ECLI:NL:RBAMS:2020:6761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
AMS 18/3897
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Nederlandse Vereniging van Erfpachters (NLVE) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres, NLVE, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder om bepaalde documenten openbaar te maken. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de weigering onvoldoende gemotiveerd was en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit II heeft verweerder enkele documenten alsnog openbaar gemaakt, maar niet volledig voldaan aan de verzoeken van eiseres. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond verklaard, omdat verweerder in dat besluit voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet volledig openbaar konden worden gemaakt. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3897

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 september 2019 in de zaak tussen

Nederlandse Vereniging van Erfpachters/ NLVE,te Amsterdam, eiseres (gemachtigde: mr. O.C. Koppen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder (gemachtigden: mr. A.H. Klugkist en S. ten Brinke).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels toegewezen. Eiseres heeft tegen de weigering tot openbaarmaking van de overige documenten bezwaar gemaakt. Op 21 december 2016 heeft verweerder een aanvullend besluit (het aanvullende primaire besluit) genomen, waarbij nog een aantal documenten deels of geheel openbaar is gemaakt.
Bij besluit van 9 februari 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 15 maart 2018 (met zaaknummer AMS l 7/1900) is dat beroep gegrond verklaard, is het besluit van 9 februari 2017 vernietigd en is verweerder opgedragen binnen zes weken na verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van die uitspraak.
Bij besluit van 26 april 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en daarbij het bezwaar tegen het primaire besluit en het aanvullende primaire besluit alsnog gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft de stukken waarvan (gedeeltelijk) openbaarmaking is geweigerd overgelegd met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de · geheime stukken als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 27 maart 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 25 april 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Eiseres heeft hierop bij brief van 19 mei 2019 gereageerd.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 29 juli' 2019 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De relevante wettelijke bepalingen die de rechtbank bij de beoordeling heeft toegepast, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak. ·
Het bestreden besluit 1
2. Verweerder is met het bestreden besluit II niet geheel tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiseres. Het beroep wordt daarom op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
3. Eiseres heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep, voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit I, daarom niet-ontvankelijk verklaren.
4. Het door eiseres betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II. Een beslissing over een vergoeding daarvan volgt later in deze uitspraak.
Het bestreden besluit Il
5. In het bestreden besluit II heeft verweerder, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie van 25 april 2019, het primaire besluit en het aanvullende primaire besluit gewijzigd, in die zin dat enkele onderdelen van de documenten 100, 125 en 130 alsnog openbaar worden gemaakt. Verder zijn het primaire besluit en tiet aanvullende primaire besluit in stand gelaten onder verbetering van de motivering. Verweerder stelt hiermee te hebben voldaan aan de beslissing van de rechtbank van 27 maart 2019. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit II een vergoeding van € 1.024,- voor in bezwaar gemaakte proceskosten aan eiseres toegekend.
Standpunt van eiseres
6. Eiseres heeft in haar reactie gesteld dat de woorden 'voor rekening en risico van verweerder' in de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2018 niets anders kunnen betekenen dan dat verweerder alsnog de stukken 10 (de rechtbank leest: 100), 122, 125 en 130 volledig en in ongelakte vorm aan eiseres dient over te leggen. Eiseres vraagt de rechtbank daarom te beslissen tot openbaarmaking. Voor zover verweerder zich hiermee niet
zou hebben kunnen verenigen, had verweerder in hoger beroep moeten gaan. Subsidiair vraagt eiseres de rechtbank de genoemde stukken inhoudelijk te toetsen en te beoordelen of de openbaarmaking daarvan terecht is geweigerd op grond van de Wob.
Het oordeel van de rechtbank
7. In de uitspraak van 15 maart 2018 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
"6.3 De rechtbank constateert echter dat de bijlagen bij stuk 130 niet in originele (ongelakte) vorm zijn overgelegd door verweerder. De rechtbank kan dus niet controleren of de gedeeltelijke weigering van de openbaarmaking van deze bijlagen ook in rechte stand kan houden. Dit dient voor rekening en risico van verweerder te komen. Het besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd.
(...)
12. Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat de stukken met nummers 100, 122 en 125 ontbreken. Voor stuk nummer 125 geldt bovendien dat in de inventaris/ijst die bij het aanvullende primaire besluit is gevoegd een ander stuk wordt genoemd, dan onder nummer 125 op de inventarislijst die is toegevoegd aan de geheime stukken. De rechtbank kan doordoor niet controleren of de weigering van deze stukken op juiste gronden heeft plaatsgevonden. Dit dient voor rekening en risico van verweerder te komen. Het besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd."
