Beoordeling
7. [verweerster] betwist dat thans nog een arbeidsovereenkomst met [verzoeker] bestaat. Zij voert daartoe aan dat [verzoeker] deze met de e-mailberichten van 16 en 30 juli 2020 zelf tegen eind augustus 2020 heeft opgezegd, waardoor de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Primair is dan ook de vraag aan de orde of [verzoeker] de arbeidsovereenkomst duidelijk en ondubbelzinnig per 1 september 2020 heeft opgezegd.
8. Vaststaat dat [verweerster] een zelfstandige entiteit is, maar deel uitmaakt van het concern van [naam dochtervennootschap] . Strikt genomen leidt een overplaatsing binnen het concern van [naam dochtervennootschap] naar een andere sportschool tot een beëindiging van de arbeidsovereen-komst met de ene entiteit en tot de sluiting van een nieuwe overeenkomst met een andere vennootschap van [naam dochtervennootschap] . Nu gesteld noch gebleken is dat de concernstructuur van [naam dochtervennootschap] (duidelijk) is uitgelegd aan de werknemers, is het begrijpelijk dat werknemers het gevoel hebben dat ze voor [naam dochtervennootschap] als concern werken en niet slechts voor de desbetreffende (dochter)vennootschap waar zij in dienst zijn. Dit was ook voor [naam medewerker] zelf niet duidelijk, zoals uit zijn verklaring volgt dat hij bij de afdeling HR moest navragen of voor de overplaatsing van [verzoeker] naar de sportschool aan de [adres 2] een nieuwe arbeidsovereenkomst was vereist. Bovendien is in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van [verzoeker] slechts vermeld dat [naam dochtervennootschap] zijn werkgever is, zonder dat daarbij is vermeld bij welke specifieke entiteit van het concern hij in dienst is getreden. [verweerster] is alleen vermeld op de loonstrookjes van [verzoeker] .
9. Gelet op het bovenstaande heeft [verweerster] de berichten van [verzoeker] van 16 en 30 juli 2020 waarin hij aan [naam clubmanager] heeft laten weten per 1 september dan wel per
28 augustus 2020 niet langer bij [adres 1] te werken in redelijkheid niet kunnen opvatten als een opzegging van zijn dienstverband. Vast staat dat bij [verweerster] vanaf begin juli 2020 bekend was dat [verzoeker] overgeplaatst wilde worden naar de sportschool van [naam dochtervennootschap] aan de [adres 2] . [naam medewerker] heeft meteen duidelijk gemaakt dat overplaatsing op dat moment niet aan de orde was, maar niet uitgesloten dat dat op een later moment wel mogelijk zou kunnen zijn. De samenwerking met [naam clubmanager] verliep uiterst stroef en was dan ook voor [verzoeker] reden om zijn overplaatsing door te drukken. Hij heeft hierover, zonder dat mede te delen aan [naam medewerker] , overleg gehad met de leidinggevende van de sportschool aan de [adres 2] . Toen deze aan hem berichtte dat er voor hem plaats was, heeft [verzoeker] [naam clubmanager] hiervan op de hoogte gesteld en hem een en ander schriftelijk bevestigd bij bericht van 16 juli 2020. De
e-mail is aan [naam clubmanager] gericht en niet aan regiomanager [naam medewerker] , die, zo was ook voor [verzoeker] duidelijk, over zaken betreffende de arbeidsovereenkomst, ontslag en overplaatsingen gaat. Tegen deze achtergrond kan de e-mail van [verzoeker] niet anders worden gelezen dan als een beëindiging van zijn werkzaamheden bij de sportschool aan de [adres 1] in het kader van de overplaatsing naar de [adres 2] en niet als een ondubbelzinnige opzegging van zijn dienstverband. Dat [naam medewerker] dit ook zo heeft opgevat, volgt uit de omstandigheid dat hij in het latere gesprek (zie 1.11) heeft medegedeeld aan [verzoeker] dat geen sprake zou zijn van overplaatsing op de korte termijn en dat [verzoeker] werd gevraagd om de samenwerking met [naam clubmanager] te verbeteren.
