ECLI:NL:RBAMS:2020:6603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
C/13/671914 / HA ZA 19-949
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de overeenkomst tot reiniging van vervuild slib in Turkmenistan met betrekking tot bedrog, misleiding en dwaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Chemix International B.V. en de Republiek Turkmenistan. Chemix vorderde een schadevergoeding van meer dan 31 miljoen dollar, stellende dat Turkmenistan tekort was geschoten in de nakoming van een overeenkomst inzake de verwerking van oliehoudend slib. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en dat het Nederlands recht van toepassing is. Turkmenistan voerde aan dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, althans dat deze vernietigbaar was wegens bedrog of dwaling. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst wel degelijk tot stand was gekomen en dat er geen sprake was van bedrog of dwaling. De rechtbank concludeerde dat Turkmenistan toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, omdat zij de mobiele installatie niet vrijgaf en geen locatie aanbood voor de installatie. Chemix had recht op schadevergoeding, die door de rechtbank werd vastgesteld op een bedrag van USD 31.516.181, inclusief gederfde winst en gemaakte investeringen. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling van de schadevergoeding en heeft tussentijds hoger beroep toegestaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/671914 / HA ZA 19-949
Vonnis in verzet van 16 december 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHEMIX INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J.E. van der Wolf te Soest,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DE REPUBLIEK TURKMENISTAN,
gevestigd te Asjchabad (Turkmenistan),
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. T.L. Claassens te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Chemix en Turkmenistan genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in de incidenten in verzet van 29 november 2017;
  • het tussenvonnis van 11 december 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2020.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Chemix is een oorspronkelijk in 1976 onder een andere naam opgerichte vennootschap waarvan de aandelen op 6 juli 2005 zijn verworven door Chemix BV (International) Limited (hierna: Chemix Ltd.), een in Gibraltar statutair gevestigde rechtspersoon waarvan de aandelen werden gehouden door [naam 1] (hierna: [naam 1] ), Russisch staatsburger. De huidige bedrijfsomschrijving van Chemix luidt “groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen”. [naam 2] (hierna: [naam 2] ), destijds te [plaats 1] , was van 6 juli 2005 tot 4 september 2013 (dus ook nagenoeg de gehele faillissementsperiode die hierna nog aan de orde komt) enig bestuurder van Chemix. [naam 1] is vanaf 4 september 2013 tot heden bestuurder van Chemix, tot 10 oktober 2017 als enig directeur. Per deze datum is de heer [naam 3] te [plaats 2] tot medebestuurder benoemd. Op dit moment houdt [naam 1] nog 50% van de aandelen in Chemix Ltd. [naam 4] (hierna: [naam 4] ), eveneens Russisch staatsburger, was van 8 december 2004 tot en met 4 juli 2013 enig bestuurder van Chemix Ltd. [naam 4] is tevens uitvoerend directeur van het filiaal van Chemix in Turkmenistan. Op 4 juli 2013 is [naam 1] benoemd tot enig bestuurder van Chemix Ltd.
2.2.
Intensieve olieproductie heeft in Turkmenistan geleid tot een ecologisch probleem, doordat de bij de olieproductie vrijkomende afvalstoffen lange tijd niet (volledig) zijn verwijderd of verwerkt. Op 17 april 2008 heeft Turkmenistan met Chemix of Chemix Ltd. (daarover verschillen partijen van mening) een pilot-overeenkomst gesloten op grond waarvan Chemix (Ltd.), in opdracht van Turkmenistan, de technische en economische haalbaarheid van de verwerking van oliehoudend slib heeft onderzocht (hierna: de
pilot-overeenkomst). Ten behoeve van deze overeenkomst heeft Chemix (Ltd.) installaties (hierna: de mobiele installatie) geïmporteerd in Turkmenistan. De mobiele installatie werd gebruikt voor het reinigen van onbruikbare ruwe koolwaterstoffen van mechanische verontreinigingen en water en het verder mengen en homogeniseren van het verkregen product om (zoveel mogelijk) te beantwoorden aan de kwaliteit van Mazut 100 olie.
2.3.
Op 29 december 2009 is Chemix door de rechtbank Alkmaar in staat van faillissement verklaard. Mr. R.A.L.M. van Dooren werd tot curator benoemd (hierna: de curator) en mr. A.P.A. Bisscheroux tot rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris).
2.4.
In 2010 heeft [naam 1] alle (roerende) bedrijfsmiddelen van Chemix, die zich in Turkmenistan bevonden, via een Panamese vennootschap uit de boedel overgenomen voor een door een Russisch taxatiebureau ter plaatse getaxeerde waarde van USD 10.279.
2.5.
Op 17 augustus 2012 heeft het
Ministry of Oil and Gas Industry and Mineral Resourcesvan Turkmenistan (hierna: het ministerie) een overeenkomst gesloten met als kenmerk
CONTRACT No. MG-1(hierna: de overeenkomst), op grond waarvan oliehoudend slib zou worden verwerkt tot Mazut 100 olie. Doel van de overeenkomst was het oplossen van de olie-gerelateerde milieuproblemen in Turkmenistan. Daarnaast was het de bedoeling om, door middel van verkoop van het teruggewonnen product, opbrengsten te genereren, welke volgens een bepaalde verdeelsleutel zouden worden verdeeld. De investeringskosten van USD 6.195.900 zouden door de wederpartij van Turkmenistan gedragen worden. Turkmenistan zou op haar beurt ‘
raw material’ leveren en assisteren bij de verkoop van het eindproduct. De overeenkomst voorzag vervolgens in een verdeling van de winst tussen het ministerie en haar wederpartij in de verhouding 51% en 49% voor de periode dat de investering nog niet was terugverdiend en na afloop van die periode in een verhouding van 55% en 45%.
2.6.
In de Engelse tekst van de overeenkomst staat vermeld, voor zover relevant:

(…)CONTRACT(…)Between:The Ministry of Oil and Gas Industry and Mineral Resources of Turkmenistan (…) hereinafter referred to as the “Customer”, on the one part, and CHEMIX BV International (The Netherlands Kindom) duly established and functioning in the person of General Director [naam 5] acting on the basis of the Articles of Association and powers granted to him, hereinafter referred to as theInvestor(…)
2.2.
Thesubjectof thisContractis:
a.
a) delivery of theMobile Complexand other specialized equipment and other special machinery in accordance with appendix 2.
b) performance by theInvestorof works on raw materials processing on the investment basis.
2.3.
Investorwill process in the volume of 50 thousand metric tons ofraw materialand finally, it will total 250 thousand metric tons of the product.
(…)
2.5.
ThisContractshall become valid from the moment of its state registration in accordance with the Legislation of Turkmenistan. (…)
The Customer undertakes:(…)
3.2.
To provide theInvestorwith:
3.2.1.
Quantity of incoming raw materials required by the Investor for production. (…)
3.2.2.
In due time and without additional payment (…) to provide theInvestorwith:
a.
a) access to the objects of works;(…)
d) support for execution of customs authorizations to theInvestoron import and export for the purpose of repair, replenishment or replacement of equipment, spare parts, motor transport, auxiliary equipment and specialized machinery, consumables and chemicals;
(…)
f) assist in purchase by theInvestorof gas condensate required for works under theContractat price, established by the Ggovernment of Turkmenistan. (…)
The Investor undertakes:
4.2.
To provide delivery of theMobile complex, other specialized equipment and special machinery required for work under thisContractin accordance with Appendix 1.
