ECLI:NL:RBAMS:2020:6339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
13/710145-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van 1,3 miljoen gulden en openbaar maken van een onware balans

Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen van ruim 1,3 miljoen gulden en het openbaar maken van een onware balans. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van augustus 2004 tot augustus 2016 zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit bedrag, dat afkomstig was van drie valse leningsovereenkomsten die in de jaren '80 waren aangegaan. De verdachte heeft deze leningen in zijn boekhouding als langlopende schuld opgenomen, waardoor hij de werkelijke aard van het geld heeft verhuld. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gewoontewitwassen, omdat de verdachte na 1987 geen nieuwe bedragen heeft witgewassen, maar enkel het eerdere bedrag heeft blijven verhullen.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het openbaar maken van een onware balans. Hij had in het kader van een Bibob-procedure een balans aan Dienst Justis verstrekt, waarop een onterecht opgenomen schuld stond vermeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een onware balans heeft openbaar gemaakt, wat in strijd is met de waarheid. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van het witwassen van (de rechten op) Yab Yum, omdat niet kon worden bewezen dat dit afkomstig was van enig misdrijf.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van honderd uur op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de leeftijd van de verdachte. De benadeelde partij, Pentagon Amsterdam B.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/710145-10
Datum uitspraak: 18 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1947,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. M.J. Dontje en M. Kok, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.B.M. Vink, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij, Pentagon Amsterdam B.V., door mr. M.E. van der Werf, naar voren is gebracht.

2.Waar gaat de zaak over?

Deze strafzaak is het resultaat van het onderzoek ‘13Basket’ dat zich onder andere richt op de vermeende bedreiging/afpersing van [naam oud-eigenaar] ( [naam oud-eigenaar] ), oud-eigenaar van het bekende voormalige bordeel ‘ Yab Yum ,’ en de daarmee gepaard gaande overdracht van Yab Yum aan verdachte in 1999. Aanleiding voor het onderzoek is een bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot de benodigde vergunningen voor het exploiteren van Yab Yum . De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 juli 2009 geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat sprake is geweest van bedreiging en mogelijke afpersing om Yab Yum van [naam oud-eigenaar] te verkrijgen. Het onderzoek 13Basket heeft zich gericht op de omstandigheden waaronder [naam oud-eigenaar] (de exploitatie van) Yab Yum aan verdachte heeft overgedragen. Bij de onderzoekers is het vermoeden ontstaan dat [naam oud-eigenaar] door leden van de [naam motorclub] zodanig onder druk is gezet dat hij Yab Yum tegen een te lage waarde en zonder gebruikelijke zakelijke voorwaarden heeft overgedragen aan verdachte, die door de afpersers als nieuwe eigenaar als stroman naar voren geschoven zou zijn. Doordat verdachte aan deze constructie heeft meegewerkt is de verdenking ontstaan dat verdachte en de rechtspersoon [medeverdachte] zich met de aankoop van Yab Yum schuldig hebben gemaakt aan gewoontewitwassen (feit 1).
Daarnaast ziet deze strafzaak op een drietal leningen die in het leven zouden zijn geroepen om een bedrag van 1.325.000,- wit te wassen. Deze leningen zouden naar hun aard geen echte leningen zijn en wel zo staan vermeld in de boeken van [naam VOF] (feiten 2 en 3).

3.Beschuldigingen

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
het samen met anderen gewoontewitwassen van (de rechten op) Yab Yum tussen 2004 en 2011;
het samen met een ander gewoonte witwassen van circa 1,3 miljoen gulden tussen 2004 en 2016;
het openbaar maken van een onware balans als vennoot van [naam VOF] in 2014.
