ECLI:NL:RBAMS:2020:6280

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
8333582 / CV EXPL 20-3245
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Weens Koopverdrag op een overeenkomst van levering van wijnen met internationale aspecten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Sloveense vennootschap Movia Vesna Kristanic S.P. en een gedaagde partij die handelt onder de naam van een eenmanszaak. Movia vorderde betaling van openstaande facturen voor geleverde wijnen en wijnglazen, die niet door de gedaagde zijn betaald. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de moeder van de gedaagde, die als vertegenwoordiger optrad, de contractuele wederpartij was. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde als contractspartij moet worden aangemerkt, omdat de communicatie en facturering aan haar gericht waren. De rechtbank concludeerde dat het Weens Koopverdrag van toepassing was op de overeenkomst, en dat het Sloveense recht van toepassing was op de vordering. De rechtbank wees de vordering van Movia toe voor een bedrag van € 7.888,74, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De gedaagde had onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van verrekening of andere tegenvorderingen, waardoor de vordering van Movia grotendeels werd toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 8333582 / CV EXPL 20-3245
Uitspraak: 20 november 2020
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht
Movia Vesna Kristanic S.P.,
gevestigd te Dobrvo V Brdih (Slovenië),
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.J. Smit,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.J. den Hartog.
Partijen worden hierna aangeduid als Movia en [gedaagde] .
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 februari 2020, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 7 mei 2020, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van repliek,
  • de conclusie van repliek, met producties,
  • de conclusie van dupliek, met producties,
  • de akte uitlating producties van de zijde van Movia.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.2.
Movia is een in Slovenië gevestigd bedrijf dat zich bezig houdt met de handel in en export van wijnen.
1.3.
[gedaagde] , handelend onder de naam [naam eenmanszaak] , oefent een eenmanszaak uit die (onder meer) bemiddelt bij de import en verkoop (groothandel) van delicatesse producten uit Kroatië. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 25 oktober 2019 heeft [naam moeder gedaagde] (hierna: [naam moeder gedaagde] ), de moeder van [gedaagde] , sinds 25 oktober 2013 een volledige volmacht om [naam eenmanszaak] te vertegenwoordigen.
1.4.
In 2016 is Movia met [naam moeder gedaagde] , handelend namens [naam eenmanszaak] , overeengekomen dat [naam moeder gedaagde] de wijnen van Movia zou promoten en verkopen in Nederland. Movia heeft vervolgens diverse wijnen en wijnglazen geleverd aan [naam eenmanszaak] .
1.5.
Movia heeft daarop de volgende facturen aan [naam eenmanszaak] verzonden (hierna: de facturen):
Factuurnummer Factuurdatum Factuurbedrag Uiterste betaaldatum
16-305-000016 17 maart 2016 € 3.509,14 16 mei 2016
16/0021 31 maart 2016 € 1.246,00 30 april 2016
16-305-000022 5 april 2016 € 2.968,60 04 juni 2016
1-1-622 26 oktober 2016 € 2.484,00 25 november 2016
1-1-707 24 november 2016 € 4.332,00 24 december 2016
Totaal € 14.539,74
1.6.
Op de factuur van 17 maart 2016 is met de hand bijgeschreven dat € 2.500,- is voldaan en dat van die factuur nog een bedrag van € 1.009,14 openstaat.
1.7.
[naam eenmanszaak] is niet tot betaling van de facturen overgegaan.
1.8.
Bij brief van 14 mei 2019 heeft TCM Netherlands B.V. (hierna: TCM) namens Movia [naam eenmanszaak] verzocht om tot betaling van het totaal openstaand bedrag van
€ 15.724,29 (inclusief rente en incassokosten) over te gaan. Een vorderingsspecificatie is als bijlage bij deze brief gevoegd.
1.9.
Blijkens een door Movia overgelegde mutatielijst van TCM heeft [gedaagde] op 11 juni 2019 aan TCM geschreven dat zij van mening is dat het op de brief van 14 mei 2019 genoemde bedrag niet klopt en dat zij op advies van haar advocaat contact heeft opgenomen met Movia. Betaling van de facturen heeft ook nadien niet plaatsgevonden.

2.Vordering en verweer

2.1.
Movia heeft bij dagvaarding - samengevat - gevorderd dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 15.537,99, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 14.539,74 vanaf 28 januari 2020, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Het door haar gevorderde bedrag van
€ 15.537,99 is als volgt opgebouwd:
a. € 14.539,74 aan hoofdsom;
b. € 2.414,82 aan rente, berekend tot en met 27 januari 2020;
c. € 1.083,43 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Bij conclusie van repliek heeft Movia in verband met de door haar erkende betaling van
€ 2.500,- door [gedaagde] (zie onder 1.6) haar vordering verminderd, in die zin dat zij stelt nog een vordering van € 12.039,74 op [gedaagde] te hebben, vermeerderd met (niet nader gespecificeerde) rente en kosten.