10. De samenwerking met [naam clubmanager] verbeterde echter niet in de ogen van [verzoeker] , reden waarom hij bleef vasthouden aan overplaatsing. Duidelijk is geworden dat hij in dat kader het bericht van 30 juli 2020 heeft verstuurd. [verweerster] had op grond van deze
e-mail daarom niet mogen concluderen dat [verzoeker] zijn dienstverband opzegde. Het had op de weg van [verweerster] , als goed werkgever, gelegen om bij [verzoeker] na te vragen wat precies zijn bedoeling was en of hij daadwerkelijk zijn arbeidsovereenkomst wilde opzeggen dan wel tenminste op dat moment of kort daarna te bevestigen dat zij dit zag als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Nu zij dit niet heeft gedaan en [naam medewerker] vervolgens in augustus 2020 opnieuw met [verzoeker] heeft gesproken over de samenwerking met [naam clubmanager] en hem uiteindelijk op 15 augustus 2020 een overplaatsing naar de sportschool aan de [adres 2] heeft aangeboden tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden, kon [verweerster] op 18 augustus 2020 de berichten van
16 en 30 juli 2020 niet meer aanmerken als een opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. Dat [verweerster] dit ook niet zo heeft gezien blijkt overigens uit de brief van 15 augustus 2020 van [naam medewerker] , waarin hij schrijft dat [verzoeker] “formeel” zijn dienstverband heeft opgezegd, maar dat hij desondanks bij [naam dochtervennootschap] , weliswaar bij een andere sportschool, kan blijven werken. Hieruit volgt dat het ook voor [verweerster] duidelijk was dat [verzoeker] zijn dienstverband wilde voortzetten, alleen niet bij de sportschool aan de [adres 1] .
11. Conclusie van het bovenstaande is dat [verweerster] de berichten van [verzoeker] van 16 en
30 juli 2020 op 18 augustus 2020 in redelijkheid niet (meer) kon aangrijpen als een opzegging, zodat deze niet hebben geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De primair verzochte verklaring voor recht en de vordering tot doorbetaling van het loon zijn dan ook toewijsbaar.
12. Nu de voorwaarde waaronder het tegenverzoek van [verweerster] is ingesteld zich voordoet, zal hieronder het tegenverzoek van [verweerster] worden behandeld en worden beoordeeld of een grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. [verweerster] stelt daartoe in de eerste plaats dat de arbeidsrelatie duurzaam is verstoord.
12. Vaststaat dat de samenwerking met [naam clubmanager] niet goed verliep en dat [verzoeker] overplaatsing wilde naar de sportschool aan de [adres 2] . Hoewel hem door [naam medewerker] werd gezegd dat dat op dat moment niet kon, heeft [verzoeker] zelf contact gezocht met de [adres 2] en daar geïnformeerd of hij overgeplaatst kon worden. Na 16 juli 2020 heeft [naam medewerker] opnieuw medegedeeld aan [verzoeker] dat overplaatsing op dat moment niet aan de orde was en dat hij niet zelf zijn overplaatsing kon regelen. Desondanks stuurde [verzoeker] het e-mailbericht van 30 juli 2020, waaruit, zoals hiervoor overwogen, moet worden afgeleid dat hij toch uitging van overplaatsing. Begrijpelijk is dat [naam medewerker] zich heeft geërgerd aan deze volhardende houding van [verzoeker] . Daar staat evenwel tegenover dat niet is gebleken dat en op welke manier [verweerster] in de persoon van [naam medewerker] zich voldoende heeft ingespannen om de verstoorde werksituatie tussen [verzoeker] en [naam clubmanager] te verbeteren. Slechts benadrukken dat het beter moest en dat overplaatsing niet aan de orde was, is daartoe niet voldoende.
14. Twee weken later heeft [naam medewerker] vervolgens aan [verzoeker] medegedeeld dat hij toch overgeplaatst kon worden. [verzoeker] wilde toen echter kennelijk niet meer overgeplaatst worden en doet met zijn e-mailbericht van 15 augustus 2020 voorkomen alsof hij verplicht wordt tot overplaatsing. Met [verweerster] wordt geoordeeld dat dit onbegrijpelijk is gelet op de eerdere berichten en uitlatingen van [verzoeker] . Overigens blijkt uit dit bericht dat [naam medewerker] met [verzoeker] heeft gesproken om de samenwerking met [naam clubmanager] te verbeteren. Tegen zijn eerdere uitlating in stemt [verzoeker] vervolgens op 16 augustus 2020 toch in met overplaatsing en wel op de kortst mogelijke termijn, om daarna weer te weigeren de hiervoor opgemaakte arbeidsovereenkomst te ondertekenen en zelfs zijn dienst af te maken.