8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de woorden 'voor rekening en risico van verweerder' in deze uitspraak niets anders kunnen betekenen dan dat verweerder alsnog de genoemde stukken volledig en in ongelakte vorm aan haar dient over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank houden deze woorden in dat - doordat verweerder de bedoelde stukken niet met toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank had overgelegd - de rechtbank niet kon beoordelen of de openbaarmaking van die stukken terecht was geweigerd. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 9 februari 2017 om die reden onvoldoende gemotiveerd was en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Pas na een inhoudelijke beoordeling kan worden geconcludeerd of de stukken terecht zijn geweigerd en of deze alsnog openbaar moeten worden gemaakt.
9. De rechtbank heeft kennisgenomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde geheime documenten en zal hierna inhoudelijk beoordelen of openbaarmaking (van delen daarvan) mocht worden geweigerd.
10.
Document 100: Dit document betreft een rekenmodel dat uit 3 onderdelen bestaat: een modelarchitectuur, een databestand met gegevens van erfpachtrechten en het rekenmodel zelf.
l 0.1. De rechtbank heeft geconstateerd dat de modelarchitectuur persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Het document is opgesteld met het oogmerk om het voor intern beraad te gebruiken. Voor zover er feitelijke informatie in het document staat, is dit zodanig verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat ook die feitelijke informatie niet voor openbaarmaking in aanmerking komt. Dit document heeft verweerder daarom integraal mogen weigeren op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
10.2.
Het databestand met gegevens van erfpachtrechten (dat deels openbaar is gemaakt) bevat persoonlijke en tot personen herleidbare gegevens en die gegevens mochten worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. De in het document genoemde WOZ-waarden zijn terecht geweigerd op grond van artikel 40 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz). De bepalingen in de Wob moeten volgens rechtspraak wijken voor dit artikel van de Wet Woz1• Eiseres heeft ook geen gerechtvaardigd belang aangetoond bij de verkrijging van die WOZ-waarden.
10.3.
Wat het rekenmodel betreft, stelt verweerder primair dat dit geen document is in de zin van de Wob, omdat het een rekenmodel op de computer is. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het rekenmodel is bij een bestuursorgaan berustend ander materiaal dat gegevens bevat en valt daarmee onder de definitie van "document" in artikel 1, onder a, van de Wob. De Wob is dus op het rekenmodel van toepassing. Verweerder heeft het rekenmodel mogen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob, omdat openbaarmaking daarvan een onevenredige benadeling zou betekenen van het bedrijf dat is ingeschakeld om de financiële effecten van eeuwigdurende erfpacht in beeld te brengen.
11.
Document 122: Dit document betreft het concept Algemene bepalingen voor eeuwigdurende erfpacht 2016 dat is getoetst door commerciële vastgoedprofessionals. Voor zover het concept afwijkt van de definitieve versie is het terecht geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob, omdat er sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen. Ook zijn er opvattingen met pen bij het document geschreven. Voor zover het concept niet afwijkt van de definitieve versie is het al openbaar en valt het dus niet onder de Wob.
12.
Document 125: Dit document mocht gedeeltelijk geweigerd worden op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob voor zover het namen en e-mailadressen bevat van Amsterdammers die hebben deelgenomen aan een klantenpanel en ook voor zover het een naam bevat van een extern ingehuurde medewerker.
13.
Document 130: Dit document is reeds gedeeltelijk verstrekt bij het primaire besluit. Enkele namen, adressen en handtekeningen mochten daarbij worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. Namen van bedrijven die eerst waren geweige rd, zijn alsnog openbaar gemaakt.
Conclusie
14. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
15. Omdat het bestreden besluit II pas is genomen na de beslissing van de rechtbank van 27 maart 2019, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt.
16. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook aanleiding verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie op het bestreden besluit Il, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 november 2016, ECLl:NL:RVS:2016:3022

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.280,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzitter, mr. J.T. Kruis en mr. S.E. Reiche rt, leden, in aanwezigheid van mr. C.L. de Rijke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2019.
griffier voorzitter
de griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen

Afschrift verzonden aan partijen op:- 4 SEP 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daa an hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Stat . Als hoger beroep is ingesteld , kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsre hter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Biilage: de relevante regelgeving

Op grond van artikel 1, onder a, van de Wobwordt onder een "document" verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob,kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Op grond van het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wobblijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wobblijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wobwordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder f, van de Wobwordt onder persoonlijke beleidsopvatting verstaan: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.