2.2.
Movia stelt daartoe dat zij op grond van de door haar met [gedaagde] , vertegenwoordigd door [naam moeder gedaagde] , gesloten overeenkomst wijnen en wijnglazen heeft geleverd aan [gedaagde] , waarvoor zij facturen heeft verzonden, welke facturen [gedaagde] dient te betalen. Ondanks herhaalde aanmaningen is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan, zodat zij thans in verzuim is.
2.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering. Allereerst stelt zij zich op het standpunt dat niet zij, maar [naam moeder gedaagde] als wederpartij van Movia is aan te merken. Verder erkent zij dat door Movia wijnen en wijnglazen geleverd zijn, maar stelt zij zich op het standpunt dat geen sprake is van verzuim aan haar kant en beroept zij zich op verrekening met vorderingen die zij op haar beurt stelt te hebben op Movia.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.Beoordeling

Rechtsmacht
3.1.
Het onderhavige geschil heeft internationale aspecten, nu Movia in Slovenië is gevestigd. Allereerst moet daarom worden onderzocht of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het geschil kennis te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de EEX-Verordening). [gedaagde] woont in Nederland zodat op grond van artikel 4 lid 1 van de EEX-Verordening de Nederlandse rechter bevoegd is om van onderhavige zaak kennis te nemen.
Toepasselijk recht
3.2.
Ten aanzien van het toepasselijke recht heeft [gedaagde] aangevoerd dat op grond van artikel 4 lid 1 sub a van Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I) het Sloveense recht van toepassing is. De overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken wordt immers beheerst door het recht van het land waar de verkoper (Movia) zijn gewone verblijfplaats heeft (Slovenië). Movia daarentegen meent dat het geschil op grond van artikel 4 lid 2 Rome I naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, omdat [gedaagde] kan worden beschouwd als de partij die de kenmerkende prestatie moest verrichten. Subsidiair, voor zover de overeenkomst alleen op de koop en verkoop van roerende zaken zou zien, zal de regelgeving van het Weens Koopverdrag gelden en niet het Sloveense recht, aldus Movia.
3.3.
Het geschil betreft een (gestelde) koopovereenkomst met betrekking tot roerende zaken (wijnen en wijnglazen) gesloten tussen contractspartijen die zijn gevestigd in staten die zich hebben gebonden aan het Weens Koopverdrag. Dit heeft tot gevolg dat in beginsel het Weens Koopverdrag van toepassing is op het onderhavige geschil. Dit is slechts anders indien de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag uitdrukkelijk is uitgesloten door partijen of er sterke aanwijzingen zijn die duiden op een stilzwijgende uitsluiting van het Weens Koopverdrag door partijen. Dit is niet gesteld of gebleken. Het Weens Koopverdrag bevat materieel kooprecht voor internationale koopovereenkomsten en het onderhavige geschil zal dan ook moeten worden beoordeeld volgens de bepalingen van dit verdrag.
3.4.
Voor onderwerpen die niet door het Weens Koopverdrag worden geregeld, volgt het toepasselijke recht uit de regels van Rome I (artikel 7 lid 2 van het Weens Koopverdrag). Op grond van artikel 4 lid 1 sub a Rome I wordt de koopovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft. Anders dan Movia stelt, kan niet worden aangenomen dat de bestanddelen van de tussen partijen gesloten overeenkomst (voor zover hier aan de orde) onder meer dan één van de in dit artikellid onder a tot en met h opgesomde punten vallen, zodat het toepasselijk recht niet aan de hand van artikel 4 lid 2 Rome I dient te worden vastgesteld. Dit alles betekent dat, voor zover onderwerpen die in dit geschil aan de orde komen niet zijn geregeld in het Weens Koopverdrag, deze op grond van artikel 4 lid 1 sub a Rome I worden beheerst door het Sloveense recht.
3.5.
Dat Movia zich niet heeft uitgelaten over de inhoud van het Sloveense recht maakt, anders dan [gedaagde] stelt, nog niet dat de vordering om die reden al (volledig) dient te worden afgewezen.
Contractspartij
3.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat niet zij maar haar moeder ( [naam moeder gedaagde] ) de contractuele wederpartij van Movia is, zodat zij niet gehouden kan worden de facturen te betalen.
3.7.
