de huurovereenkomst per 30 september 2021 met wederzijds goedvinden eindigt, dat Rodia voor wat betreft de huur over de periode 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 een korting van 15% verleent en deze huur door Breitling bij vooruitbetaling wordt voldaan, en partijen elkaar na uitvoering van alle afspraken finale kwijting verlenen. In de vaststellingsovereenkomst is niets geregeld over (het resterende deel van) de onder 1.3 bedoelde bankgarantie.
1.7.
Bij e-mail van 5 oktober 2020 schrijft de gemachtigde van Breitling aan de gemachtigde van Rodia:
“Van cliënte heb ik begrepen dat zij de factuur vorige week voldaan heeft. Graag ontvang ik van u(w cliënte) nog de bevestiging dat de bankgarantie zal worden ingetrokken.”In reactie daarop schrijft de gemachtigde van Rodia circa een half uur later:
“Dank voor uw bericht. Ik check dit bij cliënte. Indien juist zal zij de bank informeren, dat de garantie of wat ervan over is al vrijgevallen kan worden bestempeld.”

Vordering

2. Breitling vordert, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
2.1.
Rodia beveelt binnen drie werkdagen na dit vonnis de door ING gestelde bankgarantie met het nummer [nummer] aan ING dient te retourneren met de schriftelijke mededeling dat zij onder die bankgarantie niets meer van ING te vorderen heeft of zal verkrijgen, met bepaling dat indien Rodia niet of niet geheel aan dit bevel voldoet, zij aan Breitling een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan, een en ander met een maximum van € 100.000,00;
2.2.
Rodia veroordeelt in de proceskosten.
3. Breitling stelt hiertoe dat Rodia, in strijd met tussen partijen gemaakte afspraken, weigert om het restant van de gestelde bankgarantie vrij te geven nadat Breitling aan haar verplichting uit de vaststellingsovereenkomst heeft voldaan door betaling van de huur over de periode 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021. Het vrijgeven van de bankgarantie betrof juist de kern van alle gemaakte afspraken. Breitling heeft een groot belang bij vrijgave, nu zij op dit moment in financiële moeilijkheden verkeert. Rodia heeft meerdere malen toegezegd dat zij de bankgarantie zou vrijgeven, maar houdt zich niet aan haar toezegging. Dat het vrijgeven niet in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen, is omdat Breitling zich niet realiseerde dat hiervoor nog een formele handeling noodzakelijk was.
4. De overige stellingen van Breitling komen zo nodig bij de beoordeling aan de orde.

Verweer

5. Rodia voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering. Breitling heeft geen spoedeisend belang bij de vordering. Breitling beroept zich op een financiële noodsituatie, maar toont in dat kader niets aan. Na langdurig en uitgebreid overleg hebben partijen afspraken gemaakt en deze afspraken vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, waarbij zij door advocaten zijn bijgestaan. De door Breitling gestelde ‘afspraak’ waarop zij haar vordering baseert is niet gemaakt, volgt niet uit de correspondentie en volgt evenmin uit de vaststellingsovereenkomst. Rodia heeft nimmer aangegeven dat de resterende bankgarantie zou komen te vervallen. Uitsluitend het stellen van een nieuwe of aanvullende garantie was van de baan.

