ECLI:NL:RBAMS:2020:6362

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
13/229784-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar in Amsterdam

Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 35-jarige man, die op 11 september 2020 in Amsterdam-Centrum een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) in een nekklem nam en mishandelde. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 4 december 2020, waarbij de officier van justitie, mr. R. Leuven, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Akkas.

De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot doodslag en zware mishandeling van de BOA, die tijdens zijn werkzaamheden werd aangevallen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling en de mishandeling van de ambtenaar wel bewezen. De verdachte had de BOA in een nekklem genomen, waardoor deze in ademnood kwam. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het handelen van de verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de ambtenaar vormde en dat dergelijke geweldsdelicten tegen hulpverleners niet getolereerd kunnen worden.

De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, en de impact van het geweld op het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding matigde tot € 1.250, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/229784-20 (Promis)
Datum uitspraak: 18 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam] , locatie [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Akkas, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 11 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) zijn, verdachtes arm(en) en/of hand(en) in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of aldus (gedurende enige tijd) druk heeft uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ademnood heeft bekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) zijn, verdachtes arm (en) en/of hand(en) in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of aldus (gedurende enige tijd) druk heeft uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ademnood heeft bekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar,
[slachtoffer] (buitengewoon opsporingsambtenaar handhaving openbare ruimte gemeente Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
zijn, verdachtes arm(en) en/of hand(en) in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van die [slachtoffer] te brengen en/of aldus (gedurende enige tijd) druk uit te oefenen op de keel/hals van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ademnood heeft bekomen;
2:
hij op of omstreeks 11 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar,
[slachtoffer] (buitengewoon opsporingsambtenaar handhaving openbare ruimte gemeente Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] te duwen en/of aan die [slachtoffer] te trekken, en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) naar/tegen de grond te duwen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen), en/of
- (vervolgens) met zijn, verdachtes, lichaam boven op die [slachtoffer] te springen/gaan zitten, en/of
- zijn hand en/of vinger(s) in de mond van die [slachtoffer] te steken en/of (vervolgens) aan zijn wang te trekken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Volgens de officier van justitie volgt het (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever namelijk niet uit de verklaring van verdachte of de andere feiten en omstandigheden.
De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) en feit 2 (mishandeling) heeft begaan. Hij wijst daarbij op de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de overige getuigenverklaringen in het dossier en de Letselrapportage Forensische Geneeskunde over het slachtoffer.
Verdachte heeft bij aangever een nekklem aangelegd, waarna aangever in ademnood verkeerde.
Er was daarbij sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, doordat verdachte gedurende langere tijd de keel van aangever heeft dichtgeknepen. Ook heeft verdachte de aangever mishandeld door hem te duwen, met zijn lichaam tegen de grond gedrukt te houden, zijn vingers in de mond te steken en met kracht aan zijn wang te trekken.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte had geen opzet op de dood van aangever en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte ontkent in een nekklem te hebben aangelegd. Voor zover hij de nekklem al zou hebben aangelegd, heeft hij aangever al na enkele seconden losgelaten. Daarnaast kan geen sprake zijn geweest van een forse nekklem, nu aangever geen letsel aan de nekklem heeft overgehouden.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten eenvoudige mishandeling, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Over feit 2 verklaart enkel de aangever dat verdachte hem naar de grond heeft geduwd. Van dit deel van de tenlastelegging onder feit 2 dient verdachte daarom te worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Met de raadsman van de verdachte en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de verdachte het opzet had of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden.
De rechtbank acht wel het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, te weten poging tot zware mishandeling. Het volgende is hiervoor van belang. Verdachte heeft aangever in een nekklem genomen, waardoor aangever in ademnood kwam. Op de zitting heeft verdachte weliswaar ontkend dat hij aangever in een nekklem heeft genomen, maar gelet op de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 1] gaat de rechtbank voorbij aan deze verklaring. Uit deze verklaringen volgt dat verdachte gedurende enige tijd (5 tot 10 seconden) met kracht druk op de keel van aangever heeft uitgeoefend waardoor aangever in ademnood kwam. Het gedurende enige tijd met kracht druk uitoefenen op iemands keel in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich brengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Op die plaats bevinden zich namelijk kwetsbare en vitale weke delen van de hals. Ook zou een gebrek aan zuurstof gedurende langere tijd tot een hersenbeschadiging kunnen leiden. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte had kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Dat dit is voorkomen, lijkt slechts te danken aan het handelen van getuige [getuige 1] en de omstanders, die aangever uit de greep van de verdachte hebben ontzet. Dit handelen van verdachte kan, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte hiermee de kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou lopen willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft daarom in ieder geval het voorwaardelijk opzet gehad op zware mishandeling.
Daarnaast acht de rechtbank de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling bewezen. Uit de aangifte, ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] , blijkt dat verdachte de aangever heeft geduwd en aan hem heeft getrokken, waarbij aangever en verdachte ten val zijn gekomen. Verdachte is vervolgens op aangever gaan zitten en heeft aangever in de onder feit 1 ten laste gelegde nekklem genomen. Nadat de aangever door getuige [getuige 1] en omstanders werd ontzet, heeft verdachte zijn vingers in de mond van aangever gestoken en aan zijn wang getrokken, waardoor deze pijn en letsel heeft opgelopen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de poging tot zware mishandeling en de mishandeling wettig en overtuigend bewezen acht.

