Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie tot verlenging van een crisismaatregel, zoals bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een betrokkene, geboren in 1976, die verblijft in het OLVG West te Amsterdam. De officier van justitie had op 27 januari 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om verlenging van de op 24 januari 2020 opgelegde crisismaatregel. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2020 waren verschillende zorgprofessionals aanwezig, waaronder de advocaat van de betrokkene, een psychiater, een arts-assistent, een coassistent en een verpleegkundige.
De psychiater verklaarde dat de betrokkene in het ziekenhuis was opgenomen vanwege een levensbedreigende infectie en dat hij in coma was geraakt. Na zijn herstel vertoonde hij een fluctuerend toestandsbeeld, met manische ontregeling en een versnelde gedachtegang. De psychiater concludeerde dat de betrokkene niet in staat was om op vrijwillige basis de behandeling te ondergaan, en dat een rechterlijke machtiging noodzakelijk was. De advocaat van de betrokkene pleitte voor afwijzing van het verzoek, omdat er volgens haar geen sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel.
De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder ernstige verwaarlozing en psychische schade. De rechtbank verleende daarom de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die een geldigheidsduur heeft van drie weken. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter M.I. Heyning en is op 31 januari 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.