Beoordeling

6. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Breitling in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
7. Geoordeeld wordt dat Breitling haar spoedeisende belang bij de gevorderde voorziening voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
8. Breitling stelt dat partijen hebben afgesproken dat Rodia het restant van de bankgarantie ten bedrage van € 12.823,95 zou vrijgeven. Rodia heeft dat gemotiveerd betwist.
Gelet op het over en weer gestelde, alsmede gelet op de overgelegde producties, is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat partijen de door Breitling gestelde afspraak hebben gemaakt.
9. De gestelde afspraak staat in ieder geval niet in de vaststellingsovereenkomst. Dat Breitling zich niet zou hebben gerealiseerd dat er nog een formele handeling noodzakelijk zou zijn om de bankgarantie te doen vrijgeven valt moeilijk te rijmen met de omstandigheid dat partijen met de vaststellingsovereenkomst hebben beoogd álle afspraken tegen finale kwijting vast te leggen en beide partijen bij de totstandkoming van die vaststellingsovereenkomst zijn bijgestaan door hun advocaat.
10. De gestelde afspraak volgt evenmin uit de correspondentie, zoals Breitling betoogt. In de onderhandelingen die aan de vaststellingsovereenkomst vooraf zijn gegaan, waarvan de inhoud met de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst minder relevant is geworden, spreekt Rodia herhaaldelijk en uitsluitend over het stellen van een nieuwe dan wel een aanvullende bankgarantie, nadat Rodia daarop een beroep heeft gedaan wegens onbetaald gebleven huurpenningen. Aanvulling tot het volledige, oorspronkelijke bedrag (van in dit geval € 41.657,77) is immers een verplichting op grond van de op de huurovereenkomst, die behoudens voor zover daar in de vaststellingsovereenkomst van is afgeweken, onverkort is blijven gelden. Rodia heeft in het kader van de onderhandelingen alléén afgezien van het stellen van een nieuwe dan wel een aanvullende bankgarantie. Anders dan Breitling stelt volgt uit de correspondentie niet dat Rodia heeft toegezegd dat zij de resterende bankgarantie zou vrijgeven. Duidelijk moge zijn dat het niet hoeven
stellenvan een nieuwe of aanvullende bankgarantie tot het volledige, oorspronkelijke bedrag niet hetzelfde is als het
vrijstellen of vrijgeven van de nog resterende bankgarantie (na de claim van Rodia op 23 juni 2020).
11. Terecht voert Rodia aan dat zij in de correspondentie de woorden ‘vrijval’, ‘verval’, ‘intrekking’ of woorden van soortgelijke strekking niet heeft gebruikt. De enige uitzondering hierop is de e-mail van de gemachtigde van Rodia van 5 oktober 2020. Deze e-mail dateert na de vaststellingsovereenkomst. Geoordeeld wordt echter dat in deze e-mail (die als enige qua inhoud afwijkt van alle daaraan voorafgaande correspondentie aan de zijde van Rodia), gelet op de gevoerde onderhandelingen en de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken, geen concrete aanvullend gemaakte afspraak of toezegging aan de zijde van Rodia kan worden gelezen.
Overigens geeft de gemachtigde van Rodia in deze e-mail slechts aan dat hij bij zijn cliënt, de heer [naam eigenaar] , zou nagaan of hetgeen de gemachtigde van Breitling in haar e-mail daarvoor schreef klopte. Ook valt niet uit te sluiten dat deze e-mail, die zeer kort volgde op de e-mail van de gemachtigde van Breitling, een vluchtige reactie is waarbij de door de gemachtigde van Breitling gebruikte bewoordingen in soortgelijke bewoordingen zijn overgenomen.
12. De overgelegde Whatsapp-correspondentie met de heer [naam eigenaar] van 29 oktober 2020 kan Breitling ook niet baten, gelet op de e-mail van de heer [naam eigenaar] aan ING van diezelfde dag. Daaruit blijkt dat heer [naam eigenaar] in zowel de Whatsapp-correspondentie als in de e-mail uitsluitend doelde op (het annuleren van) de bankgarantie voor zover deze zag op het reeds geclaimde bedrag van € 28.833,82 en niet op het resterende bedrag van de bankgarantie.
13. Het is aannemelijk dat Rodia een groot belang heeft bij het behouden van de resterende bankgarantie, nu deze tot zekerheid strekt voor de toekomstige oplevering van het gehuurde in lege en juiste staat en voor de servicekosten die nog moeten worden afgerekend. In het kader van de servicekostenafrekening heeft Breitling niet weersproken dat er per oktober 2020 al een door Breitling te betalen bedrag van € 4.207,67 openstaat. Het belang van Rodia bij behoud van de nog bestaande bankgarantie wordt alleen maar verstrekt nu Breitling stelt dat zij in financiële nood verkeert en iedere euro hard nodig heeft.
14. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat de vordering van Breitling in een bodemprocedure niet een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is om in dit kort geding op toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van de door Breitling gevorderde voorziening. De vordering van Breitling wordt daarom afgewezen.
15. Breitling wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Breitling in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Rodia begroot op € 480,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Breitling in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Breitling niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.