Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
- de dagvaardingen van 21 december 2018 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 12 juni 2019, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 oktober 2020 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. Loeb van 12 november 2020 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de brief van mr. S.A. van der Sluijs, advocaat van de Gemeente Amsterdam c.s., met een opmerking naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten
1. Er is een commissie die tot taak heeft de minister op diens verzoek te adviseren over
Artikel 3
1 december 2017 heeft [naam oprichter] namens [eiser 1] c.s. een reactie op het tweede conceptonderzoeksrapport aan de restitutiecommissie doen toekomen en opgemerkt dat [eiser 1] c.s. een mondelinge behandeling wensen. Bij brief van 28 december 2017 heeft de raadsman van de Gemeente op het tweede conceptonderzoeksrapport gereageerd.
The DRC, given the new admission by the Stedelijk, should and can make a decision to restitute the painting within the very near future based on the evidence already submitted which evidence is strengthened by enclosed admission of the Museum. The [eiser 1] family would appreciate being able to save the significant costs of having their lawyers prepare for a hearing that – in their view- is no longer necessary, in addition to the travel cost and hotel costs.”
Bij brief van 16 februari 2018 heeft de restitutiecommissie aan [eiser 1] c.s. en de Gemeente bericht dat zij nader heeft bekeken of het houden van een mondelinge behandeling noodzakelijk is. Gezien de aard van de vragen die de commissie wil stellen, heeft zij besloten dat een schriftelijke procedure volstaat en dat een mondelinge behandeling niet nodig is.
3.Het geschil
4.De beoordeling
a just and fair solution, recognizing this may vary according to the facts and circumstances surrounding a specific case”.
- Het is onbekend of de regeling in het testament van [naam echtgenote] van 1 februari 1937 ten aanzien van schilderijen en etsen ten uitvoer is gebracht. Daarin was opgenomen dat de schilderijen en etsen in twee gelijkwaardige kavels verdeeld moesten worden die bij loting toegewezen moesten worden aan haar beide kinderen.
- In de akte van scheiding van de nalatenschap van [naam echtgenote] van 24 januari 1938 worden geen kunstwerken expliciet benoemd. De
- In diverse gerechtelijke documenten wordt melding gemaakt van de kostbare inventaris, waaronder kunstwerken, die zich na het vertrek van [naam kind 1] in augustus 1938 uit Amsterdam nog steeds in het huis aan het [adres] bevond.
- Dat deze goederen aan [naam kind 1] zijn toebedeeld acht de restitutiecommissie goed verklaarbaar omdat [naam kind 2] nog een schuld had aan [naam echtgenote] van NLG 16.250,00 en [naam kind 1] een schuld van NLG 2.000,00. De waarde van de nog aanwezige roerende lichamelijk zaken wordt in de akte van 24 januari 1938 vastgesteld op NLG 14.250,00.
- In een door een familielid vanaf 2003 opgetekende biografie van [naam kind 2] wordt over de verdeling van de erfenis vermeld dat de inboedel met haar waardevolle inventaris werd verrekend met de schuld van [naam kind 2] aan haar moeder.
- Ook om een andere reden is het verklaarbaar dat de goederen aan [naam kind 1] zijn toebedeeld: [naam kind 2] stond op het punt om met haar man naar Mozambique te emigreren.
- Minder goed verklaarbaar is de brief van [naam 8] van 31 mei 1948 waarin zij schrijft dat het schilderij
- het feit dat het vermogen en inkomen van de ouders van [naam kind 1] voor hun overlijden er op achteruit waren gegaan;
- [eiser 1] NV in de periode van 1935-1938 een verlies had geleden van
- [naam kind 1] was ontslagen als directeur van [eiser 1] NV;
- de echtscheiding tussen [naam kind 1] en [naam ex-vrouw] .
Zij verklaarden daartoe vooraf: (…) dat de tot de gemeenschappelijke boedel behorende roerende lichamelijke zaken reeds door partijen zijn verdeeld, hebbende ieder het hem of haar toebedeelde ontvangen, en dat voorts diverse activa en passiva, waarvan door partijen of een van hen wordt gepretendeerd, dat zij tot de gemeenschappelijke boedel behoren, in dier voege zijn gescheiden en verdeeld, dat ieder de in zijn of haar bezit zijnde activa behoudt en de door hem of haar betaalde passiva voor zijn of haar rekening houdt, behoevende er terzake van een of ander geen verrekening plaats te hebben.”Volgens de restitutiecommissie volgt hieruit dat [naam ex-vrouw] , die op het moment van de ontbinding van de gemeenschap in het feitelijk bezit was van het schilderij, als gevolg hiervan met terugwerkende kracht in ieder geval tot 27 september 1940, de datum waarop het vonnis tot scheiding van tafel en bed in kracht van gewijsde ging, volledig eigenaar is geworden van het schilderij.
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)