15. Hiermee heeft [verzoeker] vanaf 1 juli 2020 wispelturig, maar ook dwingend gedrag laten zien en uiteindelijk werk geweigerd. Dit alles in de belangrijke periode dat een en ander weer moest worden opgebouwd na de sluiting van de sportschool in verband met de Coronamaatregelen. Dit had er echter niet toe mogen leiden dat [verweerster] aan [verzoeker] meedeelde dat de arbeidsovereenkomst op 18 augustus 2020 was geëindigd en dat zij [verzoeker] niet meer heeft opgeroepen voor werkzaamheden. [verweerster] had [verzoeker] ook zonder dat de nieuwe overeenkomst door hem was ondertekend te werk kunnen stellen bij de [adres 2] .
16. Ter zitting stelde [verzoeker] dat hij op advies van het Juridisch Loket de nieuwe arbeidsovereenkomst niet heeft ondertekend, omdat dan een nieuwe ingangsdatum en (daardoor) een proeftijd zou gaan gelden. Deze onduidelijkheid had [verweerster] kunnen voorkomen door aan [verzoeker] uit te leggen wat er precies in het contract stond, dan wel na het uit de hand gelopen gesprek van 18 augustus 2020 aan hem nog eens rustig te vragen waarom hij niet wilde tekenen. Aan de andere kant had [verzoeker] op
18 augustus 2020 duidelijker moeten uitleggen waarom hij, hoewel hij eerder instemde met overplaatsing, het schriftelijke contract niet wilde tekenen en had hij zeker niet gedurende zijn dienst naar huis moeten gaan. Hij heeft weliswaar diezelfde dag om 21.53 uur nog laten weten beschikbaar te zijn voor werk, maar zijn dienst van die dag, waarvoor hij tot 22.00 uur was ingeroosterd, was op dat moment nog niet afgelopen, zodat hij zich op het moment van het bericht feitelijk niet beschikbaar hield voor de ingeroosterde werkzaamheden.
17. Niet weersproken is dat [verzoeker] voor 1 juli 2020 goed functioneerde en de verhoudingen goed waren. Vervolgens is de arbeidsverhouding tussen partijen in een periode van slechts anderhalve maand (van 1 juli tot en met 18 augustus) verstoord geraakt. Partijen hebben over en weer geprobeerd oplossingen te bedenken, maar gaven op het cruciale moment niet thuis. Ook ter zitting bleek dat partijen te ver verwijderd zijn om nog tot een goede werkbare verhouding te komen, daarvoor is de arbeidsrelatie te ernstig verstoord. Van [verweerster] kan niet langer worden gevergd de relatief kortdurende arbeidsovereenkomst voort te zetten, ook niet op een andere locatie van [naam dochtervennootschap] . Daarbij is in aanmerking genomen dat onbetwist is gebleven dat een fithost geldt als het gezicht van de sportschool. Beide partijen zijn debet aan deze verstoorde relatie en hebben daarbij verwijtbaar gehandeld. Gezien het voorgaande kan echter niet worden vastgesteld dat één van beide, gelet op de gedragingen van de ander, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
18. Conclusie is dat het ontbindingsverzoek wordt toegewezen. Met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 februari 2021. Het primaire verzoek tot doorbetaling van loon van [verzoeker] is daarom toewijsbaar tot 1 februari 2021. Het verzoek tot weder te werkstelling tot die datum wordt gelet op de verstoorde arbeidsrelatie (en het feit dat de sportscholen in ieder geval tot 19 januari 2021 opnieuw zijn gesloten vanwege de Coronamaatregelen) afgewezen. Nu het primaire verzoek van [verzoeker] grotendeels is toegewezen, wordt aan de subsidiaire verzoeken niet toegekomen. [verzoeker] heeft echter ter zitting nog verzocht om hem de ‘wettelijke’ vergoedingen toe te kennen. Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van één van partijen, komt [verzoeker] (alleen) een transitievergoeding toe van € 429,58, zoals onbetwist is gevorderd. [verweerster] wordt tot betaling hiervan veroordeeld.
19. Gelet op de uitkomst van deze procedure worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.