(…)
4.4.
To process raw material in economically viable quantities in accordance with the regulations of production of the product.
(…)
4.13.
Investorwill be allowed to install as per the additionally agreed list all special equipment imported to the territory of Turkmenistan to perform works in accordance withContract.
The Investor shall have the right:
4.14.
To move process installations, equipment and materials across the territory of Turkmenistan.(…)
«INVESTOR»
Company«Chemix BV International»
(The Netherlands Kindom)
Address:Molenstraat 6 6161 cv Soest,
Hollandwww.chemix.NL
Bank details:BNP PARIBAS S.A.
Geneve, CH
Acc 961128-1
General
director(…)[naam 6]
2.7.
Begin november 2012 is een tiental containers met apparatuur naar Turkmenistan verscheept. Een tweede levering met apparatuur is op 20 april 2013 in Turkmenistan aangekomen. In de periode van februari 2013 tot en met juni 2013 volgen diverse verzoeken aan Turkmenistan om de locatie aan te wijzen waar de installatie moet worden geplaatst en om te bewerkstelligen dat deze door de douane worden vrijgegeven. Aan deze verzoeken is niet voldaan.
2.8.
Bij brief van 24 mei 2013, gericht aan [naam 4] als uitvoerend directeur van het filiaal van “Chemix B.V. International” in Turkmenistan, heeft het ministerie onder meer bericht dat er op het complex van olieraffinaderijen in Türkmenbashy marginale hoeveelheden oliehoudend slib zijn zodat het niet mogelijk is om dit ter verwerking aan te bieden. Voorts wordt aangegeven dat het staatsbedrijf GK
Turmennefthet oliehoudende slib voor eigen doeleinden zal gebruiken. Voor de verwerking zal uitsluitend afvalolie bestaande uit synthetische- en minerale smeermaterialen geleverd worden. Bij brief van 22 juni 2013 heeft het ministerie laten weten dat voor de verwerking van synthetische- en minerale smeermaterialen maximaal 2.000 ton per jaar aangeboden kan worden.
2.9.
Bij brieven van 22 en 24 juni 2013 aan het ministerie heeft [naam 4] erop gewezen dat het ministerie weigert haar contractuele verplichtingen na te komen en dat de belangen van Chemix daardoor worden bedreigd. Op 9 augustus 2013 heeft het ministerie een brief aan de curator gestuurd waarin het ministerie zich op het standpunt heeft gesteld dat “Chemix B.V. International (Koninkrijk der Nederlanden)” tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen ingevolge de overeenkomst, met als gevolg dat deze ontbonden kan worden.
2.10.
[naam 1] is in Turkmenistan vervolgd voor (een poging tot) omkoping. In dat verband heeft Turkmenistan op 2 april 2013 een internationaal aanhoudingsverzoek uitgevaardigd. Dat verzoek is als een zogenaamde
Red Noticegepubliceerd door Interpol. Op 2 mei 2013 is [naam 1] aangehouden in Griekenland en in afwachting van een uitleveringsverzoek van Turkmenistan in hechtenis genomen. Dit uitleveringsverzoek is niet, althans niet tijdig, bij de Griekse autoriteiten ingediend en deze hebben [naam 1] na 30 dagen in vrijheid gesteld. Op verzoek van [naam 1] heeft Interpol in januari 2020 de
Red Noticeongedaan gemaakt.
2.11.
Op 15 oktober 2013 is door de rechtbank Limburg, een op 4 oktober 2013 tot stand gekomen, door [naam 1] in overleg met de curator, door terbeschikkingstelling van circa
€ 50.000, gefinancierd, schuldeisersakkoord gehomologeerd. Met het in kracht van gewijsde gaan van deze uitspraak is het faillissement van Chemix geëindigd.

3.Het geschil

3.1.
Chemix heeft in de verstekprocedure van Turkmenistan een schadevergoeding gevorderd van ruim 31 miljoen dollar (USD). Aan deze vordering heeft Chemix ten grondslag gelegd dat Turkmenistan naar het volgens Chemix toepasselijke Nederlandse recht toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door onder meer te weigeren de mobiele installatie vrij te geven en de plaats waar de mobiele installatie kan worden opgesteld aan te wijzen. Onder meer deze handelswijze levert ook een onrechtmatige daad op, aldus Chemix.
3.2.
Bij verstekvonnis van 11 november 2015 heeft deze rechtbank de vordering van Chemix toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarbij heeft zij beslist dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 9 onder b dan wel c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht heeft om over de vorderingen van Chemix op Turkmenistan te beslissen. De rechtbank heeft de vorderingen van Chemix toegewezen en Turkmenistan veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
Turkmenistan is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis en heeft een tweetal incidenten opgeworpen waarin zij heeft geconcludeerd tot onbevoegdheid van de rechtbank Amsterdam en waarin zij staking van de tenuitvoerlegging van het verzetvonnis heeft gevorderd. Bij tussenvonnis in verzet in de hoofdzaak, tevens vonnis in de incidenten van 29 november 2017 heeft deze rechtbank geoordeeld dat het verzet tijdig is ingesteld en dat zij bevoegd is om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak. De rechtbank heeft het gevorderde verbod tot het nemen van verdere executiemaatregelen afgewezen.
3.4.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 23 juli 2019 het vonnis van de rechtbank in het door Turkmenistan ingestelde hoger beroep bekrachtigd voor zover het de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betreft. Het Gerechtshof heeft het bestreden tussenvonnis vernietigd voor zover daarbij de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis is afgewezen.
3.5.
In de hoofdzaak vordert Turkmenistan, naar de rechtbank begrijpt, in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van Chemix alsnog worden afgewezen. Turkmenistan heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat er geen overeenkomst met Chemix tot stand is gekomen, althans dat die overeenkomst vernietigbaar is wegens bedrog dan wel dwaling, althans dat Turkmenistan de overeenkomst heeft ontbonden wegens tekortschieten door Chemix.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
Uit het arrest van het Gerechtshof van 23 juli 2019 in de incidenten volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Dit is tussen partijen niet meer in geschil.
4.2.
Ten aanzien van het toepasselijke recht stelt Chemix dat de rechtbank de regels van Nederlands recht dient toe te passen. Turkmenistan heeft zich verenigd met toepassing van Nederlands recht. Het op de tussen partijen gesloten overeenkomst toepasselijk recht moet worden vastgesteld aan de hand van Verordening (EG) 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (hierna: de Verordening). Uit artikel 3 lid 2 van de Verordening vloeit voort dat een achteraf, na het tot stand komen van een overeenkomst, gedane rechtskeuze rechtsgeldig is. Dat betekent dat de rechtbank Nederlands recht op de overeenkomst zal toepassen. Volgens artikel 1 lid 2 onder g van de Verordening geldt deze niet voor de vraag of een vertegenwoordiger zijn principaal dan wel of een orgaan van een vennootschap, vereniging of rechtspersoon deze vennootschap, vereniging of rechtspersoon jegens een derde kan binden. Op grond van artikel 10:125 Burgerlijk wetboek (hierna: BW) juncto artikel 5 van het Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging, geldt het door partijen gekozen interne recht ook voor de vertegenwoordigingsbetrekking tussen vertegenwoordigde en vertegenwoordiger. Ook op deze kwestie is dus het gekozen Nederlands recht van toepassing.
