ECLI:NL:RBAMS:2020:6797

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
C/13/690760 / HA RK 278.2020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in civiele procedure

Op 22 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was ingediend door verzoeker tegen de rechters A.W.J. Ros, Y.A.M. Jacobs en H.J. Tijselink. Het verzoek tot wraking was ingediend op 28 september 2020, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend en daarom niet-ontvankelijk. Verzoeker had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de mondelinge behandeling via Skype bij te wonen en was niet verschenen op de zitting. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er meer dan twee maanden verstreken waren tussen de aanleiding voor het verzoek en de indiening ervan, waardoor het verzoek niet meer als tijdig kon worden beschouwd. De rechters hebben verklaard dat zij geen persoonlijke banden hebben met de wederpartij, I.M.C.A. Reinders Folmer, en dat de beslissing om de zaak niet naar een andere rechtbank te verwijzen door de teamvoorzitter is genomen, zonder betrokkenheid van de rechters. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure met zaaknummer C/13/668398 / HA ZA 19-696 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 22 oktober 2020 op het op 28 september 2020 gedane en onder zaaknummer C/13/690760 HA RK 20/278 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. E.R.A.M. Koolen,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. J.W. Bockwinkel, C.H. Rombouts en M.C.H. Broesterhuizen, rechters te Amsterdam, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van onder meer de navolgende stukken:
  • het vonnis van 22 juli 2020 met zaaknummer C/13/668398 / HA ZA 19-696, dat is gewezen door de rechters, en waarin verzoeker optrad als eiser in conventie en verweerder in (voorwaardelijke) reconventie, mevrouw mr. I.M.C.A. Reinders Folmer B.V. als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en I.M.C.A. Reinders Folmer als gedaagde in conventie en eiseres in voorwaardelijke reconventie;
  • het verzoek tot wraking van 28 september 2020 dat is ingediend en ondertekend door verzoeker;
  • een brief van de griffier van de wrakingskamer van 30 september 2020 waarin verzoeker in de gelegenheid is gesteld het wrakingsverzoek alsnog te laten indienen door een advocaat en waarin verzoeker wordt verzocht mede te delen waarom hij pas op 28 september 2020 het wrakingsverzoek heeft gedaan, terwijl de aanleiding daarvoor lag in het tussenvonnis van 22 juli 2020;
  • een brief van 7 oktober 2020 (abusievelijk gedateerd op 7 november 2020) van verzoeker waarin hij mededeelt dat hij een advocaat heeft gevraagd het wrakingsverzoek te ondertekenen en dat hij op de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek een debat zal voeren over de vraag waarom het verzoek tot wraking op 28 september 2020 is ingediend;
  • een brief van 9 oktober 2020 van mr. Koolen, waarbij hij het wrakingsverzoek namens verzoeker indient en waarin hij mededeelt dat zijn verdere bemoeienis met dit verzoek beperkt blijft tot het tekenen bij indiening;
  • een e-mail van 20 oktober 2020 van verzoeker waarin hij de griffier van de wrakingskamer verzoekt om uitstel van de mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek, gepland op 22 oktober 2020, omdat hij Covid-19 verschijnselen vertoont, zich laat testen en in quarantaine gaat;
  • een e-mail van de griffier van de wrakingskamer van 20 oktober 2020 waarin verzoeker wordt medegedeeld dat geen uitstel van de mondelinge behandeling zal worden verleend, dat hij de zitting kan bijwonen door middel van een Skype for Business verbinding of dat hij zijn advocaat naar de mondelinge behandeling kan laten komen;
  • een e-mail van de griffier van de wrakingskamer van 21 oktober 2020 waarin verzoeker via een link een uitnodiging wordt toegezonden, voor het geval hij via Skype for Business deel wil nemen aan de mondelinge behandeling.
De rechters berusten niet in de wraking.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2020. Verschenen is mr. Bockwinkel. Mr. G.A. Offerhaus, advocaat van mevrouw mr. I.M.C.A. Reinders Folmer B.V., is als belanghebbende verschenen. Verzoeker en zijn advocaat zijn niet verschenen. Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid de mondelinge behandeling via Skype for Business bij te wonen. De wrakingskamer heeft op 22 oktober 2020 mondeling uitspraak gedaan, inhoudende dat verzoeker niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek. Diezelfde dag heeft de griffier van de wrakingskamer verzoeker hiervan per e-mail in kennis gesteld. Deze beslissing bevat de gronden van die uitspraak.