Dit verweer van [gedaagde] slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat de communicatie omtrent de levering van de wijnen en wijnglazen tussen Movia en [naam moeder gedaagde] verliep. Movia heeft er echter terecht - onweersproken - op gewezen dat [naam moeder gedaagde] met haar altijd uit naam van [naam eenmanszaak] heeft gecommuniceerd en dat uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam moeder gedaagde] volledig gemachtigd is om voor [naam eenmanszaak] op te treden. Bovendien zijn de facturen ook geadresseerd aan [naam eenmanszaak] en staat vast dat [naam eenmanszaak] / [gedaagde] in elk geval één factuur van Movia (van 23 februari 2016) volledig heeft voldaan en op een andere factuur een deelbetaling (zie onder 1.6) heeft verricht. Daar komt bij dat [gedaagde] in haar reactie op de aanmaning van TCM (zie onder 1.9) zich ook niet op het standpunt heeft gesteld dat de aanmaning aan de verkeerde partij was geadresseerd. Aangenomen mag worden dat ook naar Sloveens recht Movia onder deze omstandigheden ervanuit mocht gaan dat [naam moeder gedaagde] als vertegenwoordiger van [gedaagde] is opgetreden. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] als contractspartij van Movia heeft te gelden.
Betaling facturen
3.8.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] de levering van wijnen en wijnglazen door Movia aan [naam eenmanszaak] niet heeft betwist. [gedaagde] heeft evenmin betwist dat deze leveranties zijn te waarderen op de in de facturen vermelde bedragen. [gedaagde] stelt echter dat partijen kortingsafspraken hebben gemaakt over de geleverde wijnglazen en samples (monsters) van wijnen en beroept zich wat betreft het volgens haar op de facturen nog openstaande bedrag op verrekening. [gedaagde] stelt in dit kader concreet het volgende.
Alleenrecht op de import en verkoop van wijnen
3.9.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de met Movia gesloten overeenkomst meer omvat dan alleen de koop en levering van wijnen en wijnglazen. Partijen zijn volgens haar ook mondeling overeengekomen dat [gedaagde] het alleenrecht van Movia zou krijgen om de wijnen van Movia in Nederland te importeren en aldaar te verkopen. Nu Movia deze afspraak heeft geschonden, lijdt [gedaagde] schade die zij begroot op € 6.000,00 per jaar. Dit bedrag kan [gedaagde] verrekenen met de openstaande vordering van Movia, aldus [gedaagde] .
3.10.
Tegenover de gemotiveerde betwisting van Movia heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat partijen een alleenrecht zijn overeengekomen. De door [gedaagde] overgelegde correspondentie toont niet aan dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Ook uit het artikel in het tijdschrift Perswijn waarin [naam eenmanszaak] met een andere handelsnaam als importeur wordt genoemd, blijkt niet dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Integendeel, er wordt in het geheel niet gesproken over import van wijnen in Nederland. Dat uit door [gedaagde] overgelegde correspondentie blijkt dat partijen hebben gesproken over door [naam eenmanszaak] te ontvangen percentages vanwege verkoop van wijnen door anderen, toont evenmin de gestelde afspraak aan. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] ooit eerder aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van schade die zij in verband met een schending van de gestelde afspraak zou hebben geleden. Dat in dit verband van een verrekenbare tegenvordering van [gedaagde] sprake is, is dan ook niet gebleken.
3.11.
In dit kader heeft [gedaagde] een beroep op opschorting van betaling van de facturen gedaan. Zij heeft aangegeven tot betaling over te zullen gaan zodra Movia inzicht heeft verschaft in de waarde van de door derden gemaakte omzet met de verkoop van wijnen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft dit standpunt geen nadere bespreking.
Retourneren van wijnen en wijnglazen
3.12.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat de niet verkochte wijnen en ongebruikte wijnglazen konden worden geretourneerd aan Movia in Slovenië. De niet verkochte, terug te sturen wijnen zijn te waarderen op een bedrag van
€ 4.151,00, zodat [gedaagde] dit bedrag kan verrekenen. Voor deze wijnen heeft [gedaagde] ook opslag moeten regelen, zodat de kosten van opslag, begroot op € 1.000,00, ook te verrekenen zijn, aldus steeds [gedaagde] .
3.13.
Hoewel uit een overgelegde e-mail van 6 juni 2019 blijkt dat Movia heeft verzocht om een overzicht van de wijnen die teruggestuurd konden worden om te kunnen verrekenen, is deze e-mail op zichzelf genomen onvoldoende om aan te nemen dat partijen de gestelde afspraak hebben gemaakt. Movia betwist gemotiveerd dat een dergelijke afspraak is gemaakt en wijst er bovendien op dat nooit enige wijn is geretourneerd. Niet in geschil is dat [naam eenmanszaak] de in 2016 bestelde wijnen en wijnglazen nog steeds in bezit heeft en aldus nooit uitvoering heeft gegeven aan deze gestelde afspraak. Alles bij elkaar is onvoldoende onderbouwd dat partijen het retourneren van wijnen en wijnglazen hebben afgesproken, laat staan dat [gedaagde] een verrekenbare tegenvordering op Movia heeft in verband met de kosten van opslag voor de niet geretourneerde wijnen.