Met welke partij is Turkmenistan de overeenkomst aangegaan?
4.3.
Turkmenistan voert aan dat de overeenkomst is gesloten met Chemix Ltd, althans dat [naam 1] ervoor probeerde te zorgen dat hij zich tegenover Turkmenistan op het standpunt kon stellen dat de overeenkomst was gesloten met Chemix dan wel Chemix Ltd., al naar gelang het hem wel of niet lukte om Chemix uit het faillissement te krijgen. [naam 1] deed dit door enerzijds verwijzingen naar Chemix en anderzijds verwijzingen naar Chemix Ltd. te gebruiken.
4.4.
Volgens Chemix daarentegen blijkt uit de overeenkomst duidelijk dat de Nederlandse vennootschap Chemix contractspartij is en niet de Gibraltarese moedervennootschap. Bij Turkmenistan heeft ook nooit enige twijfel bestaan dat de overeenkomst was aangegaan met Chemix, aldus Chemix.
4.5.
De vraag of Turkmenistan de overeenkomst is aangegaan met Chemix is een vraag die moet worden beantwoord aan de hand van de zogenaamde ‘Haviltex’-maatstaf. Dit betekent dat niet slechts de letterlijke tekst van de overeenkomst van belang is, maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een uitleg van de overeenkomst overeenkomstig dit criterium mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de overeenkomst is gesloten met Chemix. In dit verband is van belang dat in de aanduiding van de contractuele wederpartij van Turkmenistan onder ‘
Between’ in het hoofd van de overeenkomst (zie hiervoor (2.6) als vestigingsplaats wordt verwezen naar Nederland. Datzelfde geldt voor de partij-aanduiding bij de ondertekening van de overeenkomst. Bovendien zijn daar een Nederlands adres en een Nederlandse website vermeld. Daarbij komt dat uit gedragingen van Turkmenistan na het sluiten van de overeenkomst kan worden afgeleid dat zij ervan uitging dat Chemix haar contractuele wederpartij was. Zo heeft Turkmenistan haar brief van 9 augustus 2013, waarin zij aangeeft de overeenkomst wegens tekortkomingen aan de zijde van Chemix te willen ontbinden, gericht tot de curator van Chemix. Dat de overeenkomst ook verwijzingen bevat naar Chemix Ltd, over de handtekening van [naam 1] is immers een stempel van Chemix Ltd. geplaatst en de genoemde bankrekening bij BNP Paribas staat op naam van Chemix Ltd., legt in dat licht bezien onvoldoende gewicht in de schaal voor een andersluidend oordeel. Dat de curator geen schriftelijke overeenkomst heeft aangetroffen en blijkens de overgelegde faillissementsverslagen zelfs in het geheel niet op de hoogte is geweest van het bestaan of verdere details van de overeenkomst, wat daar verder ook van zij, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat het contract niet met Chemix is gesloten. Door het faillissement verliest de gefailleerde immers niet de bevoegdheid overeenkomsten te sluiten, alleen is de boedel daarvoor niet aansprakelijk dan voor zover deze ten gevolge hiervan is gebaat (artikel 23 Faillissementswet).
Vertegenwoordigingsbevoegdheid
4.7.
De overeenkomst vermeldt dat [naam 1] bij het tekenen daarvan handelde ‘
on the basis of the Articles of Association and powers granted to him’ en dat hij tekende in zijn hoedanigheid van ‘
General Director’ (zie hiervoor 2.6). Turkmenistan wijst er op dat deze passage onjuist is. Op de datum van ondertekening van de overeenkomst, 17 augustus 2012, was [naam 2] enig bestuurder van Chemix. [naam 1] werd pas op 4 september 2013 benoemd tot bestuurder van Chemix. Turkmenistan verbindt daaraan de conclusie dat sprake is van pseudo-vertegenwoordiging, met als gevolg dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen.
4.8.
Chemix heeft daartegen ingebracht dat [naam 1] vele jaren zakelijk actief is geweest in Turkmenistan, zodat Turkmenistan precies wist met wie zij zaken deed. Elke keer dat [naam 1] Turkmenistan bezocht om te onderhandelen over de overeenkomst werd hij vergezeld door [naam 4] of door [naam 2] . Chemix heeft tevens gewezen op een volmacht van 10 december 2008.
4.9.
Vast staat dat [naam 1] op het moment dat hij de overeenkomst tekende geen bestuurder was van Chemix. Hij kan zijn bevoegdheid niet hebben ontleend aan de volmacht, aangezien artikel 3:72 aanhef en sub a BW bepaalt dat een volmacht eindigt door – onder meer – het faillissement van de volmachtgever. Dat betekent dat de volmacht met het uitspreken van het faillissement van Chemix op 29 december 2009 was geëindigd. Naar het van toepassing zijnde Nederlands recht is voorts niet relevant dat het, zoals Chemix stelt, in Turkmenistan niet uitmaakt of iemand directeur, algemeen directeur of bestuurder wordt genoemd en dat slechts telt wie ‘de baas’,
baslykis. Ook als dat zo is, is daarmee naar Nederlands recht geen sprake van bevoegde vertegenwoordiging. Nu Chemix voor het overige geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan geoordeeld kan worden dat zij bevoegd werd vertegenwoordigd bij het aangaan van de overeenkomst, moet ervan worden uitgegaan dat sprake is geweest van onbevoegde vertegenwoordiging.
4.10.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of sprake is van bekrachtiging van de onbevoegd verrichte rechtshandeling, zoals Chemix heeft aangevoerd. Zij heeft zich in dat verband beroepen op artikel 3:69 BW. Dit artikel bepaalt dat degene in wiens naam onbevoegd is gehandeld, de rechtshandeling kan bekrachtigen. De onbevoegd vertegenwoordigde is dan met terugwerkende kracht rechtsgeldig vertegenwoordigd en aan de rechtshandeling gebonden. Aangezien voor het verlenen van een volmacht tot het sluiten van de overeenkomst geen bepaalde vorm is vereist, kon bekrachtiging in dit geval op grond van het tweede lid van artikel 3:69 BW vormvrij plaatsvinden. Bij de beoordeling of sprake is van bekrachtiging is van belang dat Chemix na ondertekening daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven aan haar verplichtingen krachtens de overeenkomst. Zo zijn er tweemaal goederen naar Turkmenistan verscheept voor (uitbreiding van) de mobiele installatie waarmee het oliehoudend slib zou worden verwerkt. Daaraan stond het faillissement niet in de weg, immers levering (uit de boedel) in eigendom was nog niet aan de orde, terwijl goed mogelijk is dat Chemix een derde heeft ingeschakeld teneinde aan haar verplichtingen ingevolge de overeenkomst te voldoen, hetgeen haar krachtens artikel 6:30 BW vrij staat. Ook heeft Chemix vanaf februari 2013 herhaaldelijk Turkmenistan geschreven dat zij haar verplichtingen nakwam en Turkmenistan verzocht hetzelfde te doen. Door deze handelingen heeft Chemix de onbevoegd verrichte rechtshandeling bekrachtigd.
4.11.
