In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 november 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.A. van de Laar, tegen rechter mr. R.H.C. Jongeneel. Het wrakingsverzoek was ingediend op 15 september 2020 en was gebaseerd op de stelling dat de advocaat van de wederpartij, mr. H.C. Bijleveld, eerder rechter was in de handelskamer van de rechtbank Amsterdam. De verzoeker vreesde dat deze eerdere samenwerking de onpartijdigheid van de rechter zou kunnen beïnvloeden. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld op 22 oktober 2020, maar zowel de rechter als de advocaat van de verzoeker waren verhinderd om aanwezig te zijn.
De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij zich mr. Bijleveld niet kon herinneren en dat hij geen reden zag om te twijfelen aan zijn onafhankelijkheid. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden kunnen brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheid dat mr. Bijleveld eerder rechter was, op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat de rechter partijdig was. Bovendien was er een aanzienlijke tijd verstreken sinds de periode waarin de rechter en mr. Bijleveld samenwerkten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de procedure met zaaknummer C/13/683116 / HA ZA 20-443 hervat kan worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open op grond van artikel 39 lid 5 Rv.