ECLI:NL:RBAMS:2020:6643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
13/291008-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op echtgenote met meerdere messteken, toerekeningsvatbaarheid en tbs-maatregel

Op 5 december 2019 heeft de verdachte zijn echtgenote, de moeder van zijn kinderen, met meerdere messteken om het leven gebracht. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar zou zijn. De rechtbank volgde de conclusies van de Pro Justitia rapportage, die stelde dat het ten laste gelegde sterk verminderd aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, en er is een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank adviseerde de Minister om de tbs-maatregel te laten ingaan na het uitzitten van twee jaar van de gevangenisstraf. Daarnaast is er immateriële schadevergoeding toegekend aan de ouders en kinderen van het slachtoffer, met bedragen van € 17.500,- voor de ouders en € 20.000,- voor de kinderen, vermeerderd met wettelijke rente. De kinderen hebben ook recht op shockschade, gewaardeerd op € 50.000,- per persoon, omdat zij de doodslag hebben waargenomen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/291008-19 (Promis)
Datum uitspraak: 23 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
opgegeven verblijfadres: [verblijfadres] , [verblijfplaats] ,
nu gedetineerd in [naam] te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 maart 2020, 3 juni 2020, 21 augustus 2020, 7 oktober 2020 en 9 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. L. A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat de bijzonder curator, de heer mr. S.J. van der Woude, als wettelijk vertegenwoordiger van [zoon 1] en [zoon 2] namens hen naar voren heeft gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat raadsvrouw mr. I.N. Güçlü, namens benadeelde partijen [zoon 1] , [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] , en mr. V.A. Groeneveld, namens benadeelde partij [zoon 2] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich op 5 december 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Moord/doodslagop zijn echtgenote, [slachtoffer] , door haar meermalen met een mes te steken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op zijn echtgenote, [slachtoffer] , door haar meermalen met een mes te steken. De rechtbank heeft dit mede gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte. Dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad is niet bewezen. Verdachte zal daarom van de ten laste gelegde moord worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 5 december 2019 te Amsterdam opzettelijk zijn echtgenote, [slachtoffer] , van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet meermalen met een mes in de borstkas en in de buik en in het bekken en in de armen en in het linkerbeen van voornoemde [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig handelde vanuit een psychose. Verdachte moet als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd, maar niet als volledig ontoerekeningsvatbaar.
6.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Uit de stukken in het dossier en met name ook de overeenkomsten met de situatie zoals die in 1997 was, kan worden afgeleid dat het handelen van verdachte tijdens het plegen van het ten laste gelegde feit net als destijds volledig werd beheerst door de bij verdachte vastgestelde psychotische stoornis.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 1 december 2020, opgesteld door GZ-psycholoog A. Witvliet en psychiater C.J. Kerssens. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. De bevindingen van de rapporteurs zijn daarom gebaseerd geweest op observatie van verdachte tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) en de overige stukken in het dossier, zoals de in 1998 over verdachte opgestelde Pro Justitia rapportages en de audiovisuele opnames van de verhoren van verdachte.
De deskundigen hebben, kort gezegd, gerapporteerd dat verdachte tijdens zijn verblijf in het PBC psychotisch is geweest. De deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een psychotische stoornis, waarvan de oorzaak niet geheel duidelijk is geworden. Een persoonlijkheidsstoornis, schizofrene stoornis en een waanstoornis zijn niet volledig uitgesloten.
Bij een bewezenverklaring kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat sprake was van een psychose tijdens het plegen van het ten laste gelegde feit. Er zijn aanwijzingen dat het handelen van verdachte voor een groot deel was ingegeven vanuit psychotische motieven. In de periode rondom het strafbare feit heeft verdachte immers sterk paranoïde gedachtegangen en complottheorieën uitgesproken, die verband hielden met de ontwikkelingen binnen zijn huwelijk met het slachtoffer. Er kan zelfs niet uitgesloten worden dat de psychotische stoornis het handelen van verdachte volledig heeft beheerst. Daarentegen lijkt in de aanloop naar het ten laste gelegde feit geen sprake te zijn geweest van een volledig gedesorganiseerd toestandsbeeld. De ruzies tussen verdachte en zijn vrouw, gecombineerd met het feit dat verdachte waarschijnlijk op de hoogte is geweest van het feit dat zijn vrouw van hem wilde scheiden, maken dat mogelijke andere motieven, zoals rationele afweging of krenking, niet kunnen worden uitgesloten. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, bij een bewezenverklaring, ten minste sterk verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Tijdens de terechtzitting zijn de hierboven genoemde psycholoog en psychiater als deskundigen gehoord. Beide deskundigen hebben de inhoud van het rapport bevestigd en hebben benadrukt dat zij niet hebben kunnen vaststellen dat verdachte tijdens het plegen van het strafbare feit volledig handelde vanuit een psychose.