De precieze tekst van de verdenking, de tenlastelegging, is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
In feit 2 op de tenlastelegging staat als pleegperiode 15 juli 2004 tot en met heden. De rechtbank begrijpt het einde van de periode gezien de uitleg van de officier van justitie tijdens de zitting en de datum van de dagvaarding als 4 augustus 2016 omdat dit de datum is van dagvaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De beschuldigingen kunnen worden bewezen. Over feit 1: verdachte en zijn B.V. hebben Yab Yum witgewassen door Yab Yum voorhanden te hebben, te gebruiken, de criminele herkomst daarvan te verhullen en over te dragen. Verdachte heeft het misdrijf van een ander gefaciliteerd en daarvan geprofiteerd . Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij wist dat [naam oud-eigenaar] bedreigd werd. Het begin van de pleegperiode, 15 juli 2004, is gekozen in verband met de verjaring. De dagvaarding is op 4 augustus 2016 aan verdachte betekend. Tot twaalf jaar daarvoor, 4 augustus 2004, is het feit nog niet verjaard en kan het witwassen bewezen worden. De pleegperiode loopt tot en met 15 december 2011: de dag van de levering van Yab Yum aan de volgende eigenaar.
Over feit 2: de 1,3 miljoen gulden heeft verdachte in 1982, 1985 en 1987 ontvangen van [naam 1] , waarvoor drie leningsovereenkomsten zijn opgemaakt. [naam 1] was destijds actief in de internationale drugshandel, wat het geld van [naam 1] van misdrijf afkomstig maakt. Dit geld is door verdachte witgewassen door het te gebruiken en met de leningsovereenkomsten te verhullen. Ook hier geldt als bewijsbare pleegperiode 15 juli 2004 tot en met 4 augustus 2016.
Gezien de hoge waarde van Yab Yum en de 1,3 miljoen gulden, en de lange periode waarin verdachte heeft witgewassen is er bij feit 1 en 2 sprake van gewoontewitwassen.
Verdachte heeft de lening als langlopende schuld op zijn balans vermeld, terwijl er nooit sprake is geweest van een lening. Verdachte heeft op de lening nooit de overeengekomen rente betaald of aflossingen gedaan. Door de lening in strijd met de waarheid als schuld op de balans op te nemen en die balans aan Dienst Justis te verstrekken, kan ook feit 3 worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van alle beschuldigingen. Over feit 1: het causaal verband tussen de vermeende afpersing en het door verdachte verwerven van Yab Yum ontbreekt. Yab Yum is niet afkomstig uit enig misdrijf. De afpersing/bedreiging van [naam oud-eigenaar] was niet gericht op het verkrijgen van Yab Yum , maar op het verkrijgen van geld. Dat verdachte op enig moment wel op de hoogte is geraakt van die afpersing/bedreiging, maakt niet dat hij daarbij betrokken is geweest.
Over feit 2: het gaat hier wel degelijk om bedragen die als lening door [naam 1] aan verdachte zijn verstrekt. Door verklaring van [naam 1] in de akte uit 2014 zijn de leningen vanaf dat moment een gift geworden. Bovendien heeft verdachte het geld uit de leningen al sinds 1989 niet meer voorhanden. Het geld is destijds besteed aan de verbouwing en inrichting van het fitnesscentrum. Ook in het geval dat wel sprake zou kunnen zijn van het bedoelde witwassen, zou dit gelet op het tijdsverloop en het gegeven dat dit geld al in 1989 verloren is gegaan, moeten leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
Van een onware balans is geen sprake omdat zoals gezegd de leningen wel degelijk leningen waren. Mocht de rechtbank daar anders over denken, kan in elk geval niet worden gesproken van opzet bij verdachte, omdat hij geen verstand heeft van de financiële administratie.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Gewoontewitwassen Yab Yum (feit 1) – vrijspraak
Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat [naam oud-eigenaar] door de afpersing/bedreiging Yab Yum heeft overgedragen, kan niet bewezen worden dat (de rechten op) Yab Yum afkomstig is uit misdrijf. Verdachte wordt van het witwassen van Yab Yum vrijgesproken.