Daar komt bij dat ook als geen bekrachtiging zou worden aangenomen, de houding en gedragingen van Turkmenistan na het sluiten van de overeenkomst meebrengen dat het inroepen van de vertegenwoordigingsonbevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dit verband is in de eerste plaats van belang dat Turkmenistan in ieder geval vanaf februari 2012, en mogelijk al eerder, op de hoogte was van het faillissement van Chemix. Waar Turkmenistan in haar conclusie van antwoord nog het standpunt innam dat zij op het moment van aangaan van de overeenkomst niet wist dat Chemix in staat van faillissement verkeerde, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling immers bevestigd dat zij in ieder geval in februari 2012 op de hoogte was van het faillissement. Turkmenistan heeft bovendien niet betwist dat zij de brief van de curator van 9 februari 2012 heeft ontvangen, in welke brief de curator Turkmenistan informeert dat hij als enige bevoegd is Chemix te vertegenwoordigen (‘I state that I am the sole representative of Chemix in The Netherlands’). Gelet daarop kan worden aangenomen dat Turkmenistan wist, of had kunnen weten, dat [naam 1] niet bevoegd was de overeenkomst te tekenen. Vervolgens heeft Turkmenistan (aanvankelijk) ook aangedrongen op nakoming van de overeenkomst door Chemix. Zij heeft vervolgens meerdere malen Chemix verzocht bij elkaar te komen om de situatie te bespreken en zij heeft aangegeven dat zij haar verplichtingen nakomt. Door zich op die wijze op te stellen heeft Turkmenistan bij Chemix het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij geen beroep zou doen op de vertegenwoordigingsonbevoegdheid bij het aangaan van de overeenkomst. Turkmenistan heeft daarmee haar recht verwerkt om dat nu alsnog te doen.
4.12.
De conclusie van het voorgaande is dat het beroep op onbevoegde vertegenwoordiging niet slaagt.
De (opschortende) voorwaarde en bedrog
4.13.
In Turkmenistan moeten alle buitenlandse handelsovereenkomsten eerst worden geregistreerd door de
State Commodity and Raw Materials Exchange(hierna: SCRME). Om die reden vermeldt de overeenkomst in artikel 2.5 dat deze geldig wordt vanaf het moment van registratie
in accordance with the Legislation of Turkemistan(zie 2.6). De SCRME is op 11 september 2012 overgegaan tot registratie van de overeenkomst. Turkmenistan stelt zich op het standpunt dat deze registratie heeft plaatsgevonden op basis van valse informatie. Als gevolg daarvan heeft registratie niet plaatsgevonden
in accordance with the Legislation of Turkmenistanzodat de (opschortende) voorwaarde niet is ingetreden en de overeenkomst nooit geldig is geworden. Turkmenistan stelt zich subsidiair op het standpunt dat – indien de rechtbank oordeelt dat de overeenkomst wel tot stand is gekomen – de overeenkomst vernietigbaar is op grond van bedrog. In dat verband voert Turkmenistan eveneens aan dat Chemix vervalste stukken heeft verstrekt.
4.14.
Indien in deze procedure komt vast te staan dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedrog, dan is daarmee tevens gegeven dat de voorwaarde betreffende de registratie niet is vervuld. Om die reden zal de rechtbank beide verweren gezamenlijk beoordelen.
4.15.
Artikel 3:44 lid 3 BW bepaalt dat bedrog aanwezig is, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Volgens Turkmenistan is sprake geweest van diverse kunstgrepen, die in het navolgende worden besproken.
Chemix als eigenaar van de olie- en service technologieën
4.16.
De eerste kunstgreep waarop Turkmenistan zich beroept is dat Chemix een valse hoedanigheid heeft aangenomen door zich voor te doen als eigenaar van de “olie- en service technologieën”, welke het onderwerp waren van de pilot-overeenkomst. Dat deed zij omdat zij wist dat de wil van Turkmenistan er in beginsel op gericht was de overeenkomst te sluiten met de partij die eigenaar was van die technologieën. Uit het tweede faillissementsverslag, dat de periode van 10 juli 2010 tot en met 31 december 2010 beslaat, blijkt echter dat [naam 1] , via een door hem gecontroleerde Panamese vennootschap, de betreffende bedrijfsmiddelen van de curator had gekocht voor een bedrag van USD 10.279. Daarmee was Chemix in werkelijkheid dus niet langer eigenaar van de
olie- en service technologieën.
4.17.
Turkmenistan heeft niet toegelicht op welke wijze en op welke momenten Chemix zich heeft voorgedaan als eigenaar van de betreffende technologieën. In de overeenkomst staat niet dat Chemix eigenaar is. Overeengekomen is slechts dat Chemix, met gebruikmaking van deze technologieën, het oliehoudend slib zou reinigen. Daar kon zij ook aan voldoen zonder eigenaar te zijn van de technologieën, aangezien deze, zoals Chemix onbetwist heeft aangevoerd, via [naam 1] ter beschikking stonden aan Chemix. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dan ook niet vastgesteld worden dat Chemix een valse hoedanigheid heeft aangenomen teneinde Turkmenistan ertoe te bewegen de overeenkomst aan te gaan.
[naam 1] deed zich voor als bestuurder van Chemix
4.18.
Daarnaast heeft Turkmenistan aangevoerd dat sprake is van bedrog omdat [naam 1] in augustus 2012 de valse hoedanigheid aannam van bestuurder van Chemix, terwijl hij pas in oktober 2013 daadwerkelijk in die functie trad. Dit deed hij niet alleen door het tekenen van de overeenkomst als
General Director, maar ook door Turkmenistan te overladen met bewerkte, vervalste en misleidende stukken, waarin elk spoor naar de daadwerkelijke bestuurder van Chemix was verwijderd.
4.19.
Zoals hiervoor (zie 4.10) is overwogen, was Turkmenistan in ieder geval in februari 2012 op de hoogte van het faillissement van Chemix. Ook gelet op de niet betwiste ontvangst van de brief van de curator van 9 februari 2012 (zie hiervoor 4.11) wist zij daarom, of had zij kunnen weten, dat [naam 1] niet bevoegd was Chemix te vertegenwoordigen. Het moet er dus voor worden gehouden, dat Turkmenistan er welbewust, in overleg met [naam 1] , aan heeft meegewerkt dat buiten de curator om werd gehandeld. Turkmenistan kan zich dan achteraf, wanneer zij er achter komt dat [naam 1] formeel de vennootschap niet kon vertegenwoordigen, niet op het standpunt stellen dat zij door [naam 1] is bedrogen.
4.20.
Op het argument van vervalste en misleidende stukken wordt later (zie 4.25 tot en met 4.50) ingegaan.
De investering van USD 6.195.900
4.21.
Voorts is volgens Turkmenistan sprake geweest van bedrog doordat Chemix een onjuiste mededeling heeft gedaan over de waarde van de investering die zij zou doen. Turkmenistan wijst erop dat in de pilot-overeenkomst is overeengekomen dat Chemix technologieën zou implementeren met een totale waarde van USD 9.558.750. Deze technologieën zijn vervolgens echter door [naam 1] van de curator overgenomen voor een bedrag van slechts iets meer dan USD 10.000. Tegen die achtergrond heeft Turkmenistan het sterke vermoeden dat het overeengekomen door Chemix te investeren bedrag van
USD 6.195.900 evenmin klopt. Dat is van belang, omdat partijen op basis van dat bedrag een verdeelsleutel zijn overeengekomen.
4.22.
Chemix betwist dat de waarde van de geleverde en te leveren goederen afwijkt van het overeengekomen investeringsbedrag.
4.23.
