ECLI:NL:RBAMS:2020:6247

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/13/662414 / HA ZA 19-227
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting levensverzekering bij suïcide door gebrek aan acute waanzin

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 december 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en de aktiengesellschaft CREDIT LIFE AG. De zaak betreft een geschil over de uitkering van een levensverzekering na het overlijden van de heer [naam overledene]. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 11 maart 2020 een deskundige, prof. dr. G.F. Koerselman, benoemd om te onderzoeken of de suïcide van de heer [naam overledene] het gevolg was van een acute psychotische toestand. De deskundige concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een dergelijke toestand en dat de suïcide eerder het gevolg was van een combinatie van narcistische woede en verlatingsangst, voortkomend uit een langdurige persoonlijkheidsproblematiek.

De rechtbank oordeelde dat de deskundige voldoende duidelijk had uiteengezet dat de in de polis gebruikte terminologie, 'vlaag van acute waanzin', niet meer gangbaar is in de huidige psychiatrie. De rechtbank concludeerde dat de deskundige de vraagstelling correct had beantwoord en dat er geen sprake was van een vlaag van acute waanzin in de zin van de polisvoorwaarden. Hierdoor was de uitsluiting voor overlijden als gevolg van zelfdoding van toepassing, wat betekende dat er geen recht op uitkering bestond onder de polis. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank benadrukte dat de deskundige zijn conclusies had onderbouwd en dat de partijen met de vraagstelling van de rechtbank hadden ingestemd. Dit leidde tot de conclusie dat de uitsluiting van de uitkering door Credit Life terecht was toegepast, en dat [eiseres] de kosten van het deskundigenbericht en de proceskosten moest dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/662414 / HA ZA 19-227
Vonnis van 30 december 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.C. Hoogendam te Leusden,
tegen
aktiengesellschaft
CREDIT LIFE AG,
gevestigd te Neuss,
gedaagde,
advocaat mr. L.J. Böhmer te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Credit Life genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 maart 2020,
  • het deskundigenbericht van 25 augustus 2020,
  • de conclusie uitlaten deskundigenbericht van [eiseres] ,
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Credit Life.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 11 maart 2020 heeft de rechtbank de heer prof. dr. G.F. Koerselman (hierna: Koerselman), psychiater, benoemd tot deskundige en een onderzoek door hem bevolen naar de volgende vraag:
Is gezien de in het vonnis van 15 januari 2020 in deze zaak vastgestelde feiten en zo nodig door u te verrichten aanvullend onderzoek aannemelijk dat de heer [naam overledene] suïcide heeft gepleegd als gevolg van een acuut psychotische toestand?
2.2.
Koerselman heeft vervolgens onderzoek gedaan. Bij rapport van 25 augustus 2020 heeft Koerselman onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Concluderendlijkt het mij het meest aannemelijk, dat de suïcide van betrokkene het uitvloeisel is geweest van overweldigende emoties in de vorm van een combinatie van narcistische woede en verlatingsangst. Die emoties hadden een langdurige voorgeschiedenis in het kader van persoonlijkheidsproblematiek. Voor een vrijwel uit het niets plotseling opkomende psychose (c.q. een ‘bouffée délirante aigue’) vind ik onvoldoende aanknopingspunten. Dat maakt betrokkene’s suïcide niet minder tragisch en betekent ook niet dat daaraan geen psychische pathologie ten grondslag lag. Dit betekent alleen dat aan de strikte criteria voor de uitzondering op de uitsluiting van de polis niet wordt voldaan. (…)
Dit brengt mij tot de volgende
beantwoording van de vraagstelling:
Is gezien de in het vonnis van 15 januari 2020 in deze zaak vastgestelde feiten en zo nodig door u te verrichten aanvullend onderzoek aannemelijk dat de heer [naam overledene] suïcide heeft gepleegd als gevolg van een acuut psychotische toestand?
Antwoord:
Om redenen die ik hierboven heb toegelicht, acht ik het, rekening houdend met de in deze zaak in het vonnis van 15 januari 2020 vastgestelde en het relaas van Mevrouw [eiseres] ,
nietaannemelijk, dat de heer [naam overledene] suïcide heeft gepleegd als gevolg van een acuut psychotische toestand, zoals deze in hetzelfde vonnis is bedoeld. (…)”.
2.3.
[eiseres] wijst op het door de deskundige uiteengezette verschil tussen het in de polis gebruikte begrip “vlaag van acute waanzin” en het in de vraagstelling van de rechtbank gehanteerde begrip “acuut psychotische toestand”. Zij stelt dat uitgaande van het in de polisvoorwaarde opgenomen criterium, de letterlijke vertaling van “bouffée délirante aigue”, de door Koerselman gegeven uitleg van “bouffée délirante aigue” (onder verwijzing naar een Franse website) en de beschouwing van Koerselman van de casus het antwoord van Koerselman op de vraag “heeft verzekerde gehandeld in een vlaag van acute waanzin (in de zin van bouffée délirante aigue) waarschijnlijk ja was geweest.
2.4.
Credit Life betwist het voorgaande. Credit Life wijst erop dat de deskundige ter zake beide begrippen (‘vlaag van acute waanzin’ en ‘acuut psychotische toestand’) duiding heeft gegeven en geconcludeerd heeft. De deskundige komt tot een tegenovergestelde conclusie, want de deskundige schrijft
