2.5Indien de testresultaten van „A” en „B” geldig zijn, dient het gemiddelde van deze twee resultaten te worden berekend; de uitkomst daarvan wordt aangeduid als „X”.
.1. Indien het resultaat „X” gelijk is aan of lager dan de conform Bijlage VI toepasselijke grenswaarde, wordt de brandstofolie geacht te voldoen aan de vereisten.
.2. Indien het resultaat „X” hoger is dan de conform Bijlage VI toepasselijke grenswaarde, dient verificatieprocedure fase 2 te worden uitgevoerd; is resultaat „X” echter hoger dan de specificatiegrens maal 0,59 R (waarbij R staat voor de reproduceerbaarheid van de testmethode), wordt de brandstofolie aangemerkt als niet-conform en is verder testen niet nodig.
4.1.3.4. Vast staat dat bij de monsterneming en analyse niet is uitgegaan van de nieuwe Richtlijn, maar van de oude Richtlijn, nu daar met zoveel woorden naar is verwezen.
Dat is alleen dan van belang, als de voorschriften van de oude Richtlijn materieel verschillen van de nieuwe Richtlijn. In de oude Richtlijn ontbreekt de bepaling dat de monsterneming en analyse geschied overeenkomstig aanhangsel VI bij bijlage VI bij MARPOL. Daarmee staat echter nog niet vast dat de monstername en analyse niet feitelijk overeenkomstig die voorschriften hebben plaatsgevonden. Aanhangsel VI van bijlage VI bij MARPOL voorziet niet in de monsterneming en analyse van oliemonsters uit de tanks van schepen, maar ziet op het zogenoemde “MARPOL-monster”. Het betreft het monster genoemd in voorschrift 18 onder 8.1 van bijlage VI. Dat is het monster dat bij bunkering van de aangeboden brandstof wordt genomen. De bepalingen van aanhangsel VI zijn daarom niet rechtstreeks van toepassing op monsternames die door de havenstaat van aangemeerde schepen worden genomen, om te controleren of de scheepsbrandstof die werd gebruikt aan de voorschriften voldoet. Nu de nieuwe Richtlijn wel naar die bepalingen verwijst, niet alleen voor de bepaling van het zwavelstofgehalte van brandstof die aan de schepen wordt geleverd, maar ook van de brandstof die wordt gebruikt, moet worden aangenomen dat deze bepalingen overeenkomstig moeten worde toegepast.
4.1.3.5. In het testrapport is vermeld welk nummer de zegels van de monsters hebben, die door het laboratorium zijn ontvangen. In zoverre is voldaan aan het voorschrift onder 2.2 sub 1. Voorschrift 2.2 sub 2 heeft betrekking op de verzegeling van het monster.
Uitgangspunt van deze bepalingen is dat monsters die worden genomen worden voorzien van een zegel. Kennelijk is die regel bedoeld om te de integriteit van het monster te garanderen. Uit het proces-verbaal van monsterneming blijkt dat de monsters zijn verzegeld en welke nummers die zegels hebben gekregen, maar in het analyserapport wordt niet bevestigd dat de zegels bij ontvangst intact waren. In zoverre is dus niet in overeenstemming met de voorschriften gehandeld.
4.1.3.6. Uit het testrapport blijkt niet direct dat het monster, zoals voorschrift 2.3 sub 1 voorschrijft “grondig gehomogeniseerd is”. Wel staat in het testrapport vermeld dat de analyse is uitgevoerd overeenkomstig ISO 8754.
Artikel 6.2 van ISO 8754 bepaalt :
Test portions from the samples shall be drawn after thorough mixing and subdivision. Heat viscous samples to a temperature which renders the sample liquid, and homogenize, using the mixer (5.3) as necessary.
Nu het testrapport vermeldt dat de analyse overeenkomstig ISO 8754 heeft plaatsgevonden is daarmee impliciet aangegeven dat het monster is gehomogeniseerd. In zoverre is aan dit voorschrift voldaan.
Aan de voorschriften onder 2.3 sub 2 is materieel voldaan. Uit het proces-verbaal van momsterneming blijkt dat het monster in twee monstergrepen is verdeeld. Uit het testrapport blijkt dat beide monstergrepen zijn getest, waarmee is voldaan aan voorschrift 2.4. Dat het laboratorium de uitslag niet de letters “A” en “B” heeft gegeven en het gemiddelde niet de letter “X” , maar dat deze resultaten zijn aangeduid met onderscheidenlijk “1st”, “2nd” en “average” maakt materieel geen verschil.
4.1.3.7. De conclusie is dat uitsluitend ten aanzien van de bevestiging dat de verzegeling intact was niet is voldaan aan de voorschriften. Dit moet worden aangemerkt als een onherstelbare vormfout als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Stafvordering.
Beoordeeld dient dan te worden of en zo ja welke gevolgen aan dit vormverzuim dienen te worden verbonden. De verzegeling dient om te garanderen dat de test plaatsvindt op monsters die niet zijn gecontamineerd. Uit het proces-verbaal van monstername valt op te maken dat de verbalisant de monsters persoonlijk bij het laboratorium heeft afgegeven. In die omstandigheid behoeft er in beginsel, behoudens indicaties voor het tegendeel, niet aan te worden getwijfeld dat tussen de monstername en de aanbieding bij het laboratorium geen contaminatie heeft plaatsgevonden. Verder blijkt uit het proces-verbaal van monstername dat een derde monstergreep aan de chief-engineer van de [naam schip] is afgegeven ten behoeven van een eventuele contra-expertise. Als de verdachte aan de integriteit van de geteste monsters twijfelde had hij dus een contra-expertise kunnen aanvragen met behulp van het in zijn invloedsfeer bewaarde monster. De verdachte heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat contaminatie heeft plaatsgevonden, noch heeft hij om contra-expertise gevraagd. In die omstandigheden is het concrete belang dat verdachte heeft bij de geschonden norm zodanig gering dat daaraan geen gevolgen hoeven te worden verbonden. De testresultaten kunnen dus voor het bewijs worden gebruikt.