Appendix N⸰ 2bij de overeenkomst betreft een uitvoerig gespecificeerde lijst met te leveren goederen en de waarde daarvan, die optelt tot het bedrag van USD 6.195.900. Turkmenistan heeft niet onderbouwd dat deze lijst niet juist zou zijn. De goederen die daadwerkelijk zijn geleverd hebben een lagere waarde, maar dat betekent niet dat het overeengekomen investeringsbedrag niet klopt. Chemix heeft immers (lang) niet alles kunnen leveren omdat de uitvoering van de overeenkomst stokte. Het “sterke vermoeden” dat Turkmenistan baseert op het bedrag dat [naam 1] heeft betaald aan de curator voor de overname van de zaken die ter beschikking waren gesteld ingevolge de hierboven onder 2.2. bedoelde pilot-overeenkomst, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat Chemix een onjuiste mededeling heeft gedaan voor wat betreft de waarde van de investeringen ingevolge de overeenkomst. Ook op dit punt kan dan ook niet worden vastgesteld dat sprake is van een kunstgreep als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 BW.
Verzwijgen faillissement en vervalste stukken
4.24.
In de conclusie van antwoord heeft Turkmenistan aan haar verweer dat sprake is van bedrog mede ten grondslag gelegd dat [naam 1] ten tijde van het tekenen van de overeenkomst verzweeg dat Chemix in staat van faillissement verkeerde. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling namens Turkmenistan is verklaard begrijpt de rechtbank dat zij dit argument niet handhaaft, nu daar is gezegd dat Turkmenistan in ieder geval in februari 2012 op de hoogte was van het faillissement.
4.25.
Turkmenistan heeft aangevoerd dat [naam 1] deed voorkomen alsof Chemix in een financiële goede positie verkeerde en dat [naam 1] Turkmenistan daarnaast misleidde door allerlei stukken te vervalsen. Turkmenistan verwijst naar de volgende documenten:
I. De brief van [naam 1] van 16 februari 2012 met als bijlage een vijftal
notarized copiesvan diverse stukken.
II. De brief van [naam 1] van 31 maart 2012 met als bijlage een verklaring van de rechter-commissaris in het faillissement van Chemix.
III. De brief van [naam 1] van 14 mei 2012 met als bijlage een stuk van de rechtbank Maastricht.
IV. De brief van [naam 1] van 6 juli 2012 met bijlagen.
4.26.
Chemix betwist dat zij de betreffende brieven met bijlagen aan Turkmenistan heeft gestuurd. De vervalste stukken zijn niet door haar, maar door Turkmenistan opgesteld. Ter onderbouwing legt Chemix een tweetal rapporten van een Russisch forensisch onderzoeksbureau over. Het betreft een rapport van onderzoek naar de echtheid van de handtekeningen op de hiervoor onder I. tot en met IV. genoemde brieven en een onderzoek naar de tekst van die brieven. De conclusie van het eerste rapport luidt dat de handtekeningen onder die brieven vals zijn, omdat deze niet door [naam 1] zijn geplaatst. De conclusie van het tweede rapport is dat de auteur van de betreffende brieven dezelfde persoon is, maar niet [naam 1] .
4.27.
In reactie hierop heeft Turkmenistan een rapport overgelegd van een (Nederlands) forensisch onderzoeksbureau, dat eveneens heeft onderzocht of de handtekeningen onder de hiervoor genoemde brieven van [naam 1] afkomstig zijn. De conclusie van het rapport luidt dat het zeer veel waarschijnlijker is, dat de handtekeningen zijn geproduceerd door [naam 1] dan dat een willekeurig ander persoon die handtekeningen heeft geplaatst.
4.28.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verschillende bij de overgelegde brieven gevoegde bijlagen overduidelijk vervalsingen betreffen. Dat is ook niet in geschil. Een andere vaststelling is dat de door Chemix ingeschakelde deskundige zijn bevindingen heeft gebaseerd op kopieën van de betreffende brieven. De door Turkmenistan ingeschakelde deskundige heeft de betwiste handtekeningen op de brieven I., II. en III. daarentegen in originele inktafzetting onderzocht. Van de brief genoemd onder IV. heeft de deskundige een kopie onderzocht. Dit brengt mee dat het door Chemix in het geding gebrachte rapport betreffende de echtheid van de handtekeningen minder gewicht in de schaal legt dan het rapport dat door Turkmenistan in het geding is gebracht, voor zover het betrekking heeft op de brieven die hiervoor zijn genoemd in I., II. en III.
4.29.
Enkel het rapport biedt evenwel, gelet op de gemotiveerde betwisting door Chemix, onvoldoende grondslag voor het oordeel dat Chemix vervalste stukken aan Turkmenistan heeft verstuurd met het doel Turkmenistan te bewegen de overeenkomst aan te gaan of deze te registreren. Indien wordt aangenomen dat de brieven van 6 februari 2012 (de brief onder I.), 31 maart 2012 (de brief onder II.) en 14 mei 2012 (de brief onder III.) zijn verstuurd door [naam 1] namens Chemix, komt dan ook de vraag op of uit deze brieven en/of uit de daarbij gevoegde bijlagen aanvullende omstandigheden afgeleid kunnen worden die erop wijzen dat Chemix de vervalste stukken heeft verstuurd. Deze brieven en bijlagen worden hieronder besproken.
De brief van 16 februari 2012 (de brief onder I.)
4.30.
De brief van 16 februari 2012 luidt, voor zover relevant, als volgt:

(…) The (…) company “Chemix BV International” (the Netherlands Kingdom) (…) sends you notarized copies of the following documents:
Power of Attorney for Mr. [naam 5] to be in charge of equipment located in Turkmenistan.
Excerpt from Chamber of Commerce and Industry of the northern-western Netherlands.
Letter regarding reorganization of the company “Chemix BV International” by Arbitration court of the city Alkmaar.
Confirmation letter from Tax Service.
Letter from bank BNP Paribas (Geneva, Switzerland) regarding the company’s situation dated January 24, 2012.
(…)
4.31.
In de eerste plaats valt op dat de derde bijlage, anders dan de begeleidende brief vermeldt, geen brief van de rechtbank Alkmaar betreft over reorganisatie van Chemix, maar een brief van de curator van 9 februari 2012, waarin hij aangeeft dat alleen hij bevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen. De brief waar de begeleidende brief naar verwijst is een brief van de rechtbank Alkmaar van 29 maart 2012 en die bestond op 16 februari 2012 dus nog niet.
4.32.
Het als bijlage 1 bijgevoegde document betreft een brief van mr. Van der Wolf aan (onder meer) [naam 1] van 20 december 2010, waarin hij schrijft:

(…) On the request of Mr. [naam 1] I confirm the following:
- the curator Mr. Ronald van Dooren revoked the power of attorney temporarily issued to Mr. [naam 2] ;
- the equipment in Turkmenistan is at the disposal of Mr. [naam 1] ;
- Mr. [naam 2] is no longer employed by Chemix International B.V. (…)
4.33.
In de conclusie van antwoord stelt Turkmenistan dat deze brief in verschillende opzichten onjuist en misleidend is. In reactie op hetgeen Chemix daarop heeft aangevoerd erkent Turkmenistan thans dat de brief in de context van eind 2010 geen onwaarheden bevat. Turkmenistan stelt wel dat de manier waarop Chemix in februari 2012 de op zichzelf juiste en niet misleidende brief van mr. Van der Wolf gebruikte, misleidend is. De mededelingen suggereren dat [naam 2] niet meer van belang was waar het aankwam op de vertegenwoordiging van Chemix, terwijl [naam 2] op dat moment enig bestuurder was van Chemix en als zodanig bevoegd was de vennootschap te vertegenwoordigen. Ook is misleidend dat de brief niet vermeldt dat [naam 1] geen bestuurder was van Chemix en dus niet vertegenwoordigingsbevoegd was, dus ook niet waar het de overeenkomst betrof.