“Voor een vrijwel uit hetniets plotseling opkomende psychose(c.q.een ‘bouffée délirante aigue’) vind ik onvoldoende aanknopingspunten.”. Credit Life vindt dat de conclusie van [eiseres] dat de deskundige of de rechtbank is uitgegaan van een verkeerd begrip niet opgaat, omdat de deskundige beide begrippen heeft geduid en heeft toegepast op de feiten. De vraagstelling is dus niet gekleurd door jurisprudentie en wel toegespitst op deze casus, aldus Credit Life.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundige voldoende duidelijk heeft uiteengezet dat de in de polis gebruikte terminologie in de huidige psychiatrie niet meer gangbaar is, maar dat hij de situatie waarop die terminologie doelt duidelijk voor ogen heeft, juist omdat hij weet wat daar vroeger onder werd verstaan.
2.6.
Partijen hebben met de vraagstelling van de rechtbank ingestemd, zodat er van uit mag worden gegaan dat zij met de rechtbank van mening waren dat met de term “acuut psychotische toestand” – die aansluit bij de hedendaagse terminologie – niets anders wordt bedoeld dan de in de polis gebruikte term “vlaag van acute waanzin”. Reeds hierom kan niet worden aangenomen dat als in de vraagstelling de in de polis gebruikte terminologie zou zijn gebruikt, de deskundige tot een ander antwoord zou zijn gekomen.
2.7.
Daar komt bij dat de deskundige in zijn conclusie nadrukkelijk op de in de polis gebruikte terminologie (en de Franse oorsprong daarvan) terugkomt en tot de volgende conclusie komt:
“Voor een vrijwel uit het niets plotseling opkomende psychose (c.q. een ‘bouffée délirante aigue’) vind ik onvoldoende aanknopingspunten.”(zie pagina 11 van het deskundigenrapport), waar Credit Life terecht op heeft gewezen.
2.8.
De deskundige heeft uiteengezet dat de term psychose duidt op een symptoom, dat veroorzaakt kan worden door verschillende psychiatrische ziektebeelden, die hij in zijn rapport heeft besproken. De deskundige heeft onderzocht of er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een ziektebeeld dat een acuut psychotische toestand zou hebben kunnen veroorzaken en heeft daarvoor geen aanwijzingen gevonden. Op die grond komt hij tot een negatieve beantwoording van de vraagstelling.
Los daarvan heeft de deskundige de beantwoording van de gestelde vraag ook op een andere wijze benaderd, door te onderzoeken welke oorzaak de suïcide in dit geval gehad kan hebben. Daarbij is hij tot de conclusie gekomen dat een andere oorzaak van de suïcide aannemelijk is, namelijk dat de suïcide van betrokkene “
het uitvloeisel is geweest van overweldigende emoties in de vorm van een combinatie van narcistische woede en verlatingsangst. Die emoties hadden een langdurige voorgeschiedenis in het kader van persoonlijkheidsproblematiek.”(zie 2.2.). Ook gezien deze conclusies en de onderbouwing daarvan - waarbij de deskundige zich rekenschap heeft gegeven van de verschillen in terminologie tussen de polis en de vraagstelling - kan niet worden aangenomen dat de deskundige tot een ander antwoord zou zijn gekomen als in de vraagstelling de terminologie van de polis zou zijn gebruikt.
2.9.
[eiseres] heeft verder naar voren gebracht dat uit het rapport van de deskundige blijkt dat van een balanssuïcide geen sprake was en dat de vraagstelling was gekleurd door de jurisprudentie en niet voldoende was toegespitst op deze casus. Zij meent dat met de door de deskundige gegeven beschouwing sprake is geweest van een suïcide als gevolg van een ‘
bouffée délirant aigue’, zodat de verzekeraar tot uitkering moet overgaan.
2.10.
Nu [eiseres] eerder met de door de rechtbank voorgestelde vraagstelling heeft ingestemd, terwijl de deskundige in zijn conclusie ook uitdrukkelijk opmerkt dat hij voor een
‘bouffée délirante aigue’onvoldoende aanknopingspunten vindt, treft de kritiek op de vraagstelling geen doel.
Dat de deskundige tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is van een balanssuïcide is juist, maar dit leidt niet tot het oordeel dat
dussprake was van een acuut psychotische toestand, omdat de deskundige tot de conclusie is gekomen dat de suïcide van betrokkene anders kan worden verklaard, namelijk dat deze
“…het uitvloeisel is geweest van overweldigende emoties in de vorm van een combinatie van narcistische woede en verlatingsangst. Die emoties hadden een langdurige voorgeschiedenis in het kader van persoonlijkheidsproblematiek.”(zie 2.2.).
2.11.
Op grond van het voorafgaande ziet de rechtbank geen reden om van de conclusies van het rapport van de deskundige af te wijken. Dit betekent dat er geen sprake is geweest van een vlaag van acute waanzin in de zin van de polisvoorwaarden en dat de uitzondering op de uitsluiting in artikel 6.1 aanhef en sub c van de polisvoorwaarden zich hier niet voordoet. De uitsluiting voor overlijden als gevolg van zelfdoding (binnen twee jaar na het tot stand komen van de verzekering) is van toepassing. Dit betekent dat er geen recht op uitkering bestaat onder de polis en Credit Life terecht niet heeft uitgekeerd aan [eiseres] . Dit leidt ertoe dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Dit geldt ook voor de vorderingen tot betaling van € 150.000 aan verzekerde som onder de polis, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.12.
[eiseres] heeft het voorschot voor het deskundigenbericht betaald. Nu zij de in het ongelijk gestelde partij is, blijven deze kosten voor haar rekening.
2.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Credit Life worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
1.357,50(2,5 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 5.387,50
De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.14.
Tevens zal [eiseres] in de nakosten worden veroordeeld op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Ook zal de daarover gevorderde wettelijke rente worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Credit Life tot op heden begroot op € 5.387,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2020.