Voor het bewijzen van witwassen is vereist dat het witgewassen voorwerp, in dit geval (de rechten op) Yab Yum , afkomstig is uit misdrijf. De beschuldiging ziet er op dat Yab Yum uit bedreiging/afpersing (door anderen dan verdachte) afkomstig is. Uit het dossier volgt dat [naam oud-eigenaar] is afgeperst en/of bedreigd door [naam 2] en [naam 3] . Deze afpersing/bedreiging heeft ertoe geleid dat [naam oud-eigenaar] heeft besloten om Yab Yum te verkopen. [naam oud-eigenaar] heeft Yab Yum vervolgens aan verdachte verkocht. Ook is gebleken dat de bedreigingen nadat Yab Yum is verkocht, zijn opgehouden. Deze omstandigheden zijn echter onvoldoende om te kunnen spreken van een causaal verband tussen de afpersing/bedreiging en de verkoop van Yab Yum aan verdachte. Zo is uit het procesdossier niet gebleken wat het beoogde resultaat moet zijn geweest van de handelingen van [naam 2] en [naam 3] . Het is niet duidelijk geworden of het hen om geld ging of om Yab Yum . Uit het procesdossier komt niet vast te staan dat de bedreiging/afpersing is gericht op het overnemen van Yab Yum door verdachte. Daardoor is het door verdachte geschetste scenario niet uit te sluiten. Door het ontbreken van het causale verband kan dan ook niet worden bewezen dat Yab Yum van enig misdrijf afkomstig is geweest. Verdachte wordt daarom vrijgesproken.
4.3.2.
Witwassen van 1.325.000 gulden uit drie leningen (feit 2) – veroordeling
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte ruim 1,3 miljoen gulden heeft witgewassen. [1]
In de administratie van verdachte zijn drie leningsovereenkomsten uit 1982, 1985 en 1987 aangetroffen tussen het bedrijf van verdachte (ontvanger) en het bedrijf [naam bedrijf 1] in [plaats] (uitlener). Het gaat in totaal om 1.325.000 gulden. [2]
Voor een veroordeling voor witwassen moet de rechtbank vaststellen:
  • dat het geld van misdrijf afkomstig was,
  • dat verdachte dat wist (opzetwitwassen) of redelijkerwijs moest vermoeden (schuldwitwassen) en
  • dat verdachte daarmee een of meer witwasgedragingen heeft verricht (bijvoorbeeld voorhanden hebben of verhullen van rechthebbende/ herkomst / vindplaats).
Van misdrijf afkomstig?
In het dossier zit geen bewijsmiddel waaruit rechtstreeks blijkt dat het geld van misdrijf afkomstig is. Ook als niet meteen duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig zijn, kan witwassen in bepaalde gevallen bewezen worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld van misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van dat geld worden bewezen.
Vermoeden van witwassen
De directeur van [naam bedrijf 1] is [naam 1] , die zich ook [bijnaam 1] en [bijnaam 2] , noemt. [3] De rechtbank duidt hem hierna aan als [naam 1] . [naam 1] is in de jaren ’80 in Frankrijk en Zwitserland veroordeeld voor betrokkenheid bij grootschalige internationale handel in verdovende middelen en fraude. In 1986 is [naam 1] samen met [naam 4] , volgens [naam oud-eigenaar] een vriend van verdachte, in Frankrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar voor de handel in verdovende middelen en fraude. [4] In het Franse onderzoek is een schema aangetroffen met de namen van [naam 4] en van verdachte. [5] In een ander Frans onderzoek naar drugshandel is een schema aangetroffen waarin [naam 1] centraal staat en in direct verband wordt gebracht met onder andere [naam 4] en [verdachte] . [6] Ook staat verdachte in een schema met [naam 1] , met betrekking tot de smokkel van koffers heroïne. [7] [naam 1] is in 1981 aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij handel in honderdtachtig kilo heroïne. Bij die aanhouding was [naam 1] in het gezelschap van verdachte en is bij verdachte 18.000 dollar en 12.000 Zwitserse franken in beslag genomen. [8]
Verdachte heeft verklaard dat het geld van [naam bedrijf 1] deels contant op zijn rekening is gestort en deels contant vanuit Engeland overgemaakt op diezelfde rekening. [9] Op de leningsovereenkomsten staat dat ze zijn aangegaan voor tien jaar, met een rentepercentage van zeven procent per jaar. Er worden geen zekerheden gesteld. [10] Verdachte heeft verklaard dat hij niets heeft afgelost op de leningen en geen rente heeft betaald. Dit blijkt ook uit jaarrekeningen van 2006 tot en met 2009 en de aangifte inkomstenbelasting uit 2012. [11]