4.34.
In dat laatste wordt Turkmenistan niet gevolgd. Dat in de brief niet is vermeld dat [naam 1] geen bestuurder was en dus niet vertegenwoordigingsbevoegd, is niet misleidend. Het sluiten van een overeenkomst met Turkmenistan was eind 2010 immers nog helemaal niet aan de orde. Bovendien, indien [naam 1] in februari 2012 wilde doen voorkomen alsof hij bevoegd was Chemix te vertegenwoordigen, is onbegrijpelijk dat hij tegelijk met deze brief een brief van de curator aan Turkmenistan stuurt (bijlage 3) waarin juist staat dat alleen de curator bevoegd is Chemix te vertegenwoordigen. Tot slot is van belang dat Chemix een plausibele verklaring heeft gegeven voor de inhoud van de brief, welke door Turkmenistan niet is betwist.
4.35.
Ten aanzien van de brief van BNP Paribas, die als bijlage 5 bij de brief van 16 februari 2012 is gevoegd, stelt Turkmenistan dat zij is misleid, omdat [naam 1] deed voorkomen dat het gestelde in de brief betrekking had op Chemix in plaats van op Chemix Ltd. De brief luidt, voor zover relevant, als volgt:

(…) At the request of our client Chemix BV (International) Ltd, we would like to favourably introduce and recommend this customer.
The management of Chemix BV (International) Ltd are known to us and is composed of professional and trustworthy people.
We are pleased to say that we are satisfied with the activities of Chemix BV (International) Ltd with us. We are therefore led to believe that they are capable to honor all normal business commitments. Company is in good standing. (…)
4.36.
Chemix betwist dat zij Turkmenistan heeft willen laten geloven dat deze brief zag op de financiële situatie van Chemix. De brief is verstuurd op verzoek van Turkmenistan om te laten zien dat de moedervennootschap van Chemix in staat was voldoende financiering te verstrekken om de verplichtingen van Chemix volgens de overeenkomst na te komen.
4.37.
Bij de duiding van deze brief betrekt de rechtbank dat Turkmenistan bij de uitvoering van de overeenkomst financieel geen risico liep. Het risico voor Turkmenistan was beperkt tot het risico dat de uitvoering vertraging opliep of niet doorging. In zoverre was het belang van Turkmenistan bij de financiële positie van Chemix beperkt. Dat gegeven in aanmerking genomen en gezien de toelichting die Chemix heeft gegeven, kan niet wordt aangenomen dat Chemix de brief heeft verstuurd met de intentie Turkmenistan te misleiden.
De brief van 31 maart 2012 (de brief onder II.)
4.38.
Op 20 maart 2012 zond de curator een brief aan de rechter-commissaris met de volgende inhoud:

(…) In opgemeld faillissement heeft zich een kandidaat gemeld, die aan de crediteuren een akkoord zou willen aanbieden. Het betreft de koper van de activa, Union Mega Corporation, met als bestuurder de heer [naam 1] (…). Het belang van de heer [naam 1] bij een akkoord is het feit, dat de lopende overeenkomst tussen Chemix International BV en de Staat Turkmenistan(hiermee wordt klaarblijkelijk gedoeld op de onder 2.2. bedoelde pilot-overeenkomst – rb.)
als gevolg van een akkoord in stand blijft, hetgeen voor hem begrijpelijk van doorslaggevend belang is.
Teneinde de autoriteiten in Turkmenistan van de gevolgen van het aanbieden van een akkoord in een faillissement in Nederland op de hoogte te stellen zou de heer [naam 1] graag op zeer korte termijn van de rechter-commissaris een brief ontvangen met de volgende inhoud:
“De rechter-commissaris verklaart, dat de vennootschap Chemix International BV op 29 december 2009 in staat van faillissement is verklaard, dat deze vennootschap bestaat onder wet van het Koninkrijk der Nederlanden en dat na het tot stand komen van een (dwang)akkoord zij haar onderneming kan voortzetten.”
(…)
4.39.
De rechter-commissaris heeft de gevraagde verklaring op 29 maart 2012 aan de curator afgegeven. Turkmenistan voert aan dat Chemix vervolgens niet deze, maar een vervalste verklaring doorzond aan Turkmenistan, waarin staat dat het faillissement op 22 maart 2010 is geëindigd door homologatie en verbindend worden van een (dwang)akkoord.
4.40.
Chemix ontkent dat [naam 1] de brief van 31 maart 2012 heeft verstuurd en dat hij de brief van de rechter-commissaris heeft vervalst. Chemix wijst erop dat de vervalste brief niet op 31 maart 2012 naar Turkmenistan kan zijn verstuurd, omdat de weergave van het logo duidelijk afkomstig is van de originele brief, die mr. Van der Wolf pas op 2 april 2012 via de post ontving. De rechtbank stelt vast dat Turkmenistan dit niet heeft betwist noch voor deze ongerijmdheid een verklaring heeft gegeven.
Brief 14 mei 2012 (de brief onder III.)
4.41.
De aan Turkmenistan gerichte brief van Chemix ( [naam 1] ) van 14 mei 2012 heeft de volgende inhoud:

(…) The branch office of the company “Chemix BV International” (the Netherlands Kingdom) in Turkmenistan sends you the document from the court of the Netherlands and kindly asks you to assist in further registration of the contract on delivery of technological equipment and processing of waste lubricants, mixes of non-standard oil products and various waste hydrocarbon accumulations of refuse nature for the purpose of production of expert-oriented products. (…)
4.42.
Als bijlage bij deze brief was – volgens Turkmenistan – een (vervalste) brief gevoegd van de rechtbank Maastricht van 22 maart 2010, waarin staat dat het faillissement van Chemix is geëindigd op 22 maart 2010 door homologatie en verbindend worden van een (dwang)akkoord.
4.43.
Chemix betwist dat zij deze brief heeft verstuurd en voert aan dat het een door Turkmenistan vervalst stuk betreft.
4.44.
Opvallend is dat deze bijlage inhoudelijk overeenkomt met de hiervoor besproken (vervalste) brief van de rechter-commissaris van 29 maart 2012. In beide – zogenaamd van de rechtbank afkomstige – brieven staat dat het faillissement van Chemix op 22 maart 2010 is beëindigd. Waarom Chemix in korte tijd twee brieven met dezelfde inhoud aan Turkmenistan zou sturen is niet toegelicht. Indien [naam 1] met behulp van deze brieven Turkmenistan wilde doen geloven dat Chemix niet langer in staat van faillissement verkeerde, valt bovendien niet in te zien waarom Chemix bij brief van 16 februari 2012 een brief van de curator meestuurde, waaruit blijkt dat de vennootschap op 9 februari 2012 nog failliet was en dat niemand anders dan de curator bevoegd is Chemix te vertegenwoordigen. Ook voor deze ongerijmdheid is geen verklaring gegeven.
De brief van 6 juli 2012 (de brief onder IV.)
4.45.
