ECLI:NL:RBAMS:2020:63

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
13/650591-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen tijdens conflict op het Krugerplein in Amsterdam

Op 9 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die op 12 november 2018 betrokken was bij een schietincident op het Krugerplein in Amsterdam-Oost. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van poging tot doodslag in vereniging. Tijdens een conflict heeft hij samen met een medeverdachte geschoten op een slachtoffer, die hierdoor levensgevaarlijk gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen aan de medeverdachte heeft overgedragen, die vervolgens op het slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, en dat zijn bijdrage aan het schietincident zodanig substantieel was dat dit als medeplegen gekwalificeerd moest worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en moest een schadevergoeding van ruim 26.000 euro aan het slachtoffer betalen. De rechtbank weegt in haar beslissing mee dat het slachtoffer ernstige en langdurige gevolgen van het schietincident ondervindt, zowel fysiek als psychisch. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met het feit dat de verdachte niet eerder voor geweldsmisdrijven was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650591-18 (Promis)
Datum uitspraak: 9 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [Justiteel Complex] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 december 2019 en 9 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.A.Th. Lemmers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging op de zitting- (zakelijk weergegeven) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Amsterdam alleen of met (een) ander(en) geprobeerd heeft om opzettelijk [slachtoffer] te doden dan wel zwaar te mishandelen dan wel geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar te mishandelen door met een vuurwapen op het lichaam van [slachtoffer] te schieten.
Een kopie van de volledige tenlastelegging wordt als bijlage aan deze uitspraak gevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 12 november 2018 vindt op het Krugerplein in Amsterdam een conflict plaats waarbij geschoten wordt. Het conflict speelde tussen het slachtoffer aan de ene kant en een groep personen aan de andere kant, waaronder verdachte en een medeverdachte (bij)genaamd [medeverdachte] . Verdachte heeft tijdens het conflict twee keer geschoten, naar eigen zeggen in de lucht. Vervolgens gaf hij het vuurwapen aan [medeverdachte] , die op zijn beurt op het slachtoffer heeft geschoten. Over de aanleiding van het conflict hebben de betrokkenen verschillend verklaard. Het slachtoffer heeft verklaard dat er in eerste instantie een woordenwisseling tussen hemzelf en [medeverdachte] ontstond, waarbij hij [medeverdachte] twee keer hard in het gezicht had geslagen. Hij heeft daarvoor als aanleiding genoemd dat hij aan het wildplassen was en geen respect toonde toen hij hem daarop aansprak. Volgens verdachte was de aanleiding echter gelegen in een meningsverschil binnen het drugscircuit. Het slachtoffer is op eigen kracht naar het ziekenhuis gefietst, alwaar hij zwaar gewond in elkaar zakte. In het ziekenhuis heeft het slachtoffer een levensreddende operatie ondergaan.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte kan worden verweten het opzet op de dood van het slachtoffer te hebben gehad, hetzij in vereniging, hetzij alleen. De officier van justitie heeft gesteld dat sprake was van nauwe en bewuste samenwerking, vereist voor medeplegen. Verdachte heeft bewust het wapen gepakt en is gaan schieten. Vervolgens maakt hij de bewuste keuze om de mededader het wapen te geven, aldus de officier van justitie.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Het valt volgens haar niet te bewijzen dat de aangever gewond is geraakt door een kogel die door verdachte is afgevuurd. De raadsvrouw heeft gesteld dat zelfs niet is vast te stellen dat de kogel die de aangever raakte wel uit het wapen kwam dat hij aan de medeverdachte gaf. Verdachte heeft immers verklaard dat naar zijn weten slechts twee kogels in het wapen zaten. Na het afgeven van het wapen heeft hij zich omgedraaid om weg te rennen toen het derde schot klonk waarna het slachtoffer pijn voelde. Hij heeft niet kunnen zien wie dat schot loste. Volgens de raadsvrouw is het requisitoir gebaseerd op aannames en gaat de officier van justitie daarin te kort door de bocht met betrekking tot het medeplegen. Er is geen afspraak gemaakt met de medeverdachte om op het slachtoffer te schieten.
4.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde, poging doodslag tezamen en in vereniging, bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de aanleiding van de ruzie verder voor de beoordeling van de tenlastelegging in het midden kan blijven. Vaststaat dat het conflict begon met een woordenwisseling tussen het slachtoffer en medeverdachte [medeverdachte] , waarbij het slachtoffer [medeverdachte] heeft geslagen.
