Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[betrokkene] ,
1.De procedure
- de gelijkluidende dagvaardingen van 19 november 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord van Urbi Investment en Amlin, met één productie;
- de conclusie van antwoord van [betrokkene] , met producties;
- het tussenvonnis van 8 juli 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 11 november 2020 gehouden mondelinge behandeling en de daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. Van den Dungen met daarin opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal.
2.De feiten
3.Het geschil
primairUrbi Investment krachtens artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW),
subsidiairUrbi Investment en/of [betrokkene] krachtens artikel 6:162 BW en
meer subsidiair[betrokkene] krachtens artikel 6:174 BW in verbinding met artikel 6:181 BW aansprakelijk te houden is/zijn voor de uit het ongeval voortvloeiende schade van [eiseres] ,
primairUrbi Investment en Amlin,
subsidiairUrbi Investment, Amlin en [betrokkene] en
meer subsidiair[betrokkene] om aan [eiseres] te vergoeden de nader bij staat op te maken en volgens de wet te vereffenen schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de tijdstippen waarop de schade is geleden en opeisbaar is,
primairUrbi Investment als bezitter van de parkeerbeugel in de zin van artikel 6:174 BW,
subsidiairvan Urbi Investment en/of [betrokkene] ter voorkoming van gevaarzettend handelen in de zin van artikel 6:162 BW, of
meer subsidiairvan [betrokkene] als bedrijfsmatig gebruiker van de parkeerbeugel in de zin van artikel 6:181 BW gelegen om veiligheidsmaatregelen treffen of voor dat gevaar te waarschuwen. Nu zij dit niet heeft/hebben gedaan, is/zijn zij aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden schade, aldus steeds [eiseres] .
4.De beoordeling
1.086,00(twee punten × tarief € 543,00)
1.086,00(twee punten × tarief € 543,00)