Turkmenistan wijst tot slot op een brief die Chemix ( [naam 1] ) op 6 juli 2012 aan haar zou hebben verzonden. Ook deze brief, waarin onjuiste en misleidende informatie over het faillissement en de financiële gezondheid van Chemix stond en waarbij wederom vervalste bijlagen waren gevoegd, zouden eraan hebben bijgedragen dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedrog.
4.46.
Ook van deze brief betwist Chemix dat zij de auteur is.
4.47.
Zoals eerder overwogen heeft geen van beide forensisch deskundigen de handtekening op deze brief in een originele inktafzetting onderzocht. Nu er ook overigens geen aanknopingspunten zijn voor een oordeel over de vraag wie van partijen deze brief met bijlagen heeft opgesteld, laat de rechtbank deze brief buiten de verdere beoordeling.
Ongerijmdheden in de datering
4.48.
Chemix heeft erop gewezen dat in de – door Turkmenistan overgelegde – vertaling van de brieven van 16 februari 2012 en 14 mei 2012 rechtsonder staat ‘
illegible’. Op diezelfde plek staat in de originele brieven de datum van ontvangst. Anders dan de tekst
illegibledoet vermoeden zijn die data goed te lezen. De brief van 16 februari 2012 is door Turkmenistan voor ontvangst afgestempeld op 17 februari 2012. De brief van 14 mei 2012 is ontvangen op 14 mei 2012. Daaruit volgt, volgens Chemix, dat de brieven onmogelijk vanuit het buitenland kunnen zijn verstuurd. Onder verwijzing naar overgelegde kopieën van paspoorten en visa van [naam 1] stelt Chemix dat [naam 1] op die data niet in Turkmenistan verbleef. Hij kan de brieven dus niet hebben verstuurd, aldus Chemix.
4.49.
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat [naam 1] op 16 of 17 februari en 14 mei 2012 in Turkmenistan aanwezig was. Een verklaring voor deze ongerijmdheid ontbreekt.
Conclusie ten aanzien van de brieven
4.50.
De conclusie van het bovenstaande is dat de door Turkmenistan in het geding gebrachte brieven en bijlagen zodanig veel onduidelijkheden en ongerijmdheden bevatten dat niet vastgesteld kan worden dat Chemix ( [naam 1] ) de brieven heeft verstuurd met de intentie om Turkmenistan ertoe te bewegen de overeenkomst te sluiten.
Conclusie ten aanzien van bedrog
4.51.
Dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedrog kan, zo blijkt uit het voorgaande, niet worden vastgesteld. Nu niet vaststaat dat [naam 1] vervalste stukken heeft aangeleverd die de basis vormden voor registratie bij de SCRME, wordt Turkmenistan evenmin gevolgd in haar betoog dat de (opschortende) voorwaarde van rechtsgeldige registratie nooit is ingetreden.
Dwaling
4.52.
Turkmenistan heeft (meer) subsidiair aangevoerd dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling. Toen zij de overeenkomst sloot, verkeerde Turkmenistan in de onjuiste veronderstelling dat:
  • haar contractuele wederpartij eigenaar was van de olie- en service technologieën die het onderwerp waren van het proefcontract;
  • haar contractuele wederpartij daadwerkelijk USD 6.195.900 zou gaan investeren onder de overeenkomst;
  • zij een overeenkomst aanging met een partij die in financiële
4.53.
Deze onjuiste voorstelling van zaken is volgens Turkmenistan te wijten aan inlichtingen van Chemix. Daarnaast heeft Chemix haar mededelingsplicht geschonden. Had Turkmenistan een juiste voorstelling van zaken gehad, dan had zij de overeenkomst niet gesloten of in ieder geval niet onder dezelfde voorwaarden.
4.54.
Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van bedrog is overwogen, volgt al dat niet kan worden vastgesteld dat Turkmenistan een overeenkomst heeft gesloten onder invloed van een door toedoen van Chemix veroorzaakte onjuiste voorstelling van zaken.
4.55.
De overeenkomst is niet vernietigbaar op grond van dwaling.
Ontbinding overeenkomst
4.56.
Turkmenistan heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden bij brief van 9 augustus 2013. Zij stelt dat Chemix op de volgende punten tekortgeschoten is in de nakoming van haar (leverings)verplichtingen ingevolge de overeenkomst:
  • De eerste levering van apparatuur was te laat. Deze diende uiterlijk op 17 november 2012 plaats te vinden en kwam pas op 20 november 2012 aan in Turkmenistan. Bovendien was de levering niet volledig.
  • De tweede levering was eveneens te laat (20 april 2013 in plaats van 17 december 2012) en onvolledig.
  • De derde levering heeft in het geheel niet plaatsgevonden.
4.57.
Chemix betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De leveringen waren tijdig en volledig. Dat de derde levering niet heeft plaatsgevonden komt doordat Turkmenistan zich niet aan haar verplichtingen hield en de geleverde apparatuur niet werd vrijgegeven bij de douane. Bovendien kan Turkmenistan geen aanspraak maken op levering van apparatuur, de diverse onderdelen zouden immers niet in eigendom worden overgedragen. Pas na afloop van de overeenkomst zou de installatie in eigendom overgaan.
4.58.
Naar het oordeel van de rechtbank was het niet op de overeengekomen tijdstippen leveren van de in de overeenkomst bepaalde producten onvoldoende grond voor de ontbinding van de overeenkomst, nu die levering geen doel op zich was. Het ging er bij uitvoering van de overeenkomst om dat Chemix tijdig over voldoende apparatuur beschikte om haar verplichtingen (het verwerken van oliehoudend slib) na te komen. Dat volgt ook uit artikel 4.2 van de overeenkomst (zie hiervoor2.6). Ook indien Chemix op een later moment dan was overeengekomen minder producten invoerde dan was overeengekomen, leidt dat niet zonder meer tot een tekortschieten. Dat zou pas het geval zijn indien Chemix vervolgens nalatig was in het verwerken van oliehoudend slib. Op het moment dat Turkmenistan de overeenkomst ontbond, bestond daarvoor dan ook geen grondslag.
Tekortkoming Turkmenistan
4.59.
Nu de verweren van Turkmenistan over de totstandkoming van de overeenkomst en ontbinding niet slagen, komt de rechtbank toe aan de vordering van Chemix op grond van toerekenbare tekortkoming door Turkmenistan. Chemix heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Turkmenistan opzettelijk de uitvoering van de overeenkomst heeft belet door de mobiele installatie waarmee de werkzaamheden moesten worden uitgevoerd niet vrij te geven aan Chemix en door geen plaats aan te wijzen waar deze mobiele installatie kon worden opgesteld. Ook de mededeling dat niet meer dan 2.000 ton synthetische smeermiddelen per jaar konden worden aangeboden, in plaats van de overeengekomen hoeveelheid met minerale olie verontreinigd slib, vormt volgens Chemix een tekortkoming in de nakoming door Turkmenistan van haar verplichtingen ingevolge de overeenkomst.
4.60.
Turkmenistan betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Ten aanzien van de gestelde tekortkomingen bevat de overeenkomst voor haar geen verplichtingen.
4.61.
Feit is dat de geïmporteerde goederen de douane van Turkmenistan nooit hebben verlaten ondanks verzoeken van Chemix aan Turkmenistan om medewerking te verlenen. Feit is ook dat Turkmenistan nooit inhoudelijk heeft gereageerd op de vele verzoeken van Chemix om de locatie aan te wijzen waar zij de installatie kon opbouwen. Door dit gebrek aan medewerking is Turkmenistan tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen van de artikelen 4.13. en 4.14. van de overeenkomst (zie hiervoor 2.6.). Op grond van deze artikelen diende Turkmenistan Chemix toe te staan de geïmporteerde goederen die zij nodig heeft om het werk uit te voeren in Turkmenistan te installeren en binnen Turkmenistan te verplaatsen. De opstelling van Turkmenistan leidt ook tot een schending van artikel 3.2.2. onder a), waarin is overeengekomen dat Chemix toegang wordt verleend tot de werklocaties. Door dit tekortschieten is Chemix redelijkerwijs niet in staat geweest de werkzaamheden uit te voeren.
4.62.
Chemix wilde de mobiele installatie waarmee zij tijdens de pilot-overeenkomst heeft gewerkt inzetten voor uitvoering van de overeenkomst. Deze diende eerst Turkmenistan uitgevoerd te worden om – na onderhoud en aanpassing daarvan – weer te worden ingevoerd. Op grond van artikel 3.2.2. onder d) was Turkmenistan gehouden te assisteren bij de export en import van apparatuur wanneer deze bijvoorbeeld vervangen of gerepareerd diende te worden. Onbetwist is dat Chemix werd tegengewerkt bij de uitvoer van de mobiele installatie doordat Turkmenistan een niet overeengekomen en kostbare certificering eiste. Daarmee handelde Turkmenistan in strijd met haar contractuele verplichting.
4.63.
Uit artikel 3.2.1. van de overeenkomst volgt dat Turkmenistan gehouden was Chemix te voorzien van
raw materialsdie nodig zijn voor de productie. In artikel 3.2.2. onder f) is bepaald dat Turkmenistan diende te assisteren bij de aankoop van gascondensaat dat nodig was om het werk uit te voeren. De brief van 24 mei 2013 (zie hiervoor 2.8), waarin Turkmenistan aangeeft dat er te weinig oliehoudend slib is om ter verwerking aan te bieden kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gelezen dan als een mededeling van Turkmenistan dat zij niet aan deze verplichtingen kan en zal voldoen. Voor zover Turkmenistan aanvoert dat zij niet is tekortgeschoten omdat zij bij brief van 22 juni 2013 (zie eveneens 2.8) schrijft dat zij maximaal 2.000 ton synthetische- en minerale smeermaterialen per jaar ter verwerking kan aanbieden, wordt zij daarin niet gevolgd. Partijen verschillen van mening over de vraag of Turkmenistan op grond van de overeenkomst gehouden was 50.000 ton per jaar aan
raw materialaan te bieden. Chemix heeft gewezen op de Engelse tekst van de overeenkomst, waar in artikel 2.3. is opgenomen dat zij 50.000 ton per jaar
raw materialzal verwerken, met een totaal van 250.000 ton. Volgens Turkmenistan staat in de Russische tekst – die voorgaat op de Engelse – dat Chemix
maximaal50.000 ton aardoliehoudend slib per jaar zou verwerken en was zij dus niet verplicht om 50.000 ton per jaar aan te leveren. Daargelaten dat Turkmenistan haar stelling dat in de Russische tekst het woord
maximaalis opgenomen niet heeft onderbouwd, brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst mee dat partijen niet bedoeld hebben de mogelijkheid open te houden dat Turkmenistan (veel) minder dan 50.000 ton per jaar oliehoudend slib ter verwerking zou aanbieden. In de eerste plaats is daartoe redengevend dat uit artikel 4.4. van de overeenkomst volgt dat Chemix het oliehoudende slib zal verwerken in economisch rendabele hoeveelheden. Niet betwist is dat een hoeveelheid van 2.000 ton per jaar, gelet op de daar tegenover staande investering, voor Chemix niet rendabel is. Daarnaast zou het met een hoeveelheid van 2.000 ton per jaar 125 jaar duren voordat de overeengekomen hoeveelheid van 250.000 ton materiaal is verwerkt. Gelet op de initiële looptijd van de overeenkomst van vijf jaar is uitgesloten dat partijen dat hebben bedoeld.
4.64.
Daarbij komt nog dat de 2.000 ton materiaal dat Turkmenistan wel ter verwerking kon aanbieden zogenaamde synthetische smeermiddelen betrof. Chemix heeft gesteld dat dat niet was overeengekomen, hetgeen volgt uit de omstandigheden dat ook de
pilot-overeenkomst betrekking had op aardoliehoudend slib (en niet op synthetische smeermiddelen) en dat het technisch gezien onmogelijk is om synthetische olie te verwerken tot het overeengekomen eindproduct Mazut 100. Turkmenistan heeft vervolgens niet – althans niet gemotiveerd – betwist dat synthetische smeermiddelen een ander product betreffen dan de
raw materialdie Turkmenistan op grond van de overeenkomst gehouden was aan te bieden. Het aangeboden materiaal voldeed dus niet aan de criteria die waren overeengekomen.
Conclusie toerekenbare tekortkoming Turkmenistan
4.65.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Turkmenistan toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen ingevolge de overeenkomst. Voor zover Chemix als gevolg daarvan schade heeft geleden, komt die schade voor vergoeding in aanmerking. Of Turkmenistan onrechtmatig heeft gehandeld, zoals Chemix subsidiair heeft betoogd, behoeft geen behandeling.
Schade
4.66.
Chemix heeft haar schade laten berekenen door het Russische accountantskantoor Nexia International Pacioli Audit and Consulting (hierna: Nexia).Nexia heeft aanvankelijk berekend dat Chemix bij uitvoering van de overeenkomst een winst zou hebben genoten van USD 30.341.031. Het totaal van de gedane investeringen bedraagt volgens Nexia
USD 1.175.150. Chemix maakt in deze procedure aanspraak op betaling van deze bedragen, in totaal USD 31.516.181.
4.67.
In reactie op het rapport van Nexia heeft Turkmenistan accountantskantoor PwC gevraagd om een deskundigenrapport op te stellen, om de berekeningen van Nexia te controleren. Aan de hand van dit rapport betwist Turkmenistan de gestelde schade. Chemix heeft twee weken voor de mondelinge behandeling een aanvullend rapport van Nexia in het geding gebracht, dat een reactie vormt op het rapport van PwC. In dit rapport heeft Nexia de gederfde winst bijgesteld naar een bedrag van USD 23.927.127. Turkmenistan heeft tijdens de mondelinge behandeling naar aanleiding van dit aanvullende rapport een aantal preliminaire opmerkingen gemaakt en de rechtbank verzocht aanvullend te mogen reageren, omdat de tijd ontbrak om PwC om een nadere opinie te vragen.
4.68.
Bij de beoordeling van dit verzoek is van belang dat het aanvullende Nexia rapport pas twee weken voor de mondelinge behandeling is verstrekt en dat daarin op belangrijke onderdelen wordt afgeweken van het eerste rapport. Gelet op het beginsel van hoor en wederhoor zal Turkmenistan in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk op het aanvullende Nexia rapport te reageren. De zaak wordt daartoe naar de rol verwezen van 10 februari 2021 voor het nemen van een akte.
4.69.
Om redenen van proceseconomische aard en gelet op het financiële belang zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 februari 2021 voor het nemen van een akte door Turkmenistan over hetgeen is vermeld onder 4.68, waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
5.2.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. O.J. van Leeuwen en mr. M. Singeling en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020.