ECLI:NL:RBAMS:2020:637

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
13-752114-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot rechtsstaat in Polen

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 november 2019 en betreft een vrijheidsstraf van zes jaar, waarvan nog vijf jaar, tien maanden en achtentwintig dagen resteerden. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, was gedetineerd in Nederland en werd bijgestaan door zijn raadsman tijdens de zitting op 21 januari 2020.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden waren om de overlevering te weigeren, met name op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon in hoger beroep aanwezig was en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook de zorgen van de raadsman over de rechtsstaat in Polen in overweging genomen, maar oordeelde dat het vonnis van 30 januari 2017, waar het EAB op is gebaseerd, vóór de wetswijzigingen in Polen was gewezen. Hierdoor was er geen aanleiding om de overlevering te weigeren op basis van de rechtsstaat.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen werd toegestaan. De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. van Hoorn, voorzitter, en mrs. M. van Mourik en M.T.C. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier L.C. Werkman.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752114-19
RK nummer: 19/6747
Datum uitspraak: 4 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 november 2019 door
the Circuit Courtin Płock, Polen. Het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1993,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
verblijvende op het adres: [adres 1] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.M.A. Loevendie, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, gewezen door
the Circuit Courtin Płock op 30 januari 2017 met zaaksnummer II K 41/16. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren, waarvan nog vijf jaren, tien maanden en achtentwintig dagen resteren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Om te beoordelen of de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond van toepassing is overweegt de rechtbank het volgende.
In het EAB staat onder d) vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis (in eerste aanleg) heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft dit in zijn verhoor door de officier van justitie ook bevestigd en verklaard dat hij een advocaat had en niet wist dat het vonnis al onherroepelijk was geworden.
In zoverre is de weigeringsgrond niet van toepassing.
De opgeëiste persoon heeft voorts verklaard dat de advocaat met zijn instemming hoger beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Łodz en dat de advocaat namens hem de verdediging in hoger beroep mocht voeren. Hij heeft geen contact onderhouden met deze advocaat en hoe in hoger beroep is beslist, weet hij niet.
Ter zitting heeft hij verklaard dat hij bij de behandeling in hoger beroep aanwezig is geweest, maar dat hij daar niets mocht zeggen en dat de rechter hem heeft gezegd dat het slechts om de duur van de opgelegde straf ging.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 4 december 2019 het volgende meegedeeld:
a.
a) the case II K 41/16 was heard in the second instance as a result of an appeal lodged by a defense counsel – the sentence was upheld in force;
b) [opgeëiste persoon] appeared in person at the appeal hearing;
c) [opgeëiste persoon] was not summoned to appear in person at the date of the appeal hearing, he was only notified of the date of the hearing, he received the notification personally on 01.06.2017;
d) [opgeëiste persoon] was represented by a defense counsel Andrzej Czosnowski appointed ex officio during the appeal hearing, who also represented him in the first instance;
e) a copy of the appeal sentence was not served om [opgeëiste persoon] , because he was not deprived of liberty, and in such situations a copy of the sentence is sent only at the request of the accused. [opgeëiste persoon] did not submit a request for delivery of a copy of the sentence. Such a request was made by his defense counsel and he received a copy of the appeal sentence with justification on 21.08.2017.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde nu vast staat dat de opgeëiste persoon ook in hoger beroep aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot de uitspraak in hoger beroep heeft geleid, nadat hij de oproeping voor deze zitting in persoon had ontvangen en ook tijdens de zitting in hoger beroep is bijgestaan door zijn raadsman.
Dat niet nader is toegelicht of in het onderhavige geval de zinsnede ‘
he received the notification personally on 01.06.2017’betekent dat de opgeëiste person de oproeping daadwerkelijk in persoon heeft ontvangen, of dat de oproeping is betekend aan een volwassen huisgenoot, hetgeen, zoals de rechtbank ambtshalve weet, naar Pools recht een betekening in persoon oplevert, geeft, gezien het feit dat de opgeëiste persoon ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig is geweest, geen aanleiding tot verder onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat het oorspronkelijke vonnis van
the Circuit Courtin Płock van
30 januari 2017 in hoger beroep in stand is gelaten.
Het vonnis betreft het feit zoals dat als volgt is omschreven in onderdeel e) van het EAB:
On December 11, 2014 in Płock at [adres 2] , he used violence against [persoon] . by punching her with his fists and holding a dangerous object in the form of a knuckle of the head in his right hand, compressing the hand of a woman’s neck, and kicking her, which caused a dislocation of the mandible, nasal bone fracture, nasal hematoma, ocular hematomas, bruises of the soft tissues of the head in both parietal regions, left temporal area, left subtemporal area, cut wounds – mashed heads and wound cut – crushed right thumb which resulted in a violation of bodily functions […] for a period of more than 7 days, which led the woman to a state of unconsciousness, and then he took, for the purpose of appropriation, a wallet with cash ofPLN 2,000.00 in it, to the detriment of [persoon] .[…]

4.4. Strafbaarheid, feit waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden.

5.Zorgen over de Poolse rechtsstaat

De raadsman heeft zijn zorgen geuit over de stand van zaken met betrekking tot de rechtsstaat in Polen en de aantasting van de onafhankelijkheid van Poolse rechters. Hij heeft daarbij verwezen naar de betekenisvolle ‘mars van de 1.000 toga’s’ op 11 januari 2020 in Warschau, waaraan ook Nederlandse rechters samen met andere Europese collega’s hebben deelgenomen.
Hoewel de raadsman met zijn opmerkingen geen uitgesproken beroep heeft gedaan op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘Handvest’) en geen standpunt in heeft genomen met betrekking tot de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering, ziet de rechtbank in het weinige dat naar voren is gebracht voldoende aanleiding om kort in te gaan op hetgeen is gezegd.
Het in hoger beroep in stand gelaten vonnis is van 30 januari 2017. Deze datum ligt vóór de in Polen doorgevoerde wetswijzigingen. Naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt aangenomen dat de gevolgen van de wetswijzigingen in Polen zich vanaf het najaar in 2017 begonnen te manifesteren (zie onder meer de uitspraak van deze rechtbank van 16 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:181). Een mogelijk beroep op artikel 47 van het Handvest slaagt om die reden niet.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Courtin Płock, Polen.
Aldus gedaan door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.