1.Feiten

Bij deze rechtbank is een civiele zaak aanhangig gemaakt door verzoeker tegen mevrouw mr. I.M.C.A. Reinders Folmer B.V. en tegen I.M.C.A. Reinders Folmer.
In deze zaak is op 22 juli 2020 een tussenvonnis gewezen. Hierin is in conventie bepaald dat iedere beslissing wordt aangehouden. In reconventie is de zaak verwezen naar de rol van 19 augustus 2020.
De zaak stond voor vonnis op 30 september 2020, welk vonnis is aangehouden na het indienen van het wrakingsverzoek.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is – samengevat weergegeven – gebaseerd op de volgende grond. Verzoeker twijfelt aan de onpartijdigheid van de rechters en meent dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren. Zijn wederpartij, I.M.C.A. Reinders Folmer, is vanaf 1981 als rolwaarnemer en procureur werkzaam voor de rechtbank Amsterdam en vanaf 2008 als procesadvocaat. Dit heeft vriendschappelijke banden opgeleverd tussen I.M.C.A. Reinders Folmer en rechters en ondersteunend personeel. De rechtbank heeft zonder motivering geweigerd de zaak naar een andere rechtbank te verwijzen. Uit een drietal onderdelen van het vonnis van 22 juli 2020 blijkt dat de rechters vooringenomen zijn jegens verzoeker.
(1) r.o. 4.7 van het vonnis bevat met elkaar strijdige vaststellingen, die in samenhang bezien onbegrijpelijk zijn;
(2) er wordt een kostenveroordeling uitgesproken ten laste van verzoeker, terwijl het uitgangspunt is dat in procedures tussen ex-echtgenoten de kosten worden gecompenseerd; de motivatie hiervan kan alleen zo worden uitgelegd dat die kostenveroordeling een strafmaatregel is tegen verzoeker;
(3) r.o. 4.20 bevat een overbodige mededeling waarin spijt doorklinkt van de rechters en waarin wordt gesuggereerd dat I.M.C.A. Reinders Folmer een nieuwe vordering tegen verzoeker moet instellen.
Verzoeker is van mening dat hij zijn wrakingsverzoek tijdig heeft gedaan, omdat het is gedaan vóór de vonnisdatum van 30 september 2020.

3.De reactie van de rechters

Mr. Bockwinkel heeft verklaard dat zij en de andere twee rechters I.M.C.A. Reinders Folmer niet persoonlijk kennen. In haar werk heeft mr. Bockwinkel nooit rechtstreeks met I.M.C.A. Reinders Folmer te maken gehad. De beslissing om de zaak niet te verwijzen naar een andere rechtbank is genomen door de teamvoorzitter. De rechters zijn bij het nemen van deze beslissing niet betrokken geweest.

4.4. De gronden van de beslissing

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 37 lid 1 Rv dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.2
Het wrakingsverzoek dateert van 28 september 2020 en is gebaseerd op overwegingen die zijn opgenomen in het vonnis van de rechters van 22 juli 2020. In de brief van de griffier van 30 september 2020 is verzoeker verzocht mede te delen waarom hij pas op 28 september 2020 het wrakingsverzoek heeft gedaan, terwijl de aanleiding daarvoor lag in het tussenvonnis van 22 juli 2020. Hierop heeft verzoeker geantwoord dat hij dit zou toelichten op de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek. Op die behandeling is noch verzoeker noch zijn advocaat verschenen. Evenmin heeft verzoeker gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid via Skype for Business deel te nemen aan de mondelinge behandeling.
4.3
De wrakingskamer oordeelt als volgt. Tussen de aanleiding voor het verzoek en het indienen van het verzoek bevond zich een periode van meer dan twee maanden. Er kan dan niet meer worden gesproken van een indiening zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dat het verzoek is ingediend vóór het wijzen van het eindvonnis op 30 september 2020, maakt dat niet anders. Nu een verdere toelichting van verzoeker hierover ontbreekt, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek te laat is ingediend en dat het om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de procedure met zaaknummer C/13/668398 / HA ZA 19-696 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter, en Y.A.M. Jacobs en H.J. Tijselink, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2020.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.