3.3.2.Het oordeel over het onder feit 2, feit 3 subsidiair, feit 4 en feit 6 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2), een mishandeling (feit 3, subsidiair) een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 4) en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 6).
De rechtbank zal dit hieronder uitleggen en gaat eerst uitgebreid in op de vraag of de verklaringen van aangeefster voor het bewijs kunnen dienen, nu daar uitgebreid verweer tegen is gevoerd.
3.3.2.1. Het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
3.3.2.1.1. De verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 16 december 2019 op de [adres 1] in [plaats] was, waar [medeverdachte 2] woont. [medeverdachte 2] heeft haar die avond een tas met bankbiljetten laten zien. [medeverdachte 2] heeft aangeefster gezegd dat het geld van [medeverdachte 1] was en dat er wel 100.000 euro in de tas zat. Op 30 december 2019 heeft aangeefster een berichtje ontvangen van [medeverdachte 2] met de vraag of zij geld heeft gepakt. Vervolgens is zij gebeld door [verdachte] . [verdachte] heeft aangeefster gezegd dat hij haar face to face wilde spreken, dat aangeefster het zichzelf gemakkelijk moest maken en dat aangeefster het geld terug moest geven. Aangeefster heeft toen besloten om bij de Jumbo bij het Buikslotermeerplein af te spreken met [verdachte] . Aangeefster is daar rond 21.08 uur naar toegereden met haar dochter. Zij heeft [verdachte] gezegd dat zij het geld niet had en heeft gevraagd of [verdachte] haar huis wilde onderzoeken. Zij zijn toen gezamenlijk in haar auto naar haar huis gereden. [verdachte] heeft aangeefster gezegd dat de eigenaar van het geld onderweg is naar Nederland. Op 31 december 2019 heeft aangeefster gezien dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] aan kwamen lopen. Aangeefster heeft toen gelijk haar vriendin [naam vriendin] geappt dat als [naam vriendin] binnen een kwartier geen app van haar heeft gekregen, dat [naam vriendin] de politie moest bellen. Aangeefster heeft verklaard dat vervolgens [medeverdachte 1] de woonkamer binnen kwam lopen samen met [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] heeft gezegd dat aangeefster haar spullen moest pakken en dat ze met [medeverdachte 2] in gesprek zouden gaan. Aangeefster heeft hierop haar spullen gepakt. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] al weg waren gegaan met haar kinderen. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij zich op dat moment erg bedreigd heeft gevoeld door de manier waarop het is gezegd. Zij heeft gehoord dat [medeverdachte 1] een slechte reputatie heeft. Ook waren het vier mannen tegenover haar en haar kinderen en heeft zij de dag ervoor een vuurwapen bij hen gezien. Aangeefster is met [verdachte] in de woning achtergebleven. Aangeefster heeft toen nog snel [naam vriendin] kunnen appen dat die nu de politie moest bellen. Aangeefster zag haar kinderen in een donkerblauwe Golf zitten. Zij is naar die auto gelopen, maar hoorde [verdachte] en [medeverdachte 4] zeggen dat zij in een zwarte Hyundai moest stappen. Bij haar in de auto stapten [medeverdachte 1] en [verdachte] . [verdachte] reed en [medeverdachte 1] zat op de bijrijdersstoel. Vervolgens zijn zij naar Almere gereden. Zij zijn nog even gestopt bij het BP tankstation Honswijck om te tanken. Tijdens de autorit wilde [medeverdachte 1] haar telefoon hebben. Aangeefster heeft [medeverdachte 1] haar telefoon gegeven. Tijdens de autorit is ook gebeld met [medeverdachte 2] . Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] naar huis moest komen, maar dat [medeverdachte 2] heeft gezegd dat ze niet naar huis zou komen. Aangeefster hoorde [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] zeggen: “ik ben met die vriendin van je”. Op het moment dat ze in de woning van [medeverdachte 2] aankwamen, waren de kinderen boven. Zij werden boven gehouden door [medeverdachte 4] . Aangeefster heeft hen horen huilen en horen zeggen dat ze naar mama toe wilden. Er is een barkruk gepakt waarop aangeefster moest gaan zitten van [medeverdachte 1] . Aangeefster heeft toen het hele verhaal over het geld moeten vertellen. [medeverdachte 1] heeft het verhaal opgenomen en vervolgens aan [medeverdachte 2] gestuurd. Hierop heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] gelijk gebeld en gezegd dat aangeefster loog. Hierna heeft [medeverdachte 1] tegen [verdachte] gezegd: “geef me je P”. Aangeefster heeft gezien dat [verdachte] een pistool aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. [medeverdachte 1] heeft aangeefster toen gevraagd waar het geld was. Aangeefster heeft gezegd dat zij dat niet wist. Hierop heeft zij de eerste klap gekregen van [medeverdachte 1] . Aangeefster heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar hard sloeg met het pistool tegen de linkerzijkant van haar hoofd. Hij sloeg haar zo hard dat zij bijna van de barkruk is afgevallen. Zij voelde gelijk een stekende en drukkende pijn en zij had suizende oren. Vrij kort daarna heeft aangeefster een tweede klap tegen haar hoofd gekregen. Die klap kreeg zij ook van [medeverdachte 1] , net als alle volgende klappen. [medeverdachte 3] en [verdachte] stonden er bij en keken ernaar. [medeverdachte 4] was op dat moment boven bij de kinderen. Na de tweede klap heeft aangeefster gevoeld dat zij bloedde. Het bloed druppelde op haar kleding en viel op de grond. [medeverdachte 1] is aangeefster met het pistool hard op haar hoofd blijven slaan. Op een gegeven moment heeft [medeverdachte 1] het pistool ook doorgeladen. Ook heeft [medeverdachte 1] aangeefster drie keer met het pistool op haar knieën geslagen. De laatste klap heeft aangeefster met het pistool op haar voorhoofd gekregen. Aangeefster voelde steeds meer bloed over haar hoofd, nek en rug lopen. Aangeefster heeft [medeverdachte 1] horen zeggen dat haar kinderen ook dood zouden gaan, net als zij. Ook heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij aangeefster door haar hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat zij dood mocht. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 1] haar filmde en dat doorstuurde. Aangeefster heeft verklaard dat zij doodsbang is geweest en dat zij heeft gedacht dat zij daar niet levend weg zou komen. Aangeefster heeft continue gedacht aan een manier om daar weg te kunnen komen. Aangeefster heeft haar kinderen horen schreeuwen dat ze naar hun moeder wilden. Ook heeft zij [medeverdachte 4] horen zeggen: “Naar boven, naar boven jullie”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] beneden de deur tegen hield. Aangeefster heeft verder gezien dat [verdachte] met de waterkoker aan kwam lopen en dat hij de waterkoker voor haar op tafel heeft gezet. [medeverdachte 1] zei toen: “Dit gebeurt straks ook met je kinderen”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 1] de waterkoker heeft opgepakt en zij heeft [medeverdachte 1] horen vragen: “ben je al aan het nadenken”. Aangeefster heeft eerst een hete druppel in haar nek gevoeld. Zij hoorde [medeverdachte 3] op dat moment lachen. Vervolgens heeft aangeefster een hele golf kokend water over haar nek en rug gevoeld. In reactie op de pijn is aangeefster overeind gevlogen en heeft zij het uitgeschreeuwd. Op dat moment heeft [medeverdachte 3] een dekbedovertrek tegen haar gezicht gegooid. [medeverdachte 3] heeft tegen aangeefster gezegd dat aangeefster moest gaan zitten. [medeverdachte 3] heeft aangeefster aan haar arm getrokken en op de barkkruk teruggeduwd. [verdachte] heeft vanaf de bank toegekeken. Nadat aangeefster het heeft uitgeschreeuwd heeft zij haar kinderen boven horen zeggen dat zij hun mama hoorden schreeuwen en dat zij pijn had. Ze hoorde [naam dochtertje 1] zeggen dat ze naar haar toe wilde. Hierna heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] en [verdachte] de kamer uitgestuurd. [medeverdachte 1] heeft toen tegen aangeefster gezegd: “Liever zeg jij waar het geld is. Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”. Aangeefster heeft toen gezegd dat zij het heeft gepakt, omdat dat de enige manier was om weg te komen. Aangeefster heeft gezegd dat zij het geld aan [naam 1] heeft gegeven. Daarna zijn [medeverdachte 3] en [verdachte] teruggeroepen door [medeverdachte 1] . Aangeefster moest inloggen op haar Snapchat op de telefoon van [medeverdachte 3] . Dit lukte niet omdat aangeefster een tweestapsverificatie heeft, waarbij een sms naar haar telefoon wordt gestuurd. De telefoon van aangeefster was echter op vliegtuigstand gezet. [medeverdachte 1] heeft toen in de telefoon van aangeefster naar foto’s en video’s van voicememo’s gekeken. Uiteindelijk hebben ze de vliegtuigstand van de telefoon gehaald en is de sms ontvangen. Op dat moment heeft [medeverdachte 1] de chat met [naam vriendin] gelezen en heeft [medeverdachte 1] gevraagd “Oh je hebt de politie laten bellen? Waarom laat je politie bellen, jij bent toch fout hier”. Aangeefster dacht dat [medeverdachte 1] toen bang werd dat de politie zou komen omdat hij plotseling opstond en tegen [medeverdachte 3] zei dat zij weg zouden gaan. Tegen [verdachte] heeft [medeverdachte 1] gezegd dat aangeefster zich moest opfrissen. De kleren die aangeefster aan had moesten worden weggegooid. Aangeefster heeft moeten douchen van [verdachte] . [verdachte] heeft toen haar kleren gepakt. Toen zij uit de douche kwam heeft zij een korte broek en vest aangetrokken, die zij van [verdachte] kreeg. Hierna moest aangeefster met [verdachte] mee in de Hyundai, naar de parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost. Daar zijn zij rond 21.23 uur aangekomen. Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 4] naar [verdachte] belde. Zij zag de naam van [medeverdachte 4] in het telefoonscherm staan. Rond 01.30 uur zijn – in dezelfde Golf als waarin de kinderen naar Almere waren vervoerd – [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [naam 2] gekomen. [medeverdachte 1] is achter aangeefster gaan zitten op de achterbank. Aangeefster heeft toen gehoord dat [medeverdachte 1] een pistool heeft doorgeladen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens het raam open gedaan en een keer naar buiten geschoten. Hierbij heeft hij gezegd: “Happy New Year”. Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 1] het heeft opgenomen op zijn telefoon omdat hij het daarna bleef afspelen. [medeverdachte 1] heeft toen gebeld met [naam 1] en hem gevraagd te komen. [naam 1] heeft gezegd dat hij niet kon komen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens tegen [naam 1] gezegd dat [naam 1] morgen ‘ready’ moest zijn. Hierna heeft [medeverdachte 1] aangeefster een foto laten zien van een chatgesprek tussen aangeefster en [medeverdachte 2] , dat hij van het toestel van aangeefster heeft gemaakt. Het bleek een bericht van [medeverdachte 2] aan aangeefster waarin ze vroeg of aangeefster het gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 3] nog had dat [medeverdachte 2] aangeefster had gestuurd. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 1] druk bezig was met een telefoon en dat [medeverdachte 1] foto’s maakte. [medeverdachte 1] heeft vervolgens gezegd: “gezien het morgen wordt, neem haar maar weer mee naar Almere . Houd haar daar in de gaten en zorg dat ze niet weg kan”. Toen ze zijn aangekomen in de woning in [plaats] heeft [medeverdachte 4] de deur geopend. Aangeefster is naast haar kinderen op de bank gaan liggen. Besloten was dat [medeverdachte 3] de volgende dag met [medeverdachte 1] terug zou komen. [verdachte] is naast aangeefster op de bank komen liggen, [medeverdachte 4] ging op de andere kant van de hoekbank zitten. Voordat ze dat deden hadden zij eerst alle sloten en deuren gecontroleerd. Aangeefster heeft gezien dat zij allebei een pistool uit hun broeksband hebben gehaald. Daarna is [verdachte] in slaap gevallen en is [medeverdachte 4] half in slaap gevallen. Bij iedere beweging heeft [medeverdachte 4] zijn ogen open gedaan en aangeefster aangekeken. Rond 15.00 uur is [naam 4] binnengekomen. Ze hebben hem gevraagd of hij met de C3 was, waarop [naam 4] ja heeft geantwoord. [verdachte] en [naam 4] hebben gesproken over [medeverdachte 1] . Het was namelijk de bedoeling dat [medeverdachte 1] in de ochtend met [medeverdachte 3] zou terugkomen. Nadat [medeverdachte 3] naar [verdachte] heeft gebeld dat iemand hun moest komen halen, heeft [naam 4] gezegd dat hij ze zou gaan halen. Ook [medeverdachte 4] is naar buiten gegaan om sigaretten te kopen. Plots heeft [verdachte] gezegd: “Blauw, blauw”. Aangeefster heeft een harde knal gehoord en zag dat [verdachte] zijn telefoon kapot heeft gegooid. Daarna is [verdachte] op zijn knieën gaan zitten met zijn handen op zijn hoofd, waarna de politie is binnen gekomen. Tegenover de politie heeft aangeefster verklaard dat [medeverdachte 1] de leider was. Ook heeft zij bekend dat zij op 24 december 2019 een pakketje van 20 euro bankbiljetten van in totaal 5.000 euro heeft gepakt. Hiervan heeft zij 2.400 euro op haar bankrekening gestort en heeft zij 1.000 euro aan [naam 1] gegeven. Daarnaast heeft zij kleine dingen gekocht.
Tussenconclusie vaststelling bijnamen van verdachte en zijn medeverdachten
Door de politie zijn aangeefster foto’s getoond van verdachte en zijn medeverdachten. Aangeefster heeft desgevraagd verklaard [medeverdachte 1] te herkennen als [medeverdachte 1] , [verdachte] te herkennen als [verdachte] , [medeverdachte 3] te herkennen als [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] te herkennen als [medeverdachte 4] . Ter terechtzitting hebben de verdachte en zijn medeverdachten bevestigd dat voornoemde bijnamen voor hen worden gebruikt. De rechtbank stelt daarom vast dat met [medeverdachte 1] wordt bedoeld [medeverdachte 1] (
hierna: [medeverdachte 1]), dat met [verdachte] wordt bedoeld [verdachte] (
hierna: verdachte), dat met [medeverdachte 3] wordt bedoeld [medeverdachte 3] (
hierna: [medeverdachte 3]) en dat met [medeverdachte 4] wordt bedoeld [medeverdachte 4] (
hierna: [medeverdachte 4]).
3.3.2.1.2. Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster zelf heeft verzocht om op 31 december 2019 naar de [adres 1] te gaan. Verdachte is vervolgens met [medeverdachte 3] , aangeefster en de kinderen van aangeefster naar de [adres 1] gereden, waar [medeverdachte 4] al aanwezig was. Nadat aangeefster [medeverdachte 1] zou hebben zwartgemaakt is een woordenwisseling en gevecht ontstaan. Hierbij zijn door een van de anderen een paar klappen uitgedeeld aan aangeefster, maar de klappen hebben niet met een wapen plaatsgevonden. Medeverdachte [medeverdachte 1] , die pas later is aangekomen, is hierbij niet aanwezig geweest. Verdachte heeft niet in details willen treden waarover de ruzie zou zijn gegaan.
3.3.2.1.3. Oordeel over de bruikbaarheid van de verklaring van aangeefster
Op grond van haar hiervoor uitgebreid weergegeven verklaring, concludeert de rechtbank dat aangeefster een zeer gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Aangeefster heeft deze verklaring afgelegd kort nadat zij door de politie is aangetroffen en voorafgaande aan enige kennisname van het dossier. De inhoud van de verklaring van aangeefster is dan ook niet op voorhand ongeloofwaardig.
Wel is de rechtbank met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat behoedzaam met de verklaring van aangeefster dient te worden omgegaan en dat er ruim voldoende steunbewijs moet zijn om deze te kunnen gebruiken als bewijs. Aangeefster heeft immers bekend geld te hebben gestolen. Verder heeft aangeefster aanvankelijk ontkend wetenschap te hebben van een brief die door haar zou zijn geschreven en die door de raadsman van verdachte is ingebracht. Na overlegging van een geluidsopname is aangeefster op die ontkenning teruggekomen en heeft zij toegegeven, op verzoek van [naam 5] , bij die brief betrokken te zijn geweest. Uit de inhoud en de totstandkomingsgeschiedenis van de brief, voor zover bekend, volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer dat aangeefsters verklaringen allemaal als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. In de brief staat namelijk weliswaar dat aangeefster niet volledig eerlijk is geweest in haar politieverhoor, maar wat dan precies niet juist zou zijn is daarin niet uiteengezet. Dat is evenmin duidelijk geworden in de latere verhoren van aangeefster bij de rechter-commissaris en aangeefster is ook niet op haar eerdere verklaringen teruggekomen. Kortom, de rechtbank acht de verklaringen van aangeefster bruikbaar voor het bewijs, zij het dat enige behoedzaamheid vereist is.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het strafdossier op meerdere relevante punten ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Histo’s en camera’s
Camerabeelden bevestigen dat er op 30 december 2019 een ontmoeting is geweest tussen aangeefster en verdachte voor de Jumbo op het Buikslotermeerplein. Immers heeft de politie de CCTR-beelden bekeken en omschreven dat een persoon naar de persoon en het kindje op het Buikslotermeerplein loopt en dat zij na een kort gesprek in de auto gaan zitten en wegrijden. De histo’s van de telefoon van verdachte laten bovendien zien dat de telefoon van verdachte op 30 december 2019 in de avond gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID’s, die zich bevinden op zendmastlocaties in de omgeving van de woning van aangeefster.
Ten aanzien van de gebeurtenissen op 31 december 2019 vindt de verklaring van aangeefster eveneens steun in de histo’s. Aangeefster heeft verklaard dat zij vanuit haar woning in Amsterdam Noord in een zwarte Hyundai naar de [adres 1] in [plaats] is vervoerd. De histo’s van de telefoons van verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn opgevraagd. In de histo’s van de telefoon van verdachte is te zien dat op 31 december 2019 vanaf 18.37 uur de telefoon gebruik maakt van de Cell-ID’s die zich bevinden op de zendmastlocatie in Amsterdam Noord. Vanaf 19.13 uur laten de histo’s steeds veranderende zendmastlocaties zien, beginnend in Diemen via Muiden en eindigend om 19.29 uur met een zendmastlocatie in Almere . Ook de histo’s van de telefoon van [medeverdachte 3] laten die avond tussen 18.21 uur en 19.31 uur een verplaatsing van Amsterdam naar Almere zien. De telefoon van [medeverdachte 1] – die tussen 16.12 uur en 19.10 uur helemaal geen zendmast aanstraalt – heeft om 19.10 uur voor het eerst gebruik gemaakt van een Cell-ID op een zendmastlocatie nabij de Ringweg A10 in Amsterdam en maakt vanaf 19.53 uur gebruik van een Cell-ID in [plaats] . Ook zijn de beelden van het tankstation BP Honswijck bekeken. Hierop heeft de politie gezien dat op 31 december 2019 om 19.16 uur een Hyundai het terrein op kwam rijden. De bestuurder van de Hyundai is door de politie herkend als verdachte.
Aangeefster heeft verder verklaard dat zij rond 21.23 uur weer door verdachte is meegenomen vanuit de [adres 1] in [plaats] naar de parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost. De histo’s laten zien dat de telefoon van verdachte vanaf 21.47 uur tot en met 2.03 uur gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID op de zendmastlocatie in Amsterdam Zuidoost. Op 1 januari 2020 vanaf 2.54 uur heeft de telefoon weer gebruik gemaakt van de Cell-ID’s op de zendmastlocaties in [plaats] . De histo’s van de telefoon van [medeverdachte 1] – waaruit is gebleken dat de telefoon van [medeverdachte 1] die nacht van 00.40 uur tot en met 2.21 uur eveneens gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID’s die zich bevinden in de nabijheid van het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost – bieden verdere ondersteuning voor de verklaring van aangeefster.
Ook zijn de histo’s van de telefoon van aangeefster opgevraagd. Hierbij is zichtbaar geworden dat de telefoon van aangeefster tot 31 december 2019 om 19.00 uur alleen gebruik heeft gemaakt van Cell-ID’s die zich bevinden op zendmastlocaties in de nabijheid van de woning van aangeefster. Hierna heeft de telefoon pas weer vanaf 21.20 uur veranderende zendmastlocaties aangestraald tussen Muiderberg en Amsterdam Zuidoost. Na 22.07 uur zijn geen verbindingen met Cell-ID’s meer geregistreerd.
Voornoemde histo’s en camerabeelden ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangeefster over de verplaatsingen die zij en de verdachten die avond hebben afgelegd.
Telefoon van [medeverdachte 1] als ondersteuning voor de verklaring van aangeefster
Verdere ondersteuning voor de gebeurtenissen die de lezing van aangeefster bevestigen, kan worden gevonden in de telefoon die onder [medeverdachte 1] in beslag is genomen. De telefoon is uitgelezen door de politie.
Zo is uit de telefoon van [medeverdachte 1] gebleken dat op 31 december 2019 om 19.10 uur is uitgebeld naar het nummer, waarvan bekend is geworden dat dit nummer in gebruik was bij [medeverdachte 2] . Daarnaast zijn om 19.07 uur telefonische contactmomenten via Snapchat met ‘ [naam 6] ’ te zien. Deze bevindingen sluiten aan bij de verklaring van aangeefster dat tijdens de autorit contact is opgenomen met [medeverdachte 2] .
Verder heeft aangeefster verklaard dat [medeverdachte 1] op de parkeerplaats bij het Campanile hotel achter haar in de auto is komen zitten en dat [medeverdachte 1] toen door het raam heeft geschoten, waarbij [medeverdachte 1] zou hebben gezegd “Happy New Year”. Op de telefoon van [medeverdachte 1] is een filmpje aangetroffen dat is gemaakt op 1 januari 2020 om 01.46 uur. Het filmpje is door de politie bekeken. De politie heeft omschreven dat ze hebben gezien dat [medeverdachte 1] op de achterbank in een auto zit. Het vuurwapen wordt doorgeladen en door het geopende raam gericht. [medeverdachte 1] lost een schot met het vuurwapen en zegt “Happy New Year”.
Ook is op de telefoon van [medeverdachte 1] een foto aangetroffen die is gemaakt op 31 december 2019 om 20.49 uur. De politie heeft omschreven dat op de foto een scherm van een telefoon zichtbaar is, met daarop een Snapchat gesprek met [medeverdachte 2] . In het bericht vraagt [medeverdachte 2] : “ [slachtoffer] , heb je ons app gesprek van die dinsdag nog? Of had je alles gewist”. Verder zijn op de telefoon van [medeverdachte 1] screenshots aangetroffen van het gesprek tussen [naam 3] en [medeverdachte 2] . Deze foto’s zijn gemaakt op 1 januari tussen 02.05 uur en 02.11 uur en sluiten daarom aan bij de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 1] die nacht met haar telefoon is bezig geweest.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat in de telefoon van [medeverdachte 1] ondersteuning kan worden gevonden voor de verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij het geld dat aan [medeverdachte 1] toebehoort heeft weggenomen. In de telefoon van [medeverdachte 1] is een chatbericht aangetroffen waarbij ‘ [naam 6] ’ op 30 december 2019 aan ‘ik’ een chatbericht heeft gestuurd:
“ik ben helemaaaal in paniekkkkkkkk Heb je iemand geld laten halen hier??????”.
Nu [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat dit gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat uit het chatbericht blijkt dat geld is verdwenen en dat [medeverdachte 2] meent dat [medeverdachte 1] hiervan de eigenaar is. Bovendien heeft [medeverdachte 2] hierover verklaard dat verdachte en [medeverdachte 4] haar op 30 december 2019 hebben gezegd dat er geld van [medeverdachte 1] weg was.
Dat het geld van [medeverdachte 1] zou zijn en dat aangeefster ervan werd verdacht het geld te hebben gestolen, kan verder worden afgeleid uit een chatgesprek dat op diezelfde telefoon is aangetroffen. Het chatgesprek vindt plaats tussen [medeverdachte 1] en een gebruiker waarvan door de politie is vastgesteld dat het telefoonnummer in gebruik is bij [naam 7] (
hierna: [naam 7]). Op 30 december 2019 stuurt [naam 7] aan [medeverdachte 1] het bericht dat hij super slim is om zoveel geld te zetten bij iemand die met heel de wereld bevriend is en waar zelfs buren over de vloer komen. [naam 7] gaf aan dat ze het erg vond en dat ze hoopte dat die meid het terug zou geven. Hierop heeft [medeverdachte 1] geantwoord met: “ik kom om iedereen te vernietigen”. Het gesprek eindigde met een bericht van [naam 7] waarin zij aangaf dat het wel goed kwam en dat hij “haar” wel zou vinden.
Op voornoemde telefoon is verder een Whatsapp-bericht aangetroffen waarbij ‘ [naam 8] ’ op 30 december 2019 aan ‘ma’ heeft gestuurd:
“ma ik moet met spoed weg”.
Uit het vliegticket op naam van [medeverdachte 1] dat op de telefoon van [medeverdachte 1] is aangetroffen, volgt dat [medeverdachte 1] Suriname op 30 december 2019 inderdaad heeft verlaten. Genoemde berichten bieden ondersteuning aan de verklaring van aangeefster dat verdachte haar op 30 december 2019 heeft gezegd dat de eigenaar van het geld onderweg is naar Nederland.
Op de telefoon van [medeverdachte 1] is verder een filmpje aangetroffen van 31 december 2019 om 20.58 uur. Blijkens het wifigebruik kan worden afgeleid dat het filmpje is gemaakt op de [adres 1] . Dit filmpje is door de politie bekeken. De politie omschrijft dat naast [slachtoffer] (SO) en [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) nog twee mannen (NN1 en NN2) zijn te horen. Op het filmpje is te horen:
[medeverdachte 1] : Waar praten jullie over?
NN1: Van gister.
NN2: Toen ze belde met blauw. Toen die blauw er was.
[medeverdachte 1] : Maar waarom bel je politie...
SO: Ik heb politie niet gebeld
[medeverdachte 1] : ...terwijl je fout ben
>hard geluid dat ik niet nader kan omschrijven<
[medeverdachte 1] : ... (niet te verstaan) vannacht heb je.....(niet te verstaan) komen d’r in een waggie.......(niet te verstaan) de buurvrouw gewenkt, zei je bei politie. Maar waarom bel je politie terwijl je fout bent. Huh? Zeg effe. Dus je doet iets, .... (korte stilte), en dan bel je politie.
>kort bonk geluid<
Dan mogen ze wel komen.
>twee keer kort bonk geluid<
[medeverdachte 1] : Je steelt en wanneer het fout gaat dan moeten ze je wel helpen. Is niet logisch toch of wel? (vermoedelijk) SO (heel zacht): Nee.
Huh? Ik hoor je niet.
SO: Nee.
De rechtbank leidt uit voornoemde af dat [medeverdachte 1] stelt dat aangeefster heeft gestolen.
Gelet op bovenstaande bevindingen stelt de rechtbank vast dat de aangetroffen chat-gesprekken, foto’s en video op de telefoon van [medeverdachte 1] , ondersteuning bieden voor de verklaring van aangeefster.
Daarbij komt dat onderzoek is gedaan naar de verklaring van aangeefster dat zij het geld heeft gestolen en wat zij vervolgens met heeft geld heeft gedaan. Uit de gegevens die door de bank zijn verstrekt is gebleken dat op 30 december 2019 een contante storting op de rekening van aangeefster is gedaan van 2.400 euro. [naam 1] heeft verder verklaard eind 2019 van aangeefster 1.000 euro contant te hebben ontvangen. Ook heeft [naam 1] verklaard dat hij hierover telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1] . Deze bevindingen sluiten aan bij de verklaring van aangeefster.
Zoals de rechtbank hierna onder 3.3.2.2.1. zal overwegen, bieden ook de letselrapportage, en de NFI-rapporten verdere ondersteuning aan de verklaring van aangeefster.
De rechtbank concludeert dat er in ruime mate ondersteunend bewijs is voor de verklaring van aangeefster, zodat deze bruikbaar is voor het bewijs.
Nu de mishandeling (feit 3) en bedreiging (feit 4) zowel als afzonderlijke feiten ten laste zijn gelegd alsmede als feitelijke handelingen die deel uitmaken van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2), zal de rechtbank eerst deze feiten bespreken.
3.3.2.2. Het oordeel over de mishandeling (feit 3)
3.3.2.2.1. Letselrapportage en aangetroffen DNA als ondersteuning voor verklaring aangeefster
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaringen van zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Zij hebben die verklaringen pas 11 maanden later en na kennisname van het dossier zijn afgelegd. Voor zover medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat aangeefster het letsel heeft opgelopen doordat zij door [medeverdachte 3] met een vuist tegen haar neus is geslagen, overweegt de rechtbank dat het letsel niet past bij dat scenario, terwijl het letsel blijkens de letselverklaring wel past bij de door aangeefster gemelde toedracht. De verklaring van verdachte en zijn medeverdachten schuift de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig ter zijde. De rechtbank zal de verklaring van aangeefster volgen en overweegt daartoe als volgt.
De letselrapportage en de daarbij gevoegde foto’s bieden ondersteuning voor de stelling van aangeefster dat zij in de woning op de [adres 1] is mishandeld. In het letselrapport is de gemelde toedracht weergegeven, namelijk dat aangeefster met een vuurwapen meermalen op het behaarde hoofd en knieën is geslagen. Ook zou heet water in haar trui zijn gegoten. Door de arts is op het hoofd van aangeefster een huidbeschadiging waargenomen van de gehele linkerzijde, zijnde vanaf de voorzijde van de haargrens tot achter. Hierbij is sprake van een zwelling en de haren plakken aan de oude bloedresten. Ook heeft de arts achter het rechter oor van aangeefster een snijwond van drie centimeter waargenomen. Door de