5.Het bewijs

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1, subsidiair ten laste gelegde:
op 11 september 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, verdachtes armen in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel van die [slachtoffer] heeft gebracht en aldus gedurende enige tijd druk heeft uitgeoefend op de keel van die [slachtoffer] ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ademnood heeft bekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 11 september 2020 te Amsterdam, een ambtenaar, [slachtoffer] , buitengewoon opsporingsambtenaar handhaving openbare ruimte gemeente Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] te duwen en aan die [slachtoffer] te trekken, en
- die [slachtoffer] met kracht naar de grond te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen, en
- vervolgens met zijn, verdachtes, lichaam boven op die [slachtoffer] te gaan zitten, en
- zijn vingers in de mond van die [slachtoffer] te steken en vervolgens aan zijn wang te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld als geadviseerd door de psychiater in het rapport van 22 november 2020.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat in het licht van de verminderde toerekeningsvatbaarheid, de eis van de officier van justitie veel te hoog is. Met het oog op de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) heeft de raadsman verzocht geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die al is doorgebracht in voorlopige hechtenis.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en mishandeling van een in functie zijnde Bijzondere Opsporingsambtenaar (hierna te noemen BOA). Door het handelen van verdachte is aangever in een voor hem zeer angstige situatie terecht gekomen, waarbij hij geen lucht meer kreeg. De collega van aangever en omstanders hebben slechts ternauwernood weten te voorkomen dat aangever zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Door zo te handelen heeft verdachte blijk gegeven zich weinig aan wettelijk gezag gelegen te laten liggen en heeft hij geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van aangever. Juist BOA’s en andere hulpverleners moeten veilig hun werk kunnen doen. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Slachtoffers van dit soort feiten hebben daar bovendien vaak langere tijd psychisch last van. Dat blijkt in dit geval ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting van aangever op de zitting. Hieruit blijkt dat hij aangeslagen was en nog steeds angst en spanningen ervaart, waarvoor hij onder meer psychische hulp heeft gezocht.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 27 oktober 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor een soortgelijk delict (wederspannigheid) is veroordeeld. De rechtbank houdt hier in het nadeel van verdachte rekening mee.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het psychiatrisch rapport van 22 november 2020, waarin de deskundige concludeert dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in het kader van een ongespecificeerde schizofrenie spectrum of andere psychotische stoornis en een stoornis in alcohol- en/of cannabisgebruik. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het delict en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. De deskundige adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank kan zich verenigen met deze conclusies en neemt deze over.
De psychiater acht de kans op herhaling zonder medicamenteuze behandeling hoog en adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht en een klinische opname, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en zijn behandelaren.
In aanloop naar de zitting is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat geen reclasseringsrapport is aangevraagd. De rechtbank heeft daarom het Openbaar Ministerie verzocht om een reclasseringsambtenaar als deskundige op te roepen om antwoord te krijgen op de vraag of bovengenoemde bijzondere voorwaarden uitvoerbaar zijn. Op de zitting is mevrouw Pruis van de reclassering als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat de door de psychiater geformuleerde voorwaarden op dit moment niet uitvoerbaar zijn, omdat nog niet duidelijk is of een klinische opname mogelijk is. Eerst zal een aanvraag gedaan moeten worden bij het IFZ om voor verdachte een geschikte kliniek te vinden. Daarnaast is het gelet op verdachtes stoornis en achtergrond überhaupt de vraag of een geschikte kliniek wordt gevonden. Het vinden van een plek zal tijd vergen en vereist bovendien medewerking van verdachte. Verdachte heeft echter op de zitting verklaard niet te willen meewerken.
Gelet op bovengenoemde onzekerheden en verdachtes stelligheid in zijn weigering om mee te werken kan de rechtbank op dit moment niet overgaan tot het opleggen van de bijzondere voorwaarden zoals geëist door de officier van justitie. De rechtbank zal wel een deel van de straf voorwaardelijk opleggen onder de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten mag plegen om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst wederom een strafbaar feit te plegen.
Gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegden gelet op de mate van het geweld en de impact van het geweld op het slachtoffer, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste vrijheidsstraf passend en geboden. De rechtbank zal verdachte dan ook conform die eis veroordelen met uitzondering van de bijzondere voorwaarden.

9.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert een bedrag € 2.250 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij, welke ziet op immateriële schade, geheel zal worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman verzocht de immateriële schadevergoeding te matigen, nu de uitspraak waarnaar in de onderbouwing van de vordering wordt verwezen niet gelijk is te stellen met de onderhavige zaak.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel en geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan.
De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade matigen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade vergoeding naar billijkheid op € 1.250. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor dit deel niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor voornoemde betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van
€ 1.250(zegge: twaalfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat
€ 1.250(zegge: twaalfhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Spaargaren, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en Ch.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2020.
De voorzitter en jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen