ECLI:NL:RBAMS:2020:6227

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
13/730000-20 + 13/007691-19 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, bedreiging en voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 14 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de aangeefster en haar kinderen heeft beroofd van hun vrijheid door hen te dwingen in voertuigen te stappen en hen te mishandelen. De verdachte heeft de aangeefster meerdere keren met een vuurwapen geslagen en haar met kokend water overgoten, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door bewijs zoals DNA-analyses en getuigenverklaringen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/730000-20 + 13/007691-19 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 14 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “ [naam] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16 en 17 november en 14 december 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. C.J. Cnossen en E.B. Smit (
hierna: de officier van justitie), de vorderingen van de benadeelde partijen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1:
medeplegen van een diefstal in vereniging op 30 december 2020 in Amsterdam, waarbij van [slachtoffer] huissleutels en autosleutels zijn weggenomen;
feit 2:
medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en haar kinderen in de periode van 31 december 2019 tot en met 1 januari 2020 in Amsterdam en Almere, door de woning van [slachtoffer] te betreden met de eerder door hen weggenomen huissleutel, door te zeggen dat [slachtoffer] haar spullen moest pakken, door [slachtoffer] en haar kinderen te laten plaatsnemen in klaarstaande voertuigen, door [slachtoffer] haar telefoon te laten afstaan, door [slachtoffer] en haar kinderen naar de [adres 1] in [plaats] te brengen, door [slachtoffer] mee te nemen naar een parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost en vervolgens weer mee terug naar de [adres 1] , door [slachtoffer] te slaan met een vuurwapen en te overgieten met kokend water, door [slachtoffer] met een vuurwapen te dreigen haar en haar kinderen te vermoorden en door [slachtoffer] en haar kinderen voortdurend te bewaken en vast te houden in de woning op de [adres 1] ;
feit 3:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade, subsidiair mishandeling, op 31 december 2019 in [plaats] , door met een vuurwapen tegen het hoofd, tegen de knieën en tegen het lichaam van [slachtoffer] te slaan en kokend water over de nek van [slachtoffer] te gieten;
feit 4:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling van [slachtoffer] in de periode van 24 december 2019 tot en met 1 januari 2020 in Amsterdam en [plaats] , door in het bijzijn van [slachtoffer] een vuurwapen te dragen, vuurwapens aan elkaar over te dragen en in de hand te nemen, door een vuurwapen door te laden en door tegen [slachtoffer] te zeggen dat hij haar door het hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat haar kinderen ook dood zouden gaan en te zeggen “ik wil je geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”;
feit 5:
medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III, aangetroffen op de [adres 1] in [plaats] , in de periode van 24 december 2019 tot en met 1 januari 2020 in Amsterdam en [plaats] ;
feit 6:
het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III, in de periode van 2 april 2019 tot en met 10 juni 2019 in Amsterdam.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Naar aanleiding van een melding van de buurvrouw van [slachtoffer] (hierna: aangeefster) op 31 december 2019 is door de politie een onderzoek gestart. Dit heeft ertoe geleid dat op 1 januari 2020 de politie een woning aan de [adres 1] in [plaats] is binnen gevallen. In de woning zijn aangeefster, de twee kinderen van aangeefster en [verdachte] aangetroffen. Ook is door de politie in de woning een vuurwapen aangetroffen. Aangeefster heeft – kort gezegd – verklaard dat zij en haar kinderen door vier mannen vanuit haar woning in Amsterdam zijn meegenomen naar de woning in de [adres 1] , waar zij is mishandeld en bedreigd. Kort hierna zijn vier verdachten aangehouden.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de diefstal in vereniging (feit 1) de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2), de poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade (feit 3) en bedreiging (feit 4), heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster bruikbaar is voor het bewijs. De verklaring van aangeefster vindt op cruciale onderdelen ondersteuning in het dossier. Zo sluiten de historische telecom verkeersgegevens (
hierna: histo’s) en het gebruik van het wifi-netwerk op de [adres 1] , aan bij de verklaring van aangeefster. De verklaring die verdachte daartegenover heeft gesteld daarentegen is ongeloofwaardig, nu deze lijkt te zijn afgestemd op de verklaringen van de medeverdachten en niet valt te rijmen met de inhoud van de aangetroffen chatgesprekken en filmpjes.
Nu de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de histo’s en getuige [getuige 1] kan worden bewezen dat verdachte samen met een ander de huis- en autosleutel van aangeefster heeft gestolen (feit 1). Verder is verdachte aanwezig geweest en heeft hij geassisteerd bij de mishandeling en bedreiging, zodat van medeplegen kan worden gesproken. Door meermalen met een vuurwapen op het hoofd en tegen het lichaam van aangeefster te slaan, alsmede door kokend water over de nek van aangeefster te gieten, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen (feit 3, primair). Immers had aangeefster hierdoor een schedelbreuk, dan wel derdegraads brandwonden kunnen oplopen. Uit de context blijkt dat de mishandeling met voorbedachten rade heeft plaatsgevonden. Ook uit tapgesprekken blijkt dat sprake is geweest van een vooropgezet plan. Gelet op het voorgaande kan, aldus de officier van justitie, worden bewezen dat aangeefster onder dwang naar de woning in [plaats] is vervoerd met het doel om haar desnoods met geweld te ondervragen over het weggenomen geldbedrag (feit 2). Gelet op voornoemde en een aangetroffen filmpje waarbij [medeverdachte 1] een vuurwapen afschiet vanuit de auto, kunnen – hoewel er geen objectieve getuigen zijn – ook de ten laste gelegde bedreigingen worden bewezen (feit 4). Ten aanzien van feit 5 heeft aangeefster verklaard dat verdachte en de medeverdachten wapens aan elkaar over hebben gegeven. Verdachte was als enige met aangeefster in de woning op de [adres 1] aanwezig toen bij het binnen vallen van het arrestatieteam een vuurwapen in de hoekbank is aangetroffen. Daarom kan ook worden bewezen dat verdachte dit vuurwapen voorhanden heeft gehad. In de gevoegde zaak (feit 6) kan worden bewezen dat verdachte op 10 juni 2019 een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Immers heeft aangever verklaard dat hij met een vuurwapen op zijn gezicht is geslagen, heeft aangever bij een fotoconfrontatie verdachte aangewezen als degene die dit heeft gedaan, is het vuurwapen gevonden op de vluchtroute van verdachte en is het DNA van verdachte op het vuurwapen aangetroffen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De proceshouding van zwijgen en pas in een later stadium verklaren, mag volgens vaste jurisprudentie niet in het nadeel verdachte worden gebruikt. De verklaring van verdachte wordt door geen enkel bewijsmiddel weerlegd, anders dan door de verklaring van aangeefster, die op belangrijke punten aantoonbaar niet de waarheid heeft gesproken. De verklaring van aangeefster zou daarom niet als basis voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Voor de diefstal van sleutels (feit 1) is er enkel de verklaring van aangeefster. Ondersteunend bewijs ontbreekt, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
Datzelfde geldt voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2), nu de verklaring van aangeefster op punten niet klopt of niet past bij de bevindingen in het dossier. De raadsman heeft daarbij verzocht om de verklaring van aangeefster vanaf een afstand te bekijken en zaken die in het voordeel van verdachte moeten worden meegewogen in aanmerking te nemen.
Hoewel kan worden vastgesteld dat aangeefster is mishandeld (feit 3), kan niet worden vastgesteld dat verdachte de geweldshandelingen heeft verricht. Ook kan uit het aanreiken van een vuurwapen of waterkoker geen nauwe en bewuste samenwerking worden afgeleid, of dat sprake is van opzet daarop. Van medeplegen is dan ook geen sprake. Bovendien bevat de letselverklaring onvoldoende informatie om een kwalificatie van een poging zware mishandeling te komen, nu bijvoorbeeld onbekend is hoe heet het water is geweest. Ook kan op basis van het dossier geen voorbedachte rade worden vastgesteld.
Ten aanzien van de bedreiging (feit 4) bevindt zich in het dossier enkel de verklaring van aangeefster. Nu er geen steunbewijs is, is er onvoldoende wettig bewijs.
Ondanks dat er in de woning aan de [adres 1] een vuurwapen is aangetroffen in de aanwezigheid van verdachte (feit 5), moet verdachte ook voor dit feit worden vrijgesproken. De woning was voor velen toegankelijk was en uit vaste jurisprudentie volgt dat om die reden geen wetenschap en beschikkingsmacht kan worden vastgesteld. Ook ontbreekt technisch bewijs dat verdachte aan het vuurwapen zou koppelen. Tot slot kan ten aanzien van de gevoegde zaak niet worden aangenomen dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad (feit 6), nu het DNA-bewijs onvoldoende overtuigt. DNA kan – anders dan een vingerafdruk – op meerdere manieren worden overgedragen. Daarbij komt dat bij verdachte geen vuurwapen is aangetroffen en de aangever meerdere personen heeft aangewezen bij de fotoconfrontatie.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 1, feit 3 primair ten laste gelegde en feit 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 1, feit 3 primair en feit 5 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal (feit 1) is voor de verklaring van aangeefster dat haar huis- en autosleutel zijn weggenomen, geen ondersteuning in het strafdossier voor de genoemde wegnemingshandelingen, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte het vuurwapen dat op de [adres 1] is aangetroffen samen met anderen voorhanden heeft gehad (feit 5). Niet kan worden vastgesteld dat het vuurwapen dat op de [adres 1] is aangetroffen, een van de vuurwapens is geweest die aangeefster de verdachten heeft zien dragen of heeft zien overgeven. Ook is op het vuurwapen geen DNA aangetroffen van verdachte of de medeverdachten, waaruit wetenschap en beschikkingsmacht kan worden afgeleid. Tot slot kan ook de poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade niet worden bewezen, zoals de rechtbank in 3.3.2.2.2. zal overwegen.
3.3.2.
Het oordeel over het onder feit 2, feit 3 subsidiair, feit 4 en feit 6 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2), een mishandeling (feit 3, subsidiair) een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 4) en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 6).
De rechtbank zal dit hieronder uitleggen en gaat eerst uitgebreid in op de vraag of de verklaringen van aangeefster voor het bewijs kunnen dienen, nu daar uitgebreid verweer tegen is gevoerd.
3.3.2.1. Het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
3.3.2.1.1. De verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 16 december 2019 op de [adres 1] in [plaats] was, waar [medeverdachte 2] woont. [medeverdachte 2] heeft haar die avond een tas met bankbiljetten laten zien. [medeverdachte 2] heeft aangeefster gezegd dat het geld van [medeverdachte 1] was en dat er wel 100.000 euro in de tas zat. Op 30 december 2019 heeft aangeefster een berichtje ontvangen van [medeverdachte 2] met de vraag of zij geld heeft gepakt. Vervolgens is zij gebeld door [verdachte] . [verdachte] heeft aangeefster gezegd dat hij haar face to face wilde spreken, dat aangeefster het zichzelf gemakkelijk moest maken en dat aangeefster het geld terug moest geven. Aangeefster heeft toen besloten om bij de Jumbo bij het Buikslotermeerplein af te spreken met [verdachte] . Aangeefster is daar rond 21.08 uur naar toegereden met haar dochter. Zij heeft [verdachte] gezegd dat zij het geld niet had en heeft gevraagd of [verdachte] haar huis wilde onderzoeken. Zij zijn toen gezamenlijk in haar auto naar haar huis gereden. [verdachte] heeft aangeefster gezegd dat de eigenaar van het geld onderweg is naar Nederland. Op 31 december 2019 heeft aangeefster gezien dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] aan kwamen lopen. Aangeefster heeft toen gelijk haar vriendin [naam vriendin] geappt dat als [naam vriendin] binnen een kwartier geen app van haar heeft gekregen, dat [naam vriendin] de politie moest bellen. Aangeefster heeft verklaard dat vervolgens [medeverdachte 1] de woonkamer binnen kwam lopen samen met [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] heeft gezegd dat aangeefster haar spullen moest pakken en dat ze met [medeverdachte 2] in gesprek zouden gaan. Aangeefster heeft hierop haar spullen gepakt. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] al weg waren gegaan met haar kinderen. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij zich op dat moment erg bedreigd heeft gevoeld door de manier waarop het is gezegd. Zij heeft gehoord dat [medeverdachte 1] een slechte reputatie heeft. Ook waren het vier mannen tegenover haar en haar kinderen en heeft zij de dag ervoor een vuurwapen bij hen gezien. Aangeefster is met [verdachte] in de woning achtergebleven. Aangeefster heeft toen nog snel [naam vriendin] kunnen appen dat die nu de politie moest bellen. Aangeefster zag haar kinderen in een donkerblauwe Golf zitten. Zij is naar die auto gelopen, maar hoorde [verdachte] en [medeverdachte 4] zeggen dat zij in een zwarte Hyundai moest stappen. Bij haar in de auto stapten [medeverdachte 1] en [verdachte] . [verdachte] reed en [medeverdachte 1] zat op de bijrijdersstoel. Vervolgens zijn zij naar Almere gereden. Zij zijn nog even gestopt bij het BP tankstation Honswijck om te tanken. Tijdens de autorit wilde [medeverdachte 1] haar telefoon hebben. Aangeefster heeft [medeverdachte 1] haar telefoon gegeven. Tijdens de autorit is ook gebeld met [medeverdachte 2] . Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] naar huis moest komen, maar dat [medeverdachte 2] heeft gezegd dat ze niet naar huis zou komen. Aangeefster hoorde [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] zeggen: “ik ben met die vriendin van je”. Op het moment dat ze in de woning van [medeverdachte 2] aankwamen, waren de kinderen boven. Zij werden boven gehouden door [medeverdachte 4] . Aangeefster heeft hen horen huilen en horen zeggen dat ze naar mama toe wilden. Er is een barkruk gepakt waarop aangeefster moest gaan zitten van [medeverdachte 1] . Aangeefster heeft toen het hele verhaal over het geld moeten vertellen. [medeverdachte 1] heeft het verhaal opgenomen en vervolgens aan [medeverdachte 2] gestuurd. Hierop heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] gelijk gebeld en gezegd dat aangeefster loog. Hierna heeft [medeverdachte 1] tegen [verdachte] gezegd: “geef me je P”. Aangeefster heeft gezien dat [verdachte] een pistool aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. [medeverdachte 1] heeft aangeefster toen gevraagd waar het geld was. Aangeefster heeft gezegd dat zij dat niet wist. Hierop heeft zij de eerste klap gekregen van [medeverdachte 1] . Aangeefster heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar hard sloeg met het pistool tegen de linkerzijkant van haar hoofd. Hij sloeg haar zo hard dat zij bijna van de barkruk is afgevallen. Zij voelde gelijk een stekende en drukkende pijn en zij had suizende oren. Vrij kort daarna heeft aangeefster een tweede klap tegen haar hoofd gekregen. Die klap kreeg zij ook van [medeverdachte 1] , net als alle volgende klappen. [medeverdachte 3] en [verdachte] stonden er bij en keken ernaar. [medeverdachte 4] was op dat moment boven bij de kinderen. Na de tweede klap heeft aangeefster gevoeld dat zij bloedde. Het bloed druppelde op haar kleding en viel op de grond. [medeverdachte 1] is aangeefster met het pistool hard op haar hoofd blijven slaan. Op een gegeven moment heeft [medeverdachte 1] het pistool ook doorgeladen. Ook heeft [medeverdachte 1] aangeefster drie keer met het pistool op haar knieën geslagen. De laatste klap heeft aangeefster met het pistool op haar voorhoofd gekregen. Aangeefster voelde steeds meer bloed over haar hoofd, nek en rug lopen. Aangeefster heeft [medeverdachte 1] horen zeggen dat haar kinderen ook dood zouden gaan, net als zij. Ook heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij aangeefster door haar hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat zij dood mocht. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 1] haar filmde en dat doorstuurde. Aangeefster heeft verklaard dat zij doodsbang is geweest en dat zij heeft gedacht dat zij daar niet levend weg zou komen. Aangeefster heeft continue gedacht aan een manier om daar weg te kunnen komen. Aangeefster heeft haar kinderen horen schreeuwen dat ze naar hun moeder wilden. Ook heeft zij [medeverdachte 4] horen zeggen: “Naar boven, naar boven jullie”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] beneden de deur tegen hield. Aangeefster heeft verder gezien dat [verdachte] met de waterkoker aan kwam lopen en dat hij de waterkoker voor haar op tafel heeft gezet. [medeverdachte 1] zei toen: “Dit gebeurt straks ook met je kinderen”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 1] de waterkoker heeft opgepakt en zij heeft [medeverdachte 1] horen vragen: “ben je al aan het nadenken”. Aangeefster heeft eerst een hete druppel in haar nek gevoeld. Zij hoorde [medeverdachte 3] op dat moment lachen. Vervolgens heeft aangeefster een hele golf kokend water over haar nek en rug gevoeld. In reactie op de pijn is aangeefster overeind gevlogen en heeft zij het uitgeschreeuwd. Op dat moment heeft [medeverdachte 3] een dekbedovertrek tegen haar gezicht gegooid. [medeverdachte 3] heeft tegen aangeefster gezegd dat aangeefster moest gaan zitten. [medeverdachte 3] heeft aangeefster aan haar arm getrokken en op de barkkruk teruggeduwd. [verdachte] heeft vanaf de bank toegekeken. Nadat aangeefster het heeft uitgeschreeuwd heeft zij haar kinderen boven horen zeggen dat zij hun mama hoorden schreeuwen en dat zij pijn had. Ze hoorde [naam dochtertje 1] zeggen dat ze naar haar toe wilde. Hierna heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] en [verdachte] de kamer uitgestuurd. [medeverdachte 1] heeft toen tegen aangeefster gezegd: “Liever zeg jij waar het geld is. Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”. Aangeefster heeft toen gezegd dat zij het heeft gepakt, omdat dat de enige manier was om weg te komen. Aangeefster heeft gezegd dat zij het geld aan [naam 1] heeft gegeven. Daarna zijn [medeverdachte 3] en [verdachte] teruggeroepen door [medeverdachte 1] . Aangeefster moest inloggen op haar Snapchat op de telefoon van [medeverdachte 3] . Dit lukte niet omdat aangeefster een tweestapsverificatie heeft, waarbij een sms naar haar telefoon wordt gestuurd. De telefoon van aangeefster was echter op vliegtuigstand gezet. [medeverdachte 1] heeft toen in de telefoon van aangeefster naar foto’s en video’s van voicememo’s gekeken. Uiteindelijk hebben ze de vliegtuigstand van de telefoon gehaald en is de sms ontvangen. Op dat moment heeft [medeverdachte 1] de chat met [naam vriendin] gelezen en heeft [medeverdachte 1] gevraagd “Oh je hebt de politie laten bellen? Waarom laat je politie bellen, jij bent toch fout hier”. Aangeefster dacht dat [medeverdachte 1] toen bang werd dat de politie zou komen omdat hij plotseling opstond en tegen [medeverdachte 3] zei dat zij weg zouden gaan. Tegen [verdachte] heeft [medeverdachte 1] gezegd dat aangeefster zich moest opfrissen. De kleren die aangeefster aan had moesten worden weggegooid. Aangeefster heeft moeten douchen van [verdachte] . [verdachte] heeft toen haar kleren gepakt. Toen zij uit de douche kwam heeft zij een korte broek en vest aangetrokken, die zij van [verdachte] kreeg. Hierna moest aangeefster met [verdachte] mee in de Hyundai, naar de parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost. Daar zijn zij rond 21.23 uur aangekomen. Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 4] naar [verdachte] belde. Zij zag de naam van [medeverdachte 4] in het telefoonscherm staan. Rond 01.30 uur zijn – in dezelfde Golf als waarin de kinderen naar Almere waren vervoerd – [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [naam 2] gekomen. [medeverdachte 1] is achter aangeefster gaan zitten op de achterbank. Aangeefster heeft toen gehoord dat [medeverdachte 1] een pistool heeft doorgeladen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens het raam open gedaan en een keer naar buiten geschoten. Hierbij heeft hij gezegd: “Happy New Year”. Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 1] het heeft opgenomen op zijn telefoon omdat hij het daarna bleef afspelen. [medeverdachte 1] heeft toen gebeld met [naam 1] en hem gevraagd te komen. [naam 1] heeft gezegd dat hij niet kon komen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens tegen [naam 1] gezegd dat [naam 1] morgen ‘ready’ moest zijn. Hierna heeft [medeverdachte 1] aangeefster een foto laten zien van een chatgesprek tussen aangeefster en [medeverdachte 2] , dat hij van het toestel van aangeefster heeft gemaakt. Het bleek een bericht van [medeverdachte 2] aan aangeefster waarin ze vroeg of aangeefster het gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 3] nog had dat [medeverdachte 2] aangeefster had gestuurd. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 1] druk bezig was met een telefoon en dat [medeverdachte 1] foto’s maakte. [medeverdachte 1] heeft vervolgens gezegd: “gezien het morgen wordt, neem haar maar weer mee naar Almere . Houd haar daar in de gaten en zorg dat ze niet weg kan”. Toen ze zijn aangekomen in de woning in [plaats] heeft [medeverdachte 4] de deur geopend. Aangeefster is naast haar kinderen op de bank gaan liggen. Besloten was dat [medeverdachte 3] de volgende dag met [medeverdachte 1] terug zou komen. [verdachte] is naast aangeefster op de bank komen liggen, [medeverdachte 4] ging op de andere kant van de hoekbank zitten. Voordat ze dat deden hadden zij eerst alle sloten en deuren gecontroleerd. Aangeefster heeft gezien dat zij allebei een pistool uit hun broeksband hebben gehaald. Daarna is [verdachte] in slaap gevallen en is [medeverdachte 4] half in slaap gevallen. Bij iedere beweging heeft [medeverdachte 4] zijn ogen open gedaan en aangeefster aangekeken. Rond 15.00 uur is [naam 4] binnengekomen. Ze hebben hem gevraagd of hij met de C3 was, waarop [naam 4] ja heeft geantwoord. [verdachte] en [naam 4] hebben gesproken over [medeverdachte 1] . Het was namelijk de bedoeling dat [medeverdachte 1] in de ochtend met [medeverdachte 3] zou terugkomen. Nadat [medeverdachte 3] naar [verdachte] heeft gebeld dat iemand hun moest komen halen, heeft [naam 4] gezegd dat hij ze zou gaan halen. Ook [medeverdachte 4] is naar buiten gegaan om sigaretten te kopen. Plots heeft [verdachte] gezegd: “Blauw, blauw”. Aangeefster heeft een harde knal gehoord en zag dat [verdachte] zijn telefoon kapot heeft gegooid. Daarna is [verdachte] op zijn knieën gaan zitten met zijn handen op zijn hoofd, waarna de politie is binnen gekomen. Tegenover de politie heeft aangeefster verklaard dat [medeverdachte 1] de leider was. Ook heeft zij bekend dat zij op 24 december 2019 een pakketje van 20 euro bankbiljetten van in totaal 5.000 euro heeft gepakt. Hiervan heeft zij 2.400 euro op haar bankrekening gestort en heeft zij 1.000 euro aan [naam 1] gegeven. Daarnaast heeft zij kleine dingen gekocht.
Tussenconclusie vaststelling bijnamen van verdachte en zijn medeverdachten
Door de politie zijn aangeefster foto’s getoond van verdachte en zijn medeverdachten. Aangeefster heeft desgevraagd verklaard [medeverdachte 1] te herkennen als [medeverdachte 1] , [verdachte] te herkennen als [verdachte] , [medeverdachte 3] te herkennen als [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] te herkennen als [medeverdachte 4] . Ter terechtzitting hebben de verdachte en zijn medeverdachten bevestigd dat voornoemde bijnamen voor hen worden gebruikt. De rechtbank stelt daarom vast dat met [medeverdachte 1] wordt bedoeld [medeverdachte 1] (
hierna: [medeverdachte 1]), dat met [verdachte] wordt bedoeld [verdachte] (
hierna: verdachte), dat met [medeverdachte 3] wordt bedoeld [medeverdachte 3] (
hierna: [medeverdachte 3]) en dat met [medeverdachte 4] wordt bedoeld [medeverdachte 4] (
hierna: [medeverdachte 4]).
3.3.2.1.2. Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster zelf heeft verzocht om op 31 december 2019 naar de [adres 1] te gaan. Verdachte is vervolgens met [medeverdachte 3] , aangeefster en de kinderen van aangeefster naar de [adres 1] gereden, waar [medeverdachte 4] al aanwezig was. Nadat aangeefster [medeverdachte 1] zou hebben zwartgemaakt is een woordenwisseling en gevecht ontstaan. Hierbij zijn door een van de anderen een paar klappen uitgedeeld aan aangeefster, maar de klappen hebben niet met een wapen plaatsgevonden. Medeverdachte [medeverdachte 1] , die pas later is aangekomen, is hierbij niet aanwezig geweest. Verdachte heeft niet in details willen treden waarover de ruzie zou zijn gegaan.
3.3.2.1.3. Oordeel over de bruikbaarheid van de verklaring van aangeefster
Op grond van haar hiervoor uitgebreid weergegeven verklaring, concludeert de rechtbank dat aangeefster een zeer gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Aangeefster heeft deze verklaring afgelegd kort nadat zij door de politie is aangetroffen en voorafgaande aan enige kennisname van het dossier. De inhoud van de verklaring van aangeefster is dan ook niet op voorhand ongeloofwaardig.
Wel is de rechtbank met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat behoedzaam met de verklaring van aangeefster dient te worden omgegaan en dat er ruim voldoende steunbewijs moet zijn om deze te kunnen gebruiken als bewijs. Aangeefster heeft immers bekend geld te hebben gestolen. Verder heeft aangeefster aanvankelijk ontkend wetenschap te hebben van een brief die door haar zou zijn geschreven en die door de raadsman van verdachte is ingebracht. Na overlegging van een geluidsopname is aangeefster op die ontkenning teruggekomen en heeft zij toegegeven, op verzoek van [naam 5] , bij die brief betrokken te zijn geweest. Uit de inhoud en de totstandkomingsgeschiedenis van de brief, voor zover bekend, volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer dat aangeefsters verklaringen allemaal als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. In de brief staat namelijk weliswaar dat aangeefster niet volledig eerlijk is geweest in haar politieverhoor, maar wat dan precies niet juist zou zijn is daarin niet uiteengezet. Dat is evenmin duidelijk geworden in de latere verhoren van aangeefster bij de rechter-commissaris en aangeefster is ook niet op haar eerdere verklaringen teruggekomen. Kortom, de rechtbank acht de verklaringen van aangeefster bruikbaar voor het bewijs, zij het dat enige behoedzaamheid vereist is.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het strafdossier op meerdere relevante punten ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Histo’s en camera’s
Camerabeelden bevestigen dat er op 30 december 2019 een ontmoeting is geweest tussen aangeefster en verdachte voor de Jumbo op het Buikslotermeerplein. Immers heeft de politie de CCTR-beelden bekeken en omschreven dat een persoon naar de persoon en het kindje op het Buikslotermeerplein loopt en dat zij na een kort gesprek in de auto gaan zitten en wegrijden. De histo’s van de telefoon van verdachte laten bovendien zien dat de telefoon van verdachte op 30 december 2019 in de avond gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID’s, die zich bevinden op zendmastlocaties in de omgeving van de woning van aangeefster.
Ten aanzien van de gebeurtenissen op 31 december 2019 vindt de verklaring van aangeefster eveneens steun in de histo’s. Aangeefster heeft verklaard dat zij vanuit haar woning in Amsterdam Noord in een zwarte Hyundai naar de [adres 1] in [plaats] is vervoerd. De histo’s van de telefoons van verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn opgevraagd. In de histo’s van de telefoon van verdachte is te zien dat op 31 december 2019 vanaf 18.37 uur de telefoon gebruik maakt van de Cell-ID’s die zich bevinden op de zendmastlocatie in Amsterdam Noord. Vanaf 19.13 uur laten de histo’s steeds veranderende zendmastlocaties zien, beginnend in Diemen via Muiden en eindigend om 19.29 uur met een zendmastlocatie in Almere . Ook de histo’s van de telefoon van [medeverdachte 3] laten die avond tussen 18.21 uur en 19.31 uur een verplaatsing van Amsterdam naar Almere zien. De telefoon van [medeverdachte 1] – die tussen 16.12 uur en 19.10 uur helemaal geen zendmast aanstraalt – heeft om 19.10 uur voor het eerst gebruik gemaakt van een Cell-ID op een zendmastlocatie nabij de Ringweg A10 in Amsterdam en maakt vanaf 19.53 uur gebruik van een Cell-ID in [plaats] . Ook zijn de beelden van het tankstation BP Honswijck bekeken. Hierop heeft de politie gezien dat op 31 december 2019 om 19.16 uur een Hyundai het terrein op kwam rijden. De bestuurder van de Hyundai is door de politie herkend als verdachte.
Aangeefster heeft verder verklaard dat zij rond 21.23 uur weer door verdachte is meegenomen vanuit de [adres 1] in [plaats] naar de parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost. De histo’s laten zien dat de telefoon van verdachte vanaf 21.47 uur tot en met 2.03 uur gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID op de zendmastlocatie in Amsterdam Zuidoost. Op 1 januari 2020 vanaf 2.54 uur heeft de telefoon weer gebruik gemaakt van de Cell-ID’s op de zendmastlocaties in [plaats] . De histo’s van de telefoon van [medeverdachte 1] – waaruit is gebleken dat de telefoon van [medeverdachte 1] die nacht van 00.40 uur tot en met 2.21 uur eveneens gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID’s die zich bevinden in de nabijheid van het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost – bieden verdere ondersteuning voor de verklaring van aangeefster.
Ook zijn de histo’s van de telefoon van aangeefster opgevraagd. Hierbij is zichtbaar geworden dat de telefoon van aangeefster tot 31 december 2019 om 19.00 uur alleen gebruik heeft gemaakt van Cell-ID’s die zich bevinden op zendmastlocaties in de nabijheid van de woning van aangeefster. Hierna heeft de telefoon pas weer vanaf 21.20 uur veranderende zendmastlocaties aangestraald tussen Muiderberg en Amsterdam Zuidoost. Na 22.07 uur zijn geen verbindingen met Cell-ID’s meer geregistreerd.
Voornoemde histo’s en camerabeelden ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangeefster over de verplaatsingen die zij en de verdachten die avond hebben afgelegd.
Telefoon van [medeverdachte 1] als ondersteuning voor de verklaring van aangeefster
Verdere ondersteuning voor de gebeurtenissen die de lezing van aangeefster bevestigen, kan worden gevonden in de telefoon die onder [medeverdachte 1] in beslag is genomen. De telefoon is uitgelezen door de politie.
Zo is uit de telefoon van [medeverdachte 1] gebleken dat op 31 december 2019 om 19.10 uur is uitgebeld naar het nummer, waarvan bekend is geworden dat dit nummer in gebruik was bij [medeverdachte 2] . Daarnaast zijn om 19.07 uur telefonische contactmomenten via Snapchat met ‘ [naam 6] ’ te zien. Deze bevindingen sluiten aan bij de verklaring van aangeefster dat tijdens de autorit contact is opgenomen met [medeverdachte 2] .
Verder heeft aangeefster verklaard dat [medeverdachte 1] op de parkeerplaats bij het Campanile hotel achter haar in de auto is komen zitten en dat [medeverdachte 1] toen door het raam heeft geschoten, waarbij [medeverdachte 1] zou hebben gezegd “Happy New Year”. Op de telefoon van [medeverdachte 1] is een filmpje aangetroffen dat is gemaakt op 1 januari 2020 om 01.46 uur. Het filmpje is door de politie bekeken. De politie heeft omschreven dat ze hebben gezien dat [medeverdachte 1] op de achterbank in een auto zit. Het vuurwapen wordt doorgeladen en door het geopende raam gericht. [medeverdachte 1] lost een schot met het vuurwapen en zegt “Happy New Year”.
Ook is op de telefoon van [medeverdachte 1] een foto aangetroffen die is gemaakt op 31 december 2019 om 20.49 uur. De politie heeft omschreven dat op de foto een scherm van een telefoon zichtbaar is, met daarop een Snapchat gesprek met [medeverdachte 2] . In het bericht vraagt [medeverdachte 2] : “ [slachtoffer] , heb je ons app gesprek van die dinsdag nog? Of had je alles gewist”. Verder zijn op de telefoon van [medeverdachte 1] screenshots aangetroffen van het gesprek tussen [naam 3] en [medeverdachte 2] . Deze foto’s zijn gemaakt op 1 januari tussen 02.05 uur en 02.11 uur en sluiten daarom aan bij de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 1] die nacht met haar telefoon is bezig geweest.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat in de telefoon van [medeverdachte 1] ondersteuning kan worden gevonden voor de verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij het geld dat aan [medeverdachte 1] toebehoort heeft weggenomen. In de telefoon van [medeverdachte 1] is een chatbericht aangetroffen waarbij ‘ [naam 6] ’ op 30 december 2019 aan ‘ik’ een chatbericht heeft gestuurd:
“ik ben helemaaaal in paniekkkkkkkk Heb je iemand geld laten halen hier??????”.
Nu [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat dit gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat uit het chatbericht blijkt dat geld is verdwenen en dat [medeverdachte 2] meent dat [medeverdachte 1] hiervan de eigenaar is. Bovendien heeft [medeverdachte 2] hierover verklaard dat verdachte en [medeverdachte 4] haar op 30 december 2019 hebben gezegd dat er geld van [medeverdachte 1] weg was.
Dat het geld van [medeverdachte 1] zou zijn en dat aangeefster ervan werd verdacht het geld te hebben gestolen, kan verder worden afgeleid uit een chatgesprek dat op diezelfde telefoon is aangetroffen. Het chatgesprek vindt plaats tussen [medeverdachte 1] en een gebruiker waarvan door de politie is vastgesteld dat het telefoonnummer in gebruik is bij [naam 7] (
hierna: [naam 7]). Op 30 december 2019 stuurt [naam 7] aan [medeverdachte 1] het bericht dat hij super slim is om zoveel geld te zetten bij iemand die met heel de wereld bevriend is en waar zelfs buren over de vloer komen. [naam 7] gaf aan dat ze het erg vond en dat ze hoopte dat die meid het terug zou geven. Hierop heeft [medeverdachte 1] geantwoord met: “ik kom om iedereen te vernietigen”. Het gesprek eindigde met een bericht van [naam 7] waarin zij aangaf dat het wel goed kwam en dat hij “haar” wel zou vinden.
Op voornoemde telefoon is verder een Whatsapp-bericht aangetroffen waarbij ‘ [naam 8] ’ op 30 december 2019 aan ‘ma’ heeft gestuurd:
“ma ik moet met spoed weg”.
Uit het vliegticket op naam van [medeverdachte 1] dat op de telefoon van [medeverdachte 1] is aangetroffen, volgt dat [medeverdachte 1] Suriname op 30 december 2019 inderdaad heeft verlaten. Genoemde berichten bieden ondersteuning aan de verklaring van aangeefster dat verdachte haar op 30 december 2019 heeft gezegd dat de eigenaar van het geld onderweg is naar Nederland.
Op de telefoon van [medeverdachte 1] is verder een filmpje aangetroffen van 31 december 2019 om 20.58 uur. Blijkens het wifigebruik kan worden afgeleid dat het filmpje is gemaakt op de [adres 1] . Dit filmpje is door de politie bekeken. De politie omschrijft dat naast [slachtoffer] (SO) en [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) nog twee mannen (NN1 en NN2) zijn te horen. Op het filmpje is te horen:
[medeverdachte 1] : Waar praten jullie over?
NN1: Van gister.
NN2: Toen ze belde met blauw. Toen die blauw er was.
[medeverdachte 1] : Maar waarom bel je politie...
SO: Ik heb politie niet gebeld
[medeverdachte 1] : ...terwijl je fout ben
>hard geluid dat ik niet nader kan omschrijven<
[medeverdachte 1] : ... (niet te verstaan) vannacht heb je.....(niet te verstaan) komen d’r in een waggie.......(niet te verstaan) de buurvrouw gewenkt, zei je bei politie. Maar waarom bel je politie terwijl je fout bent. Huh? Zeg effe. Dus je doet iets, .... (korte stilte), en dan bel je politie.
>kort bonk geluid<
Dan mogen ze wel komen.
>twee keer kort bonk geluid<
[medeverdachte 1] : Je steelt en wanneer het fout gaat dan moeten ze je wel helpen. Is niet logisch toch of wel? (vermoedelijk) SO (heel zacht): Nee.
Huh? Ik hoor je niet.
SO: Nee.
De rechtbank leidt uit voornoemde af dat [medeverdachte 1] stelt dat aangeefster heeft gestolen.
Gelet op bovenstaande bevindingen stelt de rechtbank vast dat de aangetroffen chat-gesprekken, foto’s en video op de telefoon van [medeverdachte 1] , ondersteuning bieden voor de verklaring van aangeefster.
Daarbij komt dat onderzoek is gedaan naar de verklaring van aangeefster dat zij het geld heeft gestolen en wat zij vervolgens met heeft geld heeft gedaan. Uit de gegevens die door de bank zijn verstrekt is gebleken dat op 30 december 2019 een contante storting op de rekening van aangeefster is gedaan van 2.400 euro. [naam 1] heeft verder verklaard eind 2019 van aangeefster 1.000 euro contant te hebben ontvangen. Ook heeft [naam 1] verklaard dat hij hierover telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1] . Deze bevindingen sluiten aan bij de verklaring van aangeefster.
Zoals de rechtbank hierna onder 3.3.2.2.1. zal overwegen, bieden ook de letselrapportage, en de NFI-rapporten verdere ondersteuning aan de verklaring van aangeefster.
De rechtbank concludeert dat er in ruime mate ondersteunend bewijs is voor de verklaring van aangeefster, zodat deze bruikbaar is voor het bewijs.
Nu de mishandeling (feit 3) en bedreiging (feit 4) zowel als afzonderlijke feiten ten laste zijn gelegd alsmede als feitelijke handelingen die deel uitmaken van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2), zal de rechtbank eerst deze feiten bespreken.
3.3.2.2. Het oordeel over de mishandeling (feit 3)
3.3.2.2.1. Letselrapportage en aangetroffen DNA als ondersteuning voor verklaring aangeefster
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaringen van zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Zij hebben die verklaringen pas 11 maanden later en na kennisname van het dossier zijn afgelegd. Voor zover medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat aangeefster het letsel heeft opgelopen doordat zij door [medeverdachte 3] met een vuist tegen haar neus is geslagen, overweegt de rechtbank dat het letsel niet past bij dat scenario, terwijl het letsel blijkens de letselverklaring wel past bij de door aangeefster gemelde toedracht. De verklaring van verdachte en zijn medeverdachten schuift de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig ter zijde. De rechtbank zal de verklaring van aangeefster volgen en overweegt daartoe als volgt.
De letselrapportage en de daarbij gevoegde foto’s bieden ondersteuning voor de stelling van aangeefster dat zij in de woning op de [adres 1] is mishandeld. In het letselrapport is de gemelde toedracht weergegeven, namelijk dat aangeefster met een vuurwapen meermalen op het behaarde hoofd en knieën is geslagen. Ook zou heet water in haar trui zijn gegoten. Door de arts is op het hoofd van aangeefster een huidbeschadiging waargenomen van de gehele linkerzijde, zijnde vanaf de voorzijde van de haargrens tot achter. Hierbij is sprake van een zwelling en de haren plakken aan de oude bloedresten. Ook heeft de arts achter het rechter oor van aangeefster een snijwond van drie centimeter waargenomen. Door de arts is verder omschreven dat in de hals over een gebied van 15 bij 20 centimeter sprake is van een diep rode verkleuring van de huid, die past bij een eerstegraads brandwond. Tot slot zijn op de beide knieën van aangeefster bloeduitstortingen geconstateerd, die door de arts zijn omschreven als ronde rood paarse verkleuringen van 3 tot 4 centimeter. Volgens de beoordeling van de forensisch arts past de ouderdom van het letsel bij het tijdsinterval en past de gemelde toedracht zeer goed bij het letsel.
Voor de verklaring van aangeefster dat zij met een vuurwapen is geslagen kan verdere ondersteuning worden gevonden in de bevindingen betreffende het vuurwapen dat op 2 januari 2020 bij [naam 9] in de auto – zijnde een Citroën C3 – is aangetroffen. Dit vuurwapen is bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van bloed. De bemonstering op de onderkant van de buitenzijde van de loop heeft een DNA-mengprofiel opgeleverd van minimaal twee personen. Het DNA-mengprofiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden (DNA-nevenkenmerken)met aangeefster. De resultaten van het DNA-onderzoek zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 5: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 4 waar is, dan wanneer hypothese 5 waar is. De rechtbank concludeert hieruit dat op het vuurwapen dat in de auto van [naam 9] is aangetroffen, DNA van aangeefster is aangetroffen.
Ook de waterkoker is onderzocht op sporen. De bemonstering van de onderkant van de waterkoker heeft een DNA-profiel van een vrouw opgeleverd. Het DNA-profiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden met aangeefster, waarbij in het NFI-rapport is opgenomen dat de matchkans van een DNA-profiel met een willekeurig persoon kleiner dan 1 op 1 miljard is. De rechtbank stelt daarom vast dat het bloed dat op de onderkant van de waterkoker is aangetroffen DNA bevat van aangeefster.
Tot slot ziet de rechtbank in de bebloede kledingstukken die in een tas op de [adres 1] zijn aangetroffen ondersteuning voor de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 1] op haar hoofd en haar knieën heeft geslagen met een vuurwapen en heet water in haar nek heeft gegoten.
3.3.2.2.2. Vrijspraak van poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of voornoemde handelingen een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren. Onder zwaar lichamelijk letsel kan volgens artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht onder andere worden begrepen een ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende arbeidsongeschiktheid, een storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken duurt, of wat in het gewone taalgebruik onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen. Onder omstandigheden kan het meermalen op het hoofd slaan met een vuurwapen of iemand overgieten met heet water, zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben, maar dat is niet vanzelfsprekend het geval. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte vol opzet heeft gehad om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Voor een bewezenverklaring is dan allereerst vereist dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangeefster als gevolg van de handelingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Vervolgens moet verdachte deze kans bewust hebben aanvaard. Bij de beantwoording van de vraag of de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest, heeft rechtbank allereerst het wapen waarmee en de plek waar aangeefster is geslagen in aanmerking genomen. Naar algemene ervaringsregels kan het meermalen slaan met een ijzeren vuurwapen op het hoofd een aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Immers kan hierdoor een schedelbreuk of hersenletsel worden veroorzaakt. Naar algemene ervaringsregels kan de kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt opgelopen wanneer iemand met water uit een waterkoker wordt overgoten eveneens als aanmerkelijk worden beschouwd, nu dit derdegraads brandwonden kan opleveren.
In dit geval kan de rechtbank echter niet vaststellen dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest.
Hoewel de rechtbank de beleving van aangeefster dat [medeverdachte 1] haar met kracht heeft geslagen begrijpt, kan op basis van het strafdossier niet worden vastgesteld met welke kracht is geslagen. De letselrapportage kan op dit punt niet tot ondersteuning voor de verklaring van aangeefster dienen. De forensisch arts heeft geen grote hoofdwond of ander letsel geconstateerd, waaruit kan worden afgeleid dat aangeefster met kracht is geslagen.
Ook heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat het water nog kokend is geweest, nu naar eigen zeggen van aangeefster de waterkoker eerst voor haar is neergezet. Bovendien is in de letselrapportage de verwachting opgenomen dat het letsel in vier weken is hersteld en dat geen blijvend letsel is veroorzaakt. In de letselrapportage is opgenomen dat het geconstateerde letsel zeer goed past bij de gemelde toedracht, waarbij is uitgegaan van heet water dat is opgezogen door de trui van aangeefster.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was en dat verdachte die kans door zijn handelen heeft aanvaard, is niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in onder feit 3 primair ten laste gelegde. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2.2.3. Bewijsoverweging over de mishandeling
Wel is de rechtbank van oordeel dat voornoemde handelingen een mishandeling van aangeefster opleveren. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster meermalen met een vuurwapen op haar hoofd en knieën heeft geslagen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat aangeefster met kokend water is overgoten, wel dat het water waarmee aangeefster is overgoten zeer heet moet zijn geweest. Immers is de brandwond in de letselrapportage als een eerstegraads brandwond aangeduid en is daarbij uitgegaan van overgieten met heet water.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen en de waterkoker heeft aangegeven. [medeverdachte 1] heeft met deze voorwerpen de geweldshandelingen verricht, terwijl verdachte en [medeverdachte 3] hebben toegekeken. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] assistentie verleend door een dekbed tegen het gezicht van aangeefster te gooien en door haar terug te duwen op de barkruk. Er was dan ook sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking, dat sprake is van medeplegen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling (feit 3 subsidiair).
3.3.2.3 Het oordeel over de bedreiging (feit 4)
De rechtbank acht dit feit bewezen. Aangeefster heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft gezegd dat haar kinderen dood zouden gaan, net als zij. Ook heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij aangeefster door het hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat zij dood mocht. Tot slot heeft [medeverdachte 1] aangeefster gezegd: “Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”. Aangeefster heeft verklaard dat zij doodsbang was en dat zij dacht niet levend weg te komen. Het waren vier mannen tegenover haar en haar kinderen en aangeefster heeft vuurwapens gezien.
Hoewel in het strafdossier niet is gebleken van steunbewijs ten aanzien van de ten laste gelegde exacte bewoordingen, volgt de rechtbank de verklaring van aangeefster, omdat de verklaring van aangeefster – zoals eerder is overwogen – op essentiële onderdelen en ook op detailniveau wordt ondersteund. Daarbij komt dat voor onderdelen van de ten laste gelegde bedreiging wel ondersteuning voor verklaring aangeefster is. Zo kan worden vastgesteld dat in de woning op de [adres 1] ten minste twee vuurwapens aanwezig zijn geweest, namelijk het vuurwapen dat in de woning door de politie is aangetroffen en het vuurwapen waarop het bloed van aangeefster is aangetroffen.
De woorden dat [medeverdachte 1] aangeefster door het hoofd zou schieten, dat haar kinderen ook dood zouden gaan en “ik wil je geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”, zijn zeer bedreigend voor aangeefster geweest.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte de bedreiging gedeeltelijk samen met anderen heeft begaan. Zoals aangeefster ook heeft verklaard heeft de enkele aanwezigheid van verdachten het ontstaan van een dreigende sfeer versterkt, omdat het een situatie heeft gecreëerd van meerdere mannen tegenover aangeefster en haar kinderen. Bovendien zijn tussen de verdachte en medeverdachten vuurwapens overgedragen en ter hand genomen. Hierdoor is bij aangeefster bewustheid van de vuurwapens gecreëerd, waardoor het overwicht tussen de verdachten en aangeefster is toegenomen. Uit het overdragen van het vuurwapen door verdachte, waarmee aangeefster vervolgens is mishandeld terwijl bedreigingen zijn geuit door [medeverdachte 1] , blijkt naar de uiterlijke verschijningsvorm een nauwe en bewuste samenwerking. Deze nauwe en bewuste samenwerking wordt blijkt ook als aangeefster is opgesprongen van pijn, maar vervolgens door [medeverdachte 3] op de kruk is teruggeduwd. Volgens de rechtbank blijkt uit het geheel van de gedragingen een gezamenlijke uitvoering van een vooropgezet plan. Nu aangeefster zelf heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 3] door [medeverdachte 1] de kamer uit zijn gestuurd voordat hij de woorden “Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij” heeft geuit, zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken van medeplegen.
3.3.2.4. Het oordeel over dewederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2)
Uit de verklaringen van aangeefster in combinatie met de overige hiervoor besproken bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat verdachten aangeefster en haar kinderen wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden.
Mede gelet op de bedreigingen en de mishandeling die de rechtbank bewezen acht in de context van een geschil over geld dat verdwenen was, acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat het aangeefster vrijstond om de [adres 1] te verlaten. Dit geldt temeer nu de kinderen van aangeefster boven in de woning verbleven en deze kinderen grotendeels bij aangeefster werden weggehouden.
Dat sprake was van een wederrechtelijke vrijheidsberoving vindt voorts steun in het feit dat een buurvrouw, getuige, Nehhal heeft verklaard dat zij – op het moment van de vrijheidsberoving – van aangeefster berichten kreeg dat zij de politie moest bellen. De politie trof vervolgens in de woning van aangeefster niemand aan, maar wel stonden de lichten nog aan en lag er een nog warme pizza. Verder heeft buurtbewoonster [naam buurtbewoonster] waargenomen dat aangeefster, zonder kinderen, door de gang liep met een man voor zich die strak voor zich uitkeek. [naam buurtbewoonster] vond het vreemd dat [slachtoffer] haar niet groette terwijl [slachtoffer] dit normaal gesproken altijd doet. Een en ander past goed in de verklaring van aangeefster en minder goed bij een scenario waarin aangeefster vrijwillig is vertrokken.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat bij de vrijheidsberoving sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en de medeverdachten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de verklaring van [medeverdachte 2] is gebleken dat verdachte en [medeverdachte 4] ervan op de hoogte waren dat geld van [medeverdachte 1] weg was. [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , zijn vervolgens samen bij de woning van aangeefster verschenen. Nadat zij in twee auto’s naar de [adres 1] zijn afgereisd, heeft [medeverdachte 4] de taak gehad om zich boven in de woning over de kinderen te ontfermen, terwijl [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zich beneden in de woning tot aangeefster hebben gericht. Dat tijdens de mishandeling en de bedreiging van aangeefster eveneens sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering is hiervoor in 3.3.2.2.3 en 3.3.2.3. reeds overwogen. Ook het meenemen van aangeefster naar de parkeerplaats door [verdachte] , waar zij de komst van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben afgewacht, duidt op een gezamenlijk plan. Terwijl aangeefster en haar kinderen die nacht zijn bewaakt door [verdachte] en [medeverdachte 4] , is uit een chatgesprek verder gebleken dat [verdachte] – voordat het arrestatieteam de woning is binnengevallen – de komst van o.a. [medeverdachte 3] hebben afgewacht.
3.3.2.5. Het oordeel over de gevoegde zaak (feit 6)
Uit bevindingen van een verbalisant blijkt dat op 10 juni 2019 in Amsterdam verbalisant is aangeroepen door [naam 10] (
hierna: [naam 10]). Verbalisant heeft gezien dat [naam 10] achter een rennende verdachte aanrende en heeft [naam 10] horen schreeuwen dat de verdachte een vuurwapen had. De verbalisant is [naam 10] en verdachte uit het zicht verloren. Vervolgens is de verbalisant aangesproken door getuige [getuige 2] die verbalisant heeft verklaard dat hij een jongen zag rennen die het portiek van [adres 2] tot en met [nummer] in rende. Verbalisant heeft [naam 10] bij zich geroepen. [naam 10] heeft aan de verbalisant verklaard dat hij was geslagen door twee jongens. Hij heeft eerst een klap van de een gekregen, waarna een andere jongen een vuurwapen heeft getrokken en hem daarmee in het gezicht heeft geslagen. Vervolgens heeft de verbalisant een melding gekregen dat op [adres 3] een melder een vuurwapen op het dak van haar portiek zag liggen toen de melder naar aanleiding van het geschreeuw naar buiten keek. Verbalisant heeft opgemerkt dat deze locatie 20 meter is verwijderd van de plek van de mishandeling van [naam 10] en dat deze locatie tevens in de lijn van de wegrennende verdachte ligt. Het pistool is onderzocht en bleek een Glock model 26gen 4 te zijn en bleek 10 patronen te bevatten, waarvan één patroon zich in de kamer (van de loop) bevond, zodat het vuurwapen was doorgeladen en voor onmiddellijk gebruik gereed. Het vuurwapen en de houder zijn bemonsterd op mogelijke aanwezigheid van humane biologische celmateriaal. De bemonsteringen op de rechterzijde en linkerzijde van de Glock hebben een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen opgeleverd. Na vergelijking van het DNA-mengprofiel met personen in deze strafzaak is een match gevonden met verdachte.
De resultaten van het DNA-onderzoek ten aanzien van de rechterzijde van de Glock zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
De resultaten van het DNA-onderzoek ten aanzien van de linkerzijde van de Glock zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 3: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten meer dan 3 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
De rechtbank concludeert uit voornoemde beschouwingen dat het DNA dat op de linker- en rechterzijde van het vuurwapen is aangetroffen van verdachte is.
Daarbij komt dat ook de onderzijde van de houder en de voorzijde van de Glock zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen hebben een DNA-mengprofiel opgeleverd van minimaal twee personen. Het DNA-mengprofiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden, waarbij het DNA-hoofdprofiel van [naam 10] is. In het NFI-rapport is opgenomen dat de matchkans van een willekeurig DNA-profiel kleiner is dan 1 op 1 miljard. De rechtbank concludeert daarom dat het DNA dat op het vuurwapen is aangetroffen van [naam 10] is. Het NFI heeft verder gerapporteerd dat ook een match is gevonden waarbij de DNA-nevenkenmerken van verdachte zijn. De resultaten van het DNA-onderzoek ten aanzien van de onderzijde van de houder en voorzijde van de Glock zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 7: De bemonstering bevat een relatief grote hoeveelheid DNA van het slachtoffer [naam 10] en een relatief geringe hoeveelheid DNA van [verdachte] .
Hypothese 8: De bemonstering bevat een relatief grote hoeveelheid DNA van het slachtoffer [naam 10] en een relatief geringe hoeveelheid DNA van een willekeurige onbekende persoon.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten ongeveer 210 miljoen keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 7 waar is, dan wanneer hypothese 8 waar is.
De rechtbank concludeert gelet op voornoemde beschouwingen dat ook het DNA dat op de onderzijde van de houder en de voorzijde van het vuurwapen is aangetroffen van verdachte is en dat zich daarop ook DNA van [naam 10] bevindt.
Door verdachte is geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het wapen.
Bij een fotoconfrontatie – waarbij [naam 10] 8 foto’s van personen zijn getoond, waaronder die van verdachte – heeft [naam 10] verdachte herkend als de persoon die hem met het vuurwapen heeft geslagen.
Gelet op de plek van aantreffen, de verklaring van [naam 10] en diens herkenning van verdachte en de omstandigheid dat het DNA-materiaal van verdachte en [naam 10] op het vuurwapen is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich van het wapen en munitie bewust is geweest en dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Gelet daaropis de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Omdat het pistool was geladen met 10 stuks munitie, overweegt de rechtbank dat ook kan worden bewezen dat verdachte deze munitie voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 31 december 2019 tot en met 1 januari 2020 te Almere en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] en haar kinderen wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededaders
- de woning van voornoemde [slachtoffer] betreden
- voornoemde [slachtoffer] gezegd dat zij haar spullen moest pakken en
- voornoemde [slachtoffer] en haar kinderen laten plaatsnemen in klaarstaande voertuigen en
- voornoemde [slachtoffer] haar telefoon laten afstaan en
- voornoemde [slachtoffer] en haar kinderen naar een woning op de [adres 1] te [plaats] gebracht en
- voornoemde [slachtoffer] in een voertuig meegenomen naar een parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost en vervolgens voornoemde [slachtoffer] weer mee terug genomen naar de woning op de [adres 1] te [plaats] en
- voornoemde [slachtoffer] meerdere malen geslagen met een vuurwapen en overgoten met water en
- voornoemde [slachtoffer] bedreigd met een vuurwapen en gedreigd voornoemde [slachtoffer] en haar kinderen te vermoorden en
- voornoemde [slachtoffer] en haar kinderen voortdurend bewaakt en vastgehouden in de woning op de [adres 1] te [plaats] ;
ten aanzien van feit 3, subsidiair:
op 31 december 2019 te Almere , tezamen en in verenging met anderen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen met een vuurwapen op het hoofd en de knieën van voornoemde [slachtoffer] te slaan en
- water over de nek van voornoemde [slachtoffer] te gieten,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van feit 4:
op 31 december 2019 te Almere , tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- in het bijzijn van voornoemde [slachtoffer] vuurwapens zichtbaar te dragen en aan elkaar over te dragen en in de hand te nemen en
- in het bijzijn van voornoemde [slachtoffer] een vuurwapen door te laden en
- voornoemde [slachtoffer] de woorden toe te voegen dat hij haar door het hoofd zou schieten en dat dit van hogere hand kwam en dat haar kinderen ook dood zouden gaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van feit 6:
(gevoegde zaak 13/706079-19)
op 10 juni 2019 te Amsterdam, een wapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad, te weten
- een vuurwapen in de vorm van een doorgeladen pistool, van het merk Glock, model 26 Gen 4, kaliber 9mm x 19, 9mm Luger, en/of
- 10 patronen, van het merk Sellier & Bellot, volmantelrondneus, van het kaliber 9mm x 19, 9mm Luger.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient de bijzondere voorwaarde te worden verbonden van een contactverbod met aangeefster, de kinderen van aangeefster en de medeverdachten. De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de straf zoals door de officier van justitie is geëist te matigen. Bij de strafoplegging moet aansluiting worden gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraffen doorgaans niet meer dan een tot twee jaar bedraagt. Ook dient het strafblad van verdachte bij het opnieuw begaan van strafbare feiten niet tot een hogere strafoplegging te leiden, maar dient te worden afgerekend door de voorwaardelijke strafdelen van eerder opgelegde straffen ten uitvoer te leggen. Door een deels voorwaardelijke straf op te leggen, kan aan verdachte de kans worden gegeven om iets van zichzelf te maken. Daarbij dient wel in aanmerking te worden genomen dat het opleggen van een voorwaardelijke straf gevolgen heeft voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer en haar kinderen uit hun woning meegenomen in verschillende klaarstaande auto’s. Vervolgens hebben zij het slachtoffer en haar kinderen langdurig van elkaar gescheiden gehouden. Zij hadden wapens en hebben het slachtoffer ernstig mishandeld en bedreigd.
Door hen vast te houden hebben verdachte en zijn mededaders de slachtoffers ernstig belet in hun vrijheid.
Verdachte en zijn mededaders hebben de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast door heet water over haar heen te gooien en haar te slaan met een wapen, waardoor zij pijn heeft ervaren en aanzienlijk letsel heeft opgelopen.
Het betreft hier ernstige feiten waar de slachtoffers, tot op de dag van vandaag de traumatische gevolgen van ondervinden. De feiten zijn verder ook geschikt om gevoelens van angst en onveiligheid te veroorzaken in de samenleving.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt voorts onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee. Voor deze feiten kan dan ook slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als een passende bestraffing gelden.
Voor wederrechtelijke vrijheidsberoving zijn door de strafrechters geen oriëntatiepunten voor straftoemeting vastgesteld. Uit rechtspraak in vergelijkbare zaken blijkt dat gemiddeld gevangenisstraffen worden opgelegd tussen de 12 tot 24 maanden. Gelet op de rol van verdachte neemt de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden als uitgangspunt. Immers heeft verdachte geen leidende, maar een assisterende rol gehad. Verder is verdachte niet degene geweest die de geweldshandelingen tegen aangeefster heeft begaan.
Bij de straftoemeting van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie heeft de rechtbank rekening gehouden met het Amsterdamse oriëntatiepunten dat voor het bezit van een vuurwapen in de publieke ruimte – zoals in feit 6 het geval is geweest – een gevangenisstraf van 12 maanden als uitgangspunt geldt.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunten bij het bepalen van de op te leggen straf genomen.
Uit het strafblad van verdachte van 22 oktober 2020 is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Door de rechtbank Amsterdam is verdachte op 18 april 2019 wegens een diefstal met geweld in vereniging veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Verdachte liep ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde dus in een proeftijd. In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank er daarom rekening mee gehouden dat dit verdachte er niet van heeft weerhouden om deze feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland van 15 juni 2020. Hierin is opgenomen dat verdachte niet beschikt over een zinvolle dagbesteding, toekomstperspectief of inkomen. Verder is uit het onderzoek van de reclassering naar voren gekomen dat verdachte omgang heeft met een crimineel netwerk en dat verdachte geen inzicht heeft in de risico’s daarvan. Voornoemde in combinatie met de houding van verdachte, zijn door de reclassering als risicofactoren aangemerkt. Door de reclassering is het risico dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal begaan als hoog ingeschat. Desondanks heeft de reclassering geadviseerd om – bij een veroordeling – aan verdachte geen voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft het zorgelijk gevonden dat betrokkene binnen een proeftijd opnieuw in aanraking is gekomen met justitie en dat de delicten in ernst lijken toe te nemen. De huidige voorwaarden en reeds ingezette hulpverlening hebben echter niet geleid tot gedragsverandering bij verdachte of tot het uitblijven van justitiecontacten. Uit het reclasseringstoezicht is gebleken dat het lastig is om hoogte van verdachte te krijgen en om te werken aan doelen, zoals begeleid wonen en dagbesteding. Verdachte zegt gemotiveerd te zijn voor begeleiding maar lijkt zich niet actief in te zetten. Indien aan verdachte een forse gevangenisstraf wordt opgelegd, zal in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling opnieuw worden bezien welke voorwaarden aan verdachte dienen te worden opgelegd. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de reclassering geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu pedagogische beïnvloeding bij verdachte niet meer mogelijk is gebleken.
De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen en het volwassenenstrafrecht toepassen. Ook heeft de rechtbank in voornoemd advies aanleiding gezien om aan verdachte geen deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting zijn de persoonlijke omstandigheden door verdachte toegelicht. Verdachte heeft verklaard dat hij voorheen een uitkering ontving en dat hij bij zijn moeder kan verblijven wanneer hij in vrijheid wordt gesteld. Ook wil verdachte een opleiding gaan volgen.
Alles overwegende, zal de rechtbank aan verdachte voor de bewezen feiten een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft € 9.093,46 gevorderd als vergoeding van materiële schade en € 15.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, met uitzondering van de gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten.
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – de rechtbank verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot vergoeding van de schade. Indien de rechtbank van oordeel is dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht, dient de gevorderde materiële schade te worden afgewezen omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade kan – nu aangeefster kennelijk kampt met trauma’s uit het verleden – geen causaal verband worden vastgesteld tussen de klachten van aangeefster en het ten laste gelegde, zodat de gevorderde immateriële schade dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 tot en met feit 4 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiële schade en proceskosten
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Toewijzing medische kosten, inkomstenderving en verhuiskosten
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade van € 474,46 aan eigen risico, € 1.855,91 aan inkomstenderving en € 250,- aan reiskosten in verband met verhuizing kunnen worden toegewezen. Deze posten betreffen rechtstreekse schade en zijn voldoende onderbouwd. Ten aanzien van het eigen risico overweegt de rechtbank dat een declaratieoverzicht is bijgevoegd. Gelet op de behandeldatum, zijnde 2 januari 2020, is het eigen risico nog niet verbruikt. Ook ten aanzien van de inkomstenderving zijn stukken van het uitzendbureau en het UWV overgelegd. Dat de benadeelde partij voorafgaand aan het ten laste gelegde een langere periode heeft gewerkt, heeft de rechtbank afgeleid uit de opbouw van het vakantiegeld, zoals die uit de stukken van het uitzendbureau is gebleken. Nu uit het verhandelde ter terechtzitting verder is gebleken dat de benadeelde partij in het stelsel Bewaken en Beveiligen is opgenomen en dat zij daarvoor heeft moeten verhuizen, acht de rechtbank het gevorderde forfaitaire bedrag voor reiskosten als gevolg van die verhuizing billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij voor overige deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van de materiële schade. Ten aanzien van de toekomstige medische, reis- en parkeerkosten overweegt de rechtbank dat deze kosten nog niet zijn gemaakt. Deze kosten betreffen daarom geen geleden schade, zodat zij niet voor vergoeding in aanmerking komen. Nu op basis van het strafdossier verder niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij haar telefoon niet heeft terug gekregen, kan niet worden vastgesteld of op dit punt rechtstreekse schade is geleden. Ook kan uit de overgelegde afschrijving bij de Apple store niet worden afgeleid welk product is aangeschaft.
Tot slot is door de benadeelde partij € 63,50 als vergoeding van proceskosten gevorderd, bestaande uit € 50,- als kilometervergoeding voor gesprekken met de officier van justitie en raadsman van de benadeelde partij en € 13,50, aan parkeerkosten. De rechtbank zal deze kosten toewijzen.
Immateriële schade
Naast de materiële schade is door de benadeelde partij € 15.000,- aan immateriële schade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag voor immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, nu de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen en op andere wijze in haar persoon is aangetast. Bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Uit het procesdossier is gebleken dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde een eerstegraads brandwond en hoofd- en huidletsel heeft opgelopen.
Naast schadevergoeding voor fysiek letsel heeft de benadeelde partij een vergoeding voor psychisch letsel gevorderd. Door de benadeelde partij is daartoe een indicatiestelling en behandelplan overgelegd. Hierin is opgenomen dat bij de benadeelde partij sprake lijkt te zijn van een posttraumatische-stressstoornis naast depressieve klachten, ten gevolge van een ontvoering met geweld. Psychologische behandeling is geïndiceerd, waarbij de behandeling zal bestaan uit psycho-educatie over PTSS, EMDR-behandeling en recidiefpreventie.
Naast voornoemde indicatiestelling is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde psychisch letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij is immers uit haar woning gehaald, waarbij ook haar kinderen zijn meegenomen. Zij is vervolgens bijna een dag van haar vrijheid beroofd geweest, waarbij zij is mishandeld, zij is overgoten met heet water en geslagen met een vuurwapen. Zij is afgescheiden geweest van haar kinderen en tegen haar zijn bedreigingen geuit. De benadeelde partij heeft moeten vrezen voor haar leven en voor dat van haar kinderen. De benadeelde partij slaapt slecht ten gevolge van het bewezenverklaarde en heeft haar woning en vertrouwde omgeving na het bewezenverklaarde moeten verlaten. Toekenning van smartengeld is hier op zijn plaats. Daarbij heeft de rechtbank ook gekeken naar wat in vergelijkbare gevallen is toegekend. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien tot matiging van de gevorderde immateriële schade. De rechtbank zal de immateriële schade begroten op € 5.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor overige deel in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank concludeert dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.580,37, bestaande uit € 2.580,37 aan materiële schade, en € 5.000,- aan immateriële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019 – de datum waarop het strafbare feit is gepleegd – tot aan de dag van algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 63,50.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 7.580,37, bestaande uit € 2.580,37 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 67 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade, of voor zover deze vordering al door of namens een van de medeveroordeelden is betaald.
8.2.
Vordering [naam dochtertje 1]
Namens de benadeelde partij [naam dochtertje 1] is € 10.000,- gevorderd als vergoeding van immateriële schade, bestaande uit een vergoeding van € 5.000,- wegens psychisch letsel en € 5.000,- wegens shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en heeft verzocht om de vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot vergoeding van de schade. Indien de rechtbank van oordeel is dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht, dient de gevorderde schade te worden afgewezen omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Ten aanzien van de psychische schade overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt, indien de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Uit het strafdossier is niet gebleken van lichamelijk letsel bij de benadeelde partij, zodat dit niet voor vergoeding in aanmerking komt. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is vervolgens in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Namens de benadeelde partij is geen verklaring overgelegd waaruit van psychisch letsel bij de benadeelde partij is gebleken. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. Hoewel de rechtbank in dit vonnis bewezen heeft verklaard dat de benadeelde partij van haar vrijheid beroofd is geweest, is in dit geval niet evident dat dit tot psychische schade heeft geleid. Immers verbleef de benadeelde partij op een voor haar vertrouwde plek met bekenden en heeft zij de geweldshandelingen tegen haar moeder niet gezien. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ten aanzien van de shockschade overweegt de rechtbank als volgt. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is echter wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nu namens de benadeelde partij geen verklaring van een psychiater is overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel, zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank concludeert dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering is onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.3.
Vordering [naam dochtertje 2]
Namens de benadeelde partij [naam dochtertje 2] is € 10.000,- gevorderd als vergoeding van immateriële schade, een vergoeding van € 5.000,- wegens psychisch letsel en € 5.000,- wegens shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De standpunten van partijen en de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van deze vordering zijn hetzelfde als die ten aanzien van de hiervoor besproken vordering van haar zusje.
Ook in dit geval concludeert de rechtbank dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering is onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.4.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 6:166 lid 1 BW voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van personen die tot een groep behoren voor de schade die is veroorzaakt door gedragingen in groepsverband. Daaraan ligt de ratio ten grondslag dat ieders bijdrage de kans in het leven roept dat schade zal ontstaan en dat dit gegeven de groepsdeelnemers had moeten weerhouden van hun gedragingen. Daarbij is de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen niet van belang en dus ook niet wie van de groepsdeelnemers de schade rechtstreeks heeft toebracht. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat een deelnemer zich met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn eigen handelen en de door de benadeelde geleden schade aan mede-aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken. Art. 6:166 BW brengt dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor andermans gedrag met zich en dus een zekere risicoaansprakelijkheid, waarvoor het voldoende is dat de verdachte behoorde te begrijpen dat aan het groepsoptreden het gevaar was verbonden dat schade zou worden toegebracht. Voldoende voor hoofdelijke aansprakelijkheid is de deelname aan het groepsgeweld ongeacht de vorm die de deelname heeft aangenomen. Gelet op voornoemde ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verdachte en zijn medeveroordeelden hoofdelijk aansprakelijk zijn.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 9 oktober 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/007691-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 18 april 2019 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 3 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen
36f, 47, 57, 282, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht en
26, 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, feit 3 primair ten laste gelegde en feit 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2, feit 3 subsidiair, feit 4 en feit 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
medeplegen van mishandeling
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 7.580,37 (zevenduizend vijfhonderdtachtig euro en zevenendertig eurocent),bestaande uit
€ 2.580,37 (tweeduizend vijfhonderdtachtig euro en zevenendertig eurocent)aan vergoeding van
materiële schadeen
€ 5.000,- (vijfduizend euro)aan vergoeding van
immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 63,50 (drieënzestig euro en vijftig eurocent).
Veroordeelt verdachte tot
hoofdelijke betalingvan het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens de medeveroordeelden is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
L
egt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.580,37 (zevenduizend vijfhonderdtachtig euro en zevenendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 67 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[naam dochtertje 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[naam dochtertje 2] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 18 april 2019 (parketnummer 13/007691-19), namelijk een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2020.