Eerst ter terechtzitting heeft verdachte een verklaring willen afleggen. Hij heeft verklaard dat hij de ruzie wilde sussen, maar dat het slachtoffer vervolgens met een mes op hem afkwam. Verdachte heeft verklaard dat hij in reactie hierop een vuurwapen tevoorschijn heeft gehaald, het vuurwapen heeft doorgeladen en tweemaal in de lucht heeft geschoten om het slachtoffer af te schrikken.
Vervolgens heeft verdachte ter zitting bevestigd dat medeverdachte [medeverdachte] hem om het vuurwapen heeft gevraagd en hij het vuurwapen aan [medeverdachte] heeft gegeven. Het slachtoffer heeft verklaard dat de man met de bakkebaarden eerst heeft geschoten en dat de persoon die om het vuurwapen vroeg ook heeft geschoten. Vervolgens voelde hij een brandend gevoel bij zijn buik, waardoor hij wist dat hij was geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee voldoende vast dat het slachtoffer is geraakt door één kogel, afgevuurd door [medeverdachte] nadat verdachte het vuurwapen aan hem had overgedragen. Dit strookt ook met de medische stukken in het dossier, waaruit blijkt dat er bij het slachtoffer sprake is van één doorschotverwonding in de abdomen (onderbuik).
Voor het verweer van de raadsvrouw dat mogelijk sprake is van een ander vuurwapen, zijn geen aanwijzingen in het dossier. Verdachte heeft zelf ter terechtzitting bevestigd dat hij zijn vuurwapen aan de mededader heeft gegeven. Evenmin zijn er aanwijzingen voor de verklaring van verdachte dat er slechts twee patronen in het vuurwapen zaten, die hij zelf al had verschoten voordat hij het vuurwapen aan [medeverdachte] overdroeg. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het vuurwapen over te dragen aan [medeverdachte] toen deze daarom vroeg, in ieder geval het voorwaardelijk opzet moet hebben gehad dat [medeverdachte] op het slachtoffer zou schieten en dat het slachtoffer daardoor dodelijk verwond zou raken. Sprake was immers van een (escalerende) conflictsituatie, die juist begonnen was met een woordenwisseling en geweld tussen het slachtoffer en [medeverdachte] . Daarbij had het slachtoffer volgens de eigen verklaring van verdachte een mes getrokken en gedroeg hij zich zeer bedreigend, en was het vuurwapen, op het moment dat [medeverdachte] verdachte om het vuurwapen vroeg, door hemzelf al doorgeladen en twee keer afgevuurd. Onder die omstandigheden bestond er op zijn minst een aanmerkelijke kans dat ook [medeverdachte] het vuurwapen zou gebruiken en in de richting van het slachtoffer zou schieten. Verdachte moet zich, ook in het korte tijdsbestek waarin alles zich afspeelde, van deze kans bewust zijn geweest.
Medeplegen
Het verstrekken van een vuurwapen aan de medeverdachte die vervolgens het slachtoffer neerschiet, zou in zijn algemeenheid kunnen worden gekwalificeerd als medeplichtigheid. De rechtbank is echter van oordeel dat de bijdrage van verdachte in dit geval zodanig substantieel is dat gesproken moet worden van medeplegen. Zoals hiervoor reeds overwogen was het immers verdachte die het vuurwapen bij zich had en die - nadat eenmaal een conflict met toepassing van geweld was ontstaan tussen het slachtoffer en de groep waartoe hij op dat moment zelf behoorde- dit vuurwapen heeft getrokken, het vuurwapen zelf heeft doorgeladen en zelf tweemaal heeft geschoten. Vervolgens heeft hij het vuurwapen aan iemand gegeven, die om dat wapen vroeg op het moment dat hij verwikkeld was in een heftige ruzie met het slachtoffer. Verdachte vormt aldus een wezenlijk onderdeel van het gehele conflict, met alle daarbij geloste schoten.
Partiële vrijspraak
Vast staat dat het slachtoffer is geraakt door één kogel die, afgaande op de verklaring van het slachtoffer, is afgevuurd door [medeverdachte] . De rechtbank kan niet vaststellen of de andere twee kogels gericht op het lichaam van het slachtoffer zijn afgevuurd, zoals aan verdachte ten laste is gelegd. De vraag of verdachte, door naar eigen verklaring tweemaal in de lucht te schieten, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor (dodelijk) verwond zou raken, kan daarom onbesproken blijven. De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat met een vuurwapen één kogel is afgevuurd op het lichaam van het slachtoffer. Ten aanzien van de overige afgevuurde kogels zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 12 november 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met zijn mededader met dat opzet met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.Strafbaarheid van het feit

6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat het incident plaatsvond op een openbare plek waar hij genoeg ruimte had om zich te verwijderen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Volgens de officier van justitie verklaart verdachte niet heel helder over het mes dat het slachtoffer zou hebben. In haar ogen is geen sprake van een noodweersituatie.