De rechtbank concludeert hieruit dat hoewel verdachte en [naam 1] geen zakelijke banden hadden, [naam 1] aan verdachte een flink bedrag ter beschikking heeft gesteld, zonder enige vorm van zekerheidstelling. Dat is gebeurd in de vorm van drie leningen, van het bedrijf van [naam 1] aan het bedrijf van verdachte, terwijl er feitelijk, anders dan in de overeenkomsten staat, geen verplichting tot rentebetaling of aflossing bestond. Het geld is gedeeltelijk contant en gedeeltelijk via het buitenland op de rekening van het bedrijf van verdachte gestort. [naam 1] werd in die periode veelvuldig verdacht van drugshandel, waarvoor hij in 1986 ook is veroordeeld. Op grond van deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien vindt de rechtbank dat sprake is van een zeer stevig vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat van verdachte een verklaring over de
legaleherkomst van het geld mag worden verlangd.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de
legaleherkomst van het geld. Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij niets wist van het drugsverleden van [naam 1] . Hij dacht dat [naam 1] een sjeik was en dat hij zijn geld verdiende met de handel in goud en zilver. Verdachte heeft [naam 1] niet gevraagd naar de herkomst van de 1,3 miljoen gulden omdat hij wist dat [naam 1] heel rijk was. Op grond van deze verklaring van verdachte, die hij deels pas op de zitting heeft gegeven, heeft het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek hoeven doen.
Tussenconclusie: van misdrijf afkomstig
De rechtbank vindt dat het niet anders kan zijn dan dat de ruim 1,3 miljoen gulden die verdachte van [naam 1] heeft ontvangen uit misdrijf afkomstig is.
Opzetwitwassen
De rechtbank vindt dat verdachte ook wist dat het om geld uit misdrijf ging. Dat verdachte niet zou hebben geweten van [naam 1] ’s betrokkenheid bij drugshandel vindt de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig gelet op het feit dat [naam 1] en verdachte in een aantal onderzoeken naar drugshandel samen voorkomen, en [naam 1] en [naam 4] daarvoor beiden veroordeeld zijn tot lange gevangenisstraffen. Ook is [naam 1] in het bijzijn van verdachte aangehouden en werd een fors bedrag bij verdachte in beslag genomen. De rechtbank leidt hier uit af dat verdachte wist dat [naam 1] zijn geld verdiende met de handel in drugs.
Witwasgedraging: verhullen werkelijke aard
De rechtbank stelt vast dat feitelijk nooit sprake is geweest van een lening van het bedrijf van [naam 1] aan het bedrijf van verdachte. Verdachte heeft nooit 1 rente- of aflossingsbetaling gedaan, en [naam 1] heeft hem daar ook nooit om gevraagd. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het van meet af aan duidelijk was dat hij het geld niet terug hoefde te betalen. De notariële akte uit 2014 waarin [naam 1] zegt vanaf die datum het eerdere geleende geld aan verdachte te schenken, maakt dat niet anders. De akte verschijnt schijnbaar uit het niets en ruim nadat duidelijk is dat het onderzoek zich ook op de drie leningsovereenkomsten richt. De rechtbank kan deze akte niet meer verifiëren. De mededeling in 2014 maakt echter niet dat verdachte en [naam 1] in 1982, 1985 en 1987 daadwerkelijk (dus niet uitsluitend op papier) leningsovereenkomsten zijn aangegaan. De rechtbank vindt dan ook dat de drie leningsovereenkomsten door [naam 1] en verdachte zijn opgemaakt om de werkelijke aard en herkomst van het geld te verhullen en daar een zakelijke titel aan te geven. Door het geldbedrag in de boekhouding als langlopende schuld op te nemen, heeft verdachte de verhulling van de werkelijke aard voortgezet. Dat betekent dat verdachte zich in de hele periode van de tenlastelegging, augustus 2004 tot en met augustus 2016 schuldig heeft gemaakt aan witwassen. In die periode, 17 jaar na de laatste leningsovereenkomst, had verdachte het geld al lang uitgegeven en dus niet meer voorhanden. Voor wat betreft het verhullen gaat het hier weliswaar om een lange periode en hoge bedragen, maar feitelijk heeft verdachte, binnen deze tenlastelegging, na 1987 geen nieuwe bedragen meer witgewassen, maar is hij steeds de eerdere bedragen blijven verhullen. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank dat er geen sprake is van gewoontewitwassen. Er zijn geen aanknopingspunten dat verdachte het verhuld houden van de werkelijke aard van het geld van [naam 1] samen met iemand anders heeft gedaan. Van het medeplegen van witwassen wordt hij vrijgesproken.