De raadsman heeft benadrukt dat de rechtbank een andere taak heeft dan de deskundigen en heeft de rechtbank verzocht zelf een juridisch oordeel te geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank is met de raadsman eens dat het oordeel over de toerekenbaarheid een juridisch oordeel is waarover de rechtbank zelfstandig kan en mag oordelen, los van de adviezen van de deskundigen. De rechtbank ziet echter redenen om het advies over te nemen. De deskundigen hebben in het rapport duidelijk en begrijpelijk uiteengezet waarom zij niet komen tot vaststelling van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De argumenten en omstandigheden die de raadsman heeft genoemd ter onderbouwing van zijn stelling dat verdachte wel volledig ontoerekeningsvatbaar zou moeten worden geacht, zijn door de deskundigen bij hun conclusie betrokken. Op de zitting hebben de deskundigen, na het horen van de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte, die conclusie bevestigd en toegelicht. Ook hebben zij toegelicht dat en waarom zij verschillen zien met de situatie en de toestand van verdachte in 1997/1998. De rechtbank ziet deze verschillen zelf ook. Uit het huidige dossier komen aanwijzingen naar voren dat de relatie van verdachte en zijn echtgenote verslechterde. Verdachte heeft ter terechtzitting onder andere verklaard dat hij lange tijd door zijn echtgenote werd gekleineerd en vernederd. De rechtbank ziet in deze verklaring mogelijke andere motieven, zoals krenking, terugkomen. Bovendien was hier geen sprake van een willekeurig slachtoffer. De rechtbank is op grond van de hierboven genoemde omstandigheden van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en de overige inhoud van het procesdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte, ten tijde van zijn handelen, in het geheel niet besefte wat hij deed en dat ieder inzicht in de mogelijk gevolgen van zijn handelen ontbrak.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, volgt de conclusies uit de Pro Justitia rapportage op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies dat het ten laste gelegde sterk verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast moet de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging worden opgelegd.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen verweer gevoerd voor wat betreft het in de genoemde Pro Justitia rapportage neergelegde advies om aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. In het geval dat voorafgaand aan de tbs-maatregel een gevangenisstraf zal worden opgelegd, heeft de raadsman de rechtbank verzocht de dwangverpleging in ieder geval te laten aanvangen na twee jaar van de gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, zodat verdachte op korte termijn aan zijn behandeling kan beginnen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 5 december 2019 zijn echtgenote en moeder van zijn kinderen, [slachtoffer] , met meerdere messteken om het leven gebracht. De kinderen van verdachte en het slachtoffer, [zoon 1] ( [zoon 1] , destijds vijftien jaar oud) en [zoon 2] ( [zoon 2] , destijds zes jaar oud), hebben moeten zien hoe hun vader op hun moeder instak. [zoon 1] en [zoon 2] probeerden te voorkomen dat hun moeder zou worden doodgestoken. Zij hebben een fatale afloop niet kunnen voorkomen.
De oudste zoon, [zoon 1] , heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Daarin bracht hij het grote verdriet en het gemis van hun moeder onder woorden. Het belangrijkste in zijn leven, zijn moeder, is hem afgenomen door zijn vader. Hierdoor hebben [zoon 1] zelf en zijn jongere broer [zoon 2] van de ene op de andere dag geen vader én geen moeder meer.
Namens de jongste zoon, [zoon 2] , heeft bijzonder curator de heer S.J. van der Woude gebruik gemaakt van het spreekrecht. Van der Woude heeft tot uitdrukking proberen te brengen wat het voor een kind, van destijds zes jaar oud, betekent om op te groeien zonder zijn vader en moeder.
