ECLI:NL:RBAMS:2020:6697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
13-174102-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en zorgmachtiging in strafzaak tegen verdachte met psychische stoornis

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 2 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van vernieling. De verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. T. Fuchs. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de vernieling van eigendommen van de Febo en de poging tot diefstal uit een personenauto. Tijdens de zitting op 18 november 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot diefstal, maar dat de vernielingen wel bewezen konden worden. De rechtbank heeft de conclusies van een psychiatrisch onderzoek overgenomen, waaruit bleek dat de verdachte lijdt aan een manische episode bij een bipolaire stoornis. Hierdoor werd de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging. Daarnaast is er een zorgmachtiging verleend, zodat de verdachte de noodzakelijke zorg en behandeling kan krijgen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, afhankelijk van de plaatsing in een GGZ-instelling of repatriëring.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/174102-20
Datum uitspraak: 2 december 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Fuchs, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 3 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het glas van de snackmuur en/of de kipvitrine en/of het kassasysteem en/of een beeldscherm en/of plexi/hygiëneglas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Febo (perceel [adres] ) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 2
hij op of omstreeks 2 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een personenauto (voorzien van kenteken [nummer] ), enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, meermalen, althans eenmaal met kracht op/tegen voornoemde personenauto heeft geslagen en/of een ruit van die personenauto heeft ingeslagen en/of in voornoemde personenauto heeft gezeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een personenauto voorzien van kenteken [nummer] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank is van oordeel – net als de officier van justitie en de verdediging – dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd om uit een personenauto goederen weg te nemen, zodat verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde vernielingen.
De rechtbank grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de door verdachte ter terechtzitting van 18 november 2020 afgelegde bekennende verklaring.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
feit 1
op 3 juli 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk het glas van de snackmuur en de kipvitrine en het kassasysteem en een beeldscherm en plexi/hygiëneglas, dat aan de Febo (perceel [adres] ) toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd;
feit 2, subsidiair
op 2 juli 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto voorzien van kenteken [nummer] , dat aan [naam] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is psychiatrisch onderzoek verricht naar de persoon van de verdachte, waarvan de resultaten zijn weergegeven in een rapport van 24 september 2020, opgemaakt door psychiater M.C. Heus. Daarin is door de deskundige geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een manische episode met gemengde kenmerken bij een bipolaire I stoornis.
Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde vernieling heeft de deskundige gerapporteerd dat – na de aanhouding van verdachte – het politieverhoor vroegtijdig is beëindigd, omdat verdachte onrustig en verward gedrag vertoonde. Dit bevestigt het vermoeden van de deskundige dat er bij verdachte voorafgaand en ten tijde van de vernieling sprake was van een manisch ontremd (mogelijk psychotisch) toestandsbeeld. Mogelijk is dit beeld verergerd door het gebruik van cocaïne. Het is volgens de deskundige dan ook aannemelijk dat er bij verdachte ten tijde van de vernieling sprake was van een manisch ontremd toestandsbeeld, waardoor verdachte onvoldoende in staat was om zijn gedrag en emoties te reguleren, zijn impulsen te controleren en de gevolgen van zijn handelen te overzien.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de deskundige gerapporteerd dat na de aanhouding van verdachte en de dagen erna een manisch psychotisch toestandsbeeld met veel onrust, ongeremd gedrag en emoties en onsamenhangend spreken bij verdachte is gezien. Het is volgens de deskundige dan ook zeer aannemelijk dat er ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte sprake was van een manisch ontremd toestandsbeeld. Hierdoor is verdachte onvoldoende in staat geweest om zijn gedrag en emoties te reguleren, zijn impulsen te controleren en de gevolgen van zijn handelen te overzien.
De deskundige adviseert om verdachte de tenlastegelegde feiten niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater over en maakt die tot de hare.
De rechtbank is van oordeel – net als de officier van justitie en de raadsvrouw dat de bewezen geachte feiten verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet kunnen worden toegerekend en dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verdachte is om die reden niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft in een aparte procedure een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een zorgmachtiging ex artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg. Dit verzoekschrift is tegelijk met deze strafzaak behandeld. De rechtbank is van oordeel – net als de officier van justitie en de verdediging – dat verdachte de noodzakelijke zorg en behandeling moet krijgen om de kans op recidive te verminderen. De rechtbank acht verplichte zorg in een civiel kader aangewezen en heeft daarom in de zaak met rekestnummer C/13/693120/FA RK 20/7651 bij beschikking van 2 december 2020 een zorgmachtiging verleend. Daarmee is aan verdachte een maatregel opgelegd welke vrijheidsbeneming medebrengt. Gelet daarop zal de rechtbank bepalen dat het bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging geplaatst kan worden in een kliniek van GGZ inGeest of een andere GGZ-instelling dan wel het moment waarop hij naar [land] gerepatrieerd kan worden vanuit [detentieplaats] waar hij thans verblijft.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen geachte:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen geachte:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging geplaatst kan worden in een kliniek van GGZ inGeest of een andere GGZ-instelling, dan wel het moment waarop hij naar [land] gerepatrieerd kan worden vanuit [detentieplaats] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.M. Wiertz-Wezenbeek en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2020.