6.2.
Verklaring van verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de aangever op hem afkwam met een mes. Dit was de reden voor verdachte om het vuurwapen te pakken en tweemaal in de lucht te schieten, waarna de aangever stopte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Alhoewel de raadsvrouw hier ter terechtzitting geen uitdrukkelijk verweer op heeft gevoerd, verstaat de rechtbank de verklaring van verdachte als een beroep op noodweer.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Wetboek van Strafrecht.
Wanneer de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer bovendien niet (meer) mogelijk.
De rechtbank overweegt dat het verweer tegen deze achtergrond niet kan slagen. Immers, ook volgens de verklaring van verdachte zelf is het slachtoffer gestopt verdachte aan te vallen met het mes, nadat verdachte ter afschrikking tweemaal in de lucht had geschoten. Het slachtoffer stond stil en verdachte had op dat moment kunnen wegrennen. Na het twee keer in de lucht schieten was de aanranding geëindigd. Er was dus geen sprake meer van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen, maar verdachte heeft op dat moment niettemin het vuurwapen overgedragen aan zijn mededader.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van voorarrest. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het slachtoffer levensgevaarlijk gewond is geraakt en een toevallig langsfietsende getuige licht gewond raakte, vermoedelijk door een rondvliegende kogel.
8.2.
Standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich niet over de strafmaat uitgelaten.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tezamen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, Het slachtoffer is door een kogel in zijn onderbuik geraakt en daarmee
levensgevaarlijk gewond geraakt. Hij heeft meerdere operaties moeten ondergaan. Zijn lever, alvleesklier en darmen zijn beschadigd geraakt. Zijn galblaas en delen van zijn dunne en dikke darmen zijn verwijderd. Hij heeft zes weken in het ziekenhuis gelegen. Nu, een jaar na dato, is het slachtoffer nog steeds bezig met zijn revalidatie. Hij slikt medicijnen en volgt een specifiek dieet ter bevordering van zijn darmfunctie. Hij ervaart nog steeds pijnklachten. Op zijn buik zijn ontsierende littekens zichtbaar.
Slachtoffers van feiten als het onderhavige ervaren daarvan doorgaans langdurig psychisch nadelige gevolgen. Dit blijkt in deze zaak temeer uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Hierin verklaart het slachtoffer dat hij na ontslag uit het ziekenhuis stress ervaarde bij het naar buiten gaan. Hij was zeer alert op verdachte situaties. Een psycholoog heeft PTSS bij hem geconstateerd en hij onderging iedere week EMDR-therapie. Dit ervaarde hij als zeer zwaar. Hij durft niet meer in de kamer aan de galerij te slapen, maar slaapt aan de achterzijde van zijn woning.
Daar komt bij dat het incident plaatsvond op een drukbezocht plein rond 20:30 uur waarbij er nog publiek op een terrasje zat. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die getuige waren van het schietincident. Dit in een tijd waarin het wapengeweld in Amsterdam excessieve vormen aanneemt. Verdachte had een geladen vuurwapen op zak die avond, hetgeen op zichzelf al een ernstig strafbaar feit is.
Voorgaande omstandigheden rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van 22 november 2019 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder terzake geweldsmisdrijven is veroordeeld. De rechtbank weegt tevens mee dat verdachte niet de aanstichter was van de aan het schietincident ten grondslag liggende ruzie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet hierop en op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, er aanleiding bestaat bij de straftoemeting in matigende zin af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert € 6.642,15 aan materiële schadevergoeding en
€ 25.000,-- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, op de post ‘toekomstige kosten’ na, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit en daaraan het gevolg verbonden dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde primaire feit rechtstreeks schade is toegebracht. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is door de verdediging in zijn geheel niet betwist en komt de rechtbank voor het deel groot € 26.642,15 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre hoofdelijk worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de post ‘Toekomstige medische kosten/Toekomstige reiskosten’ niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard, nu deze post niet is onderbouwd.
In het belang van de benadeelde partij [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 26.642,15 (zesentwintigduizend, zeshonderd en tweeënveertig euro en vijftien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 12 november 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 26.642,15 (zesentwintigduizend, zeshonderd en tweeënveertig euro en vijftien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 12 november 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door 168 dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 januari 2020.