4.3.3.
Het openbaar maken van een onware balans (feit 3) – veroordeling
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte een onware balans openbaar heeft gemaakt door deze aan Dienst Justis (Ministerie van Veiligheid en Justitie) te sturen.
Verdachte heeft in het kader van een Bibob-procedure een vragenbrief ontvangen op 16 oktober 2014. De vragen zien onder andere op de drie leningen waar de beschuldiging onder 2 op ziet. Op 30 oktober 2014 hebben verdachte en zijn vrouw een reactie op de vragenbrief naar Dienst Justis gestuurd waarin zij schrijven dat de leningen zien op [naam VOF] waarbij zij verwijzen naar de bijgevoegde jaarstukken. [12] Bij deze stukken zit een balans per 31 december 2013 waarop onder de post “langlopende schulden” een schuld van € 652.938 is opgenomen.
De rechtbank vindt dat geen sprake is geweest van leningen, zie ook hiervoor over feit 2, en dat ten onrechte een schuld op de balans is opgenomen. Doordat verdachte de balans aan Dienst Justis heeft verstrekt, heeft hij die openbaar gemaakt. Verdachte heeft zich daarom als vennoot van [naam VOF] schuldig gemaakt aan het openbaar maken van een onware balans.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2. in de periode van 4 augustus 2004 tot en met 4 augustus 2016 in Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft verdachte van 1.325.000,- NLG, te weten:
  • 400.000,- NLG, voortvloeiende uit de overeenkomst rekening courant krediet tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] d.d. 27/09/1982 en
  • 450.000,- NLG, voortvloeiende uit de overeenkomst rekening courant krediet tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] d.d. 07/01/1985 en
  • 475.000,- NLG, voortvloeiende uit de overeenkomst rekening courant krediet tussen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] d.d. 07/05/1987,
de werkelijke aard verhuld, waarbij het verhullen van de werkelijke aard er uit bestaat dat er valse en onjuiste betalingstitels worden opgegeven, terwijl verdachte wist dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
3. als vennoot van de vennootschap onder firma [naam VOF] op 30 oktober 2014 in Nederland, opzettelijk een onware balans en een onware toelichting op die stukken van die vennootschap onder firma [naam VOF] , openbaar heeft gemaakt, immers heeft verdachte in de ‘Antwoorden op vragenbrief 16 oktober 2014 m.b.t. Bibob onderzoek [naam VOF] , dhr en mw [verdachte] 30-10-2014’ aan Dienst Justis, Ministerie van Veiligheid en Justitie, onder 7a en 7b vermeld dat de drie leningsovereenkomsten door [naam bedrijf 1] . betrekking hebben op [naam VOF] met verwijzing naar de jaarstukken die bij de betreffende antwoordenbrief zijn gevoegd en op de balans per 31 december 2013 onder de post “langlopende schulden” een langlopende schuld van 652.938,- euro opgenomen, terwijl dit bedrag van 652.938,- euro geen langlopende schuld betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Motivering van de straf

6.1.
Eis van de officier van justitie
Verdachte moet voor alle feiten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en dat het om feiten gaat die zo ver in het verleden liggen, ligt strafoplegging niet meer in de rede en moet worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Als de rechtbank daar anders over denkt, moet de overschrijding van de redelijke termijn leiden tot aanzienlijke strafvermindering.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van honderd uur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van meer dan 1,3 miljoen gulden. Door het witwassen van zo’n fors geldbedrag heeft verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Daarmee worden ook andere strafbare feiten verhuld en het voordeel dat het plegen van delicten oplevert kan daardoor niet worden ontnomen. Het witwassen van crimineel geld vormt daarom een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het economische en financiële verkeer aan. Ook heeft verdachte een onware balans opgemaakt en openbaar gemaakt door de zogenaamde leningen onterecht als schuld op te nemen. Daarmee heeft hij het maatschappelijk vertrouwen dat in officiële geschriften gesteld moet kunnen worden geschaad.
De rechtbank zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging die de rechtbanken hebben vastgesteld voor fraudezaken. De rechtbank gaat daarbij omgerekend in euro’s uit van een fraudebedrag van circa € 600.000. Deze oriëntatiepunten geven voor een fraude bedrag van tussen de € 500.000 en € 1000.000 als uitgangspunt een gevangenisstraf van achttien tot vierentwintig maanden.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat het om (zeer) oude feiten gaat, waarbij de bedragen die zijn witgewassen in de jaren tachtig al zijn verkregen. Dit weegt in strafverminderende zin mee. Ook houdt de rechtbank rekening met de leeftijd van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn, zodat hij niet onnodig lang in onzekerheid blijft over de uitkomst daarvan. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak. De redelijke termijn begint als verdachte redelijkerwijs kan verwachten dat hij vervolgd zal worden. De rechtbank stelt dat moment in deze zaak vast op de dag dat de dagvaarding uitging, te weten op 4 augustus 2016. Dit betekent dat de zaak in principe op 4 augustus 2018 afgerond had moeten zijn. De rechtbank doet pas op 18 december 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met meer dan 2 jaar overschreden. Nu voorafgaand aan de dagvaarding er in 2014 pogingen zijn geweest om de zaak buiten rechte af te doen, maar het openbaar ministerie daar toch van heeft afgezien, heeft verdachte heel lang in onzekerheid verkeerd of zijn zaak voor de rechter zou komen. Het eerste verhoor van verdachte dateert zelfs uit 2011. Verdachte wordt voor die te lange periode dat hij in onzekerheid heeft gezeten gecompenseerd door een verlaging van zijn straf. De rechtbank vindt een gevangenisstraf daarom niet meer aan de orde, maar vindt wel dat verdachte nog een taakstraf moet uitvoeren. De rechtbank legt hem daarom een taakstraf op van honderd uur.

7.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij Pentagon Amsterdam B.V. vordert € 1.073.953,69 aan vergoeding van materiële schade van de door haar door feit 1 geleden schade.
Omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 1, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 336 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
witwassen.
ten aanzien van feit 3:
het door de bestuurder opzettelijk openbaar maken van een onware balans.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 (honderd) uur. Als verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, wordt vervangende hechtenis toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Verklaart de benadeelde partij,
Pentagon Amsterdam B.V.niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J. Huber en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2020.

Voetnoten

1.De bewijsmiddelen in de voetnoten zijn, tenzij anders vermeld, processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met D aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften. De bewijsmiddelen komen uit het dossier 13Basket met nummer 2010260408.
2.D-075, p. 612-629.
3.D-126, p. 991-996; D-072, p. 596-597.
4.BEV-002 p. 084 e.v.
5.D-139, p. 1076 Nazending.
6.D-134, p. 1066 Nazending.
7.D-135, p. 1068 Nazending.
8.RHV-15, p.103; RHV-16, p. 235.
9.BEV-20, p. 633 e.v.
10.D-075, p. 611-629.
11.D-122 t/m D-125 en D-128.
12.Proces-verbaal van leningen [naam VOF] van 13 juni 2016; D-146 doorgenummerde pagina 1164 e.v.