Verder heeft klinisch psycholoog en psychotraumatherapeut N. Schlattmann in januari 2020 een verslag opgemaakt, waarin de psychische gevolgen van deze gebeurtenis voor [zoon 1] en [zoon 2] staan beschreven. Bij [zoon 1] is een Post Traumatische Stress Stoornis (hierna: PTSS) vastgesteld. [zoon 1] heeft PTSS-kenmerken, zoals herbelevingen, vermijding en verhoogde prikkelbaarheid, ontwikkeld in de weken volgend op de gebeurtenis. Ter verwerking van de traumatische gebeurtenis heeft [zoon 1] EMDR-behandeling gekregen. [zoon 1] ervaart intense boosheid tegenover zijn vader. Tegenover zijn moeder heeft hij schuldgevoelens, omdat hij haar niet heeft kunnen redden. Het valt [zoon 1] zwaar dat hij zich verantwoordelijk voelt voor zijn jongere broer [zoon 2] . Hij maakt zich zorgen over hun onzekere toekomst. Bij [zoon 2] is geen PTSS vastgesteld. Hij heeft wel vermijdingsgedrag laten zien. Ter verwerking van het trauma heeft [zoon 2] vanwege zijn jonge leeftijd traumatherapie gekregen in spelvorm. Zijn vermijdingsgedrag zou zich in de toekomst tot PTSS kunnen ontwikkelen. De psycholoog heeft verder aangegeven dat voor beide jongens geldt dat het zeer aannemelijk is dat zoiets traumatisch als je moeder verliezen (en voor je ogen zien sterven) door toedoen van je vader en ook daarmee je vader verliezen in alle verschillende levensfasen opnieuw zal kunnen leiden tot klachten.
Raadsvrouw I.N. Güçlü heeft het spreekrecht uitgeoefend namens de ouders van het overleden slachtoffer, de heer [vader slachtoffer] en mevrouw [moeder slachtoffer] . De raadsvrouw heeft toegelicht dat de ouders in een brief in de Turkse taal hebben beschreven wat het verlies van hun dochter voor hen betekent. De heer [vader slachtoffer] heeft beschreven dat zijn angst, dat hij zijn dochter niet heeft kunnen beschermen, is uitgekomen. Hij maakt zich zorgen over en voelt zich verantwoordelijk voor de toekomst van zijn kleinkinderen, [zoon 1] en [zoon 2] . Mevrouw [moeder slachtoffer] heeft beschreven dat zij het liefst samen met haar dochter het graf in was gegaan.
Ook alle anderen met wie het slachtoffer een band had, dragen dit verlies mee. Dat verlies kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Dit soort misdrijven roepen ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
Persoon van verdachte
Uit de onder 6.3 genoemde Pro Justitia rapportage maakt de rechtbank het volgende op.
In de toekomst van verdachte worden problemen verwacht die te maken hebben met de leefomstandigheden van verdachte. Verdachte heeft geen werk en huisvesting en een ondersteunend netwerk, waarop verdachte kan terugvallen, ontbreekt. De relatie met zijn oudste zoon [zoon 1] is ernstig verstoord. Verwacht wordt dat verdachte in de toekomst moeilijk om zal kunnen gaan met stress die zijn leefomstandigheden mee kunnen brengen.
Onder invloed van een psychose bestaat een verhoogde kans dat verdachte tegen zichzelf of anderen geweld zal gebruiken. Een langdurige behandeling binnen een stevig behandelkader, gericht op motiveren voor en inzetten van medicamenteuze behandeling en psycho-educatie, is noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen. Vanwege de bij verdachte vastgestelde psychotische stoornis zal deze behandeling lange tijd moeten plaatsvinden in de beveiligde setting van een tbs-kliniek. Voordat de behandeling binnen een dergelijke setting gericht zal zijn op resocialisatie, zal eerst worden gewerkt aan stabilisatie van de problematiek van verdachte. Uiteindelijk zal worden toegewerkt naar het verkrijgen van een geschikte woonplek en dagbesteding. Verdachte is niet in staat zich langdurig te houden aan voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf of tbs-maatregel met voorwaarden. Behandeling in het kader van een zorgmachtiging is niet passend. Verdachte blijkt niet gemotiveerd voor behandeling.
Gelet op de duur en ernst van de problematiek, de noodzaak van langdurige behandeling, het veiligheidsaspect en de beperkte motivatie van verdachte om mee te werken aan een behandeling, wordt oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging geadviseerd.
Ter terechtzitting hebben de opstellers van de hierboven genoemde Pro Justitia rapportage, psycholoog A. Wiltvliet en psychiater C.J. Kerssens, hun advies toegelicht en benadrukt dat met oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging het meest geschikte behandelkader aan verdachte kan worden geboden. Reclassering Nederland heeft in een adviesrapport van 2 december 2020 gerapporteerd het daarmee eens te zijn.
Het is niet de eerste keer dat verdachte (onder invloed van zijn psychotische stoornis) geweld heeft gebruikt. Uit zijn strafblad blijkt onder andere dat hij in 1999 onherroepelijk werd veroordeeld voor poging tot doodslag. Aan verdachte werd toen bij arrest van het gerechtshof Amsterdam een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd. Deze maatregel is eenmaal met één jaar verlengd geweest.
Motivering straf en maatregel
De voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel staan in artikel 37a Sr. Eén van die voorwaarden is dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan en moet sprake zijn van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting en de inhoud van de Pro Justitia rapportage overtuigd geraakt van de noodzaak van langdurige behandeling, zodat de kans op recidive zou kunnen verminderen. Gebleken is dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde psychotische stoornis een gevaar vormt voor anderen. Deze psychotische stoornis bestond ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van feit, het hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging eisen. Bovendien staat op de bewezenverklaarde doodslag een gevangenisstraf van vier jaar of meer. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Doodslag is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.
Daarnaast vindt de rechtbank dat, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde doodslag en de ingrijpende gevolgen voor de nabestaanden, niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Normaliter zou de rechtbank in een geval als dit een (zeer) lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank beschouwt verdachte echter als sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Dat in aanmerking genomen vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, passend.
Vanwege de noodzaak van behandeling en de te verwachten lange duur van de behandeling adviseert de rechtbank, op grond van artikel 37b lid 2 Sr, de Minister de tbs-maatregel met dwangverpleging aan te laten vangen na het uitzitten van twee jaar van de opgelegde gevangenisstraf.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
Vorderingen
De benadeelde partij [zoon 1] , oudste zoon [zoon 1] van het overleden slachtoffer, vordert in totaal € 109.475, waarvan € 14.475,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit opgelopen studievertraging, en € 95.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit shockschade en affectieschade.
Namens benadeelde partij [zoon 2] , jongste zoon [zoon 2] van het overleden slachtoffer, vordert bijzonder curator mr. S.J. van der Woude € 70.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit shockschade en affectieschade.
De benadeelde partijen [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] , ouders van het overleden slachtoffer, vorderen ieder afzonderlijk € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle gevorderde schade in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt. De raadsman heeft wel verzocht om aan [zoon 1] en [zoon 2] een gelijk bedrag aan shockschade toe te kennen.
In het geval dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, heeft de raadsman verzocht af te zien van de mogelijkheid om bij niet betaling gijzeling toe te passen. Verdachte is vanwege de opgelegde tbs-maatregel niet in staat om zijn betalingsverplichtingen binnen een redelijke termijn te voldoen.
8.4
Oordeel van de rechtbank
8.4.1
Toewijsbare immateriële schade (affectieschade)
Uit de wet volgt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich kan voegen in het strafproces en schadevergoeding kan vorderen. Dit is sinds 1 januari 2019 ook mogelijk voor naasten van door misdrijf overleden slachtoffers. Schade die hiervoor in aanmerking komt staat genoemd in artikel 6:108 BW. In het vierde lid van dit artikel staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit) per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat alle benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit, voor [zoon 1] en [zoon 2] , de kinderen van het slachtoffer, op € 20.000,- per persoon en voor de heer en mevrouw [moeder slachtoffer] , de ouders van het slachtoffer, op € 17.500,- per persoon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd (5 december 2019).
8.4.2
Toewijsbare immateriële schade (shockschade)
Op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef onder b BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In het geval dat een benadeelde aangeeft dat sprake is van een aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’, zal diegene met concrete gegevens deze aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ moeten onderbouwen. Hiervan is in ieder geval sprake in het geval dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van een medisch erkend ziektebeeld.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat shockschade kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele shock is teweeggebracht door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele shock moet geestelijk letsel zijn voortgevloeid. Dat zal zich vooral voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. In de rechtspraak worden de voorwaarden om shockschade te vergoeden strikt toegepast.
In dat verband is van belang dat niet is uitgesloten dat de aard en ernst van het strafbare feit en de daaruit voortvloeiende nadelige gevolgen voor de benadeelde grond kunnen bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Ook in het geval dat geen sprake is van een medisch erkend ziektebeeld is dat mogelijk. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan.
Zoals onder 7.3 is vermeld, heeft klinisch psycholoog en psychotraumatherapeut N. Schlattmann bij [zoon 1] als gevolg van het bewezenverklaarde feit de diagnose PTSS vastgesteld. Om herbelevingen te kunnen verminderen heeft [zoon 1] EMDR-behandelingen gehad. Bij [zoon 2] is geen PTSS gediagnosticeerd. Hij heeft wel vermijdingsgedrag laten zien. Dit zou zich in de toekomst kunnen ontwikkelen tot PTSS. De gevolgen van de gebeurtenis kunnen in alle verschillende levensfasen bij [zoon 1] en [zoon 2] opnieuw leiden tot klachten.
De rechtbank vindt dat de benadeelde partijen [zoon 1] en [zoon 2] rechtstreeks immateriële schadevergoeding in de vorm van shockschade toekomt. Beiden hebben het strafbare feit waargenomen. Voldoende is onderbouwd dat die traumatische gebeurtenis bij [zoon 1] heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en dat ook bij [zoon 2] de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.
De rechtbank waardeert de shockschade van [zoon 1] en [zoon 2] op € 50.000,- per persoon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd (5 december 2019).
Bij het vaststellen van de hoogte van dit bedrag heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending. De rechtbank heeft in het bijzonder meegewogen dat [zoon 1] en [zoon 2] een nauwe affectieve relatie hadden met het slachtoffer én met de dader. Tot slot is gekeken naar toegekende bedragen voor vergoeding van shockschade in soortgelijke zaken.
Raadsvrouw I.N. Güçlü heeft nog betoogd dat aan [zoon 1] een hoger bedrag aan shockschade zou moeten worden toegekend, omdat hij in het mortuarium weer werd geconfronteerd met het toegetakelde, levenloze lichaam van zijn moeder. Hij moest ervoor zorgen dat het lichaam in Turkije kon worden begraven en hij onderhield het contact met zijn grootouders. Hoewel het niet ter discussie staat dat het voor [zoon 1] buitengewoon zwaar moet zijn geweest om, kort na het bewezenverklaarde, weer geconfronteerd te worden met de aanblik van het lichaam van zijn moeder, ziet de rechtbank in deze aangevoerde omstandigheden, die buiten sfeer van de directe confrontatie met het strafbare feit vallen, geen aanleiding om de omvang van de toe te wijzen schadevergoeding voor shockschade bij [zoon 1] op een hoger bedrag te waarderen.
8.4.3
Niet-ontvankelijke schade ( [zoon 1] )
Voor het overige zal [zoon 1] , de oudste zoon van het overleden slachtoffer, niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De door hem gevorderde materiële schade die ziet op schade vanwege opgelopen studievertraging (€ 14.475), vormt geen rechtstreekse schade die op grond van artikel 6:108 BW voor een nabestaande voor vergoeding in aanmerking komt. Op grond van dat artikel is het voor een nabestaande slechts mogelijk schade vergoed te krijgen die ziet op, kort gezegd, schade vanwege het wegvallen van het inkomen van het overleden slachtoffer, kosten vanwege lijkbezorging, schade die je als erfgenaam kunt vragen en affectieschade. De gevorderde schade voor studievertraging valt hier niet onder.
De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partijen [vader slachtoffer] , [moeder slachtoffer] , [zoon 1] en [zoon 2] , als extra waarborg voor betaling, steeds de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat benadeelden de schade niet zelf hoeven te innen en zij de schade ook vergoed krijgen als verdachte die niet kan betalen. Gelet op het feit dat verdachte op basis van dit vonnis een langdurige (klinische) behandeling tegemoet ziet en het niet te verwachten is dat verdachte in de enigszins nabije toekomst zal kunnen beschikken over enige verdienmogelijkheid, zal de rechtbank de duur van de bij gebreke van betaling en verhaal toe te passen gijzeling telkens vaststellen op maximaal één dag.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
De rechtbank adviseert dat de tenuitvoerlegging van genoemde maatregel begint zodra verdachte
2 (twee) jaarvan de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [vader slachtoffer] van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (5 december 2019) tot de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [vader slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [vader slachtoffer] aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer] van € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (5 december 2019) tot de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [moeder slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [moeder slachtoffer] aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [zoon 1] van € 70.000,- (zeventigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (5 december 2019) tot de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [zoon 1] aan de Staat € 70.000,- (zeventigduizend euro) te betalen,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon 2] toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [zoon 2] van € 70.000,- (zeventigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (5 december 2019) tot de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [zoon 2] aan de Staat € 70.000,- (zeventigduizend euro) te betalen,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2020.