Samples en wijnglazen
3.14.
Volgens [gedaagde] zijn partijen ook overeengekomen dat Movia samples van wijnen en wijnglazen naar [gedaagde] zou sturen en dat partijen de kosten hiervan bij helfte zouden delen. Nu Movia de volledige kosten vordert, handelt Movia in strijd met deze afspraak. [gedaagde] is slechts 50% van de kosten hiervoor verschuldigd, waardoor een bedrag van € 2.208,90 voor haar eigen rekening dient te blijven, aldus [gedaagde] .
3.15.
Ook hier heeft te gelden dat [gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwisting door Movia onvoldoende heeft onderbouwd dat een dergelijke afspraak tot stand is gekomen. Dat op een eerdere factuur 50% korting is verleend, betekent en bewijst nog niet dat partijen deze afspraak hebben gemaakt voor alle samples en wijnglazen. Dit verweer slaagt daarom evenmin.
Bewijsaanbod
3.16.
[gedaagde] heeft in algemene zin aangeboden bewijs van al haar stellingen te leveren. Aan dit aanbod wordt, nu zij heeft nagelaten concreet en gespecificeerd duidelijk te maken op welke punten zij bewijs wenst te leveren, voorbijgegaan.
Verzuim
3.17.
Voor zover [gedaagde] haar stelling dat geen sprake is van verzuim aan haar zijde baseert op tekortkomingen van Movia jegens haar geldt dat van tekortkomingen van Movia niet is gebleken. [gedaagde] heeft daarnaast in dit verband echter ook nog aangevoerd dat onderdeel van de tussen partijen gesloten overeenkomst was dat [naam eenmanszaak] de bestelde en geleverde wijnen pas zou betalen ná verkoop in Nederland. Dit laatste is door Movia niet betwist, in tegendeel, bij conclusie van repliek heeft zij erkend dat zij aan [gedaagde] heeft toegestaan dat de bestelde wijnen pas na verkoop betaald hoefden te worden.
3.18.
Nu [gedaagde] verder onweersproken heeft gesteld dat voor een bedrag van € 4.151,00 wijnen niet door haar zijn verkocht (en nog geretourneerd moeten worden), valt zonder nadere toelichting van Movia, die ontbreekt, niet in te zien dat Movia voor deze wijnen aanspraak op betaling kan maken. De vordering is in zoverre dan ook niet toewijsbaar. Dat laat onverlet dat partijen onderling zullen moeten uitmaken hoe moet worden omgegaan met de nog niet verkochte voorraad, waarvoor [gedaagde] niet heeft betaald en waarvan onduidelijk is of zij deze nog wenst te verkopen.
3.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Movia toewijsbaar is voor een bedrag van € 7.888,74 (€ 12.039,74 - € 4.151,00) in hoofdsom.
Wettelijke rente
3.20.
Movia heeft op grond van artikel 78 van het Weens Koopverdrag recht op rente over de aan haar verschuldigde hoofdsom van € 7.888,74. Omdat het Weens Koopverdrag niets bepaalt over de hoogte van de verschuldigde rente en evenmin over de ingangsdatum daarvan, dient deze te worden vastgesteld naar het volgens artikel 7 van het Weens Koopverdrag toepasselijke recht (via Rome I: Sloveens recht). Bij gebreke van een nadere toelichting van Movia omtrent de ingangsdatum van wettelijke rente zal de kantonrechter de rente, verschuldigd volgens het Sloveense recht, toewijzen vanaf de datum van dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.21.
Movia heeft tot slot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.083,43 gevorderd. Zij baseert deze vergoeding primair op het Nederlandse recht (het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit)) en subsidiair artikel 61 lid 2 van het Weens Koopverdrag.
3.22.
Op grond van artikel 74 van het Weens Koopverdrag kan Movia aanspraak maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat het Weens Koopverdrag niets bepaalt over de samenstelling en de hoogte van de in aanmerking te nemen buitengerechtelijke incassokosten, moeten de voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke incassokosten worden vastgesteld naar het Sloveense recht (conform artikel 7 van het Weens Koopverdrag en Rome I). Nu Movia voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten slechts aansluiting heeft gezocht bij het Besluit en deze kosten niet heeft onderbouwd aan de hand van het Sloveense recht, zal de kantonrechter de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten afwijzen.
Proces- en nakosten
3.23.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Movia. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 110,57
  • griffierecht € 996,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.826,57
3.24.
De nakosten zullen ambtshalve worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Movia van:
- € 7.888,74 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente zoals verschuldigd volgens het Sloveense recht vanaf 17 februari 2020 tot de dag van volledige betaling,
II. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Movia tot op heden begroot op € 1.826,57, inclusief eventueel verschuldigde btw,
III. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
IV. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. S.P. Pompe, kantonrechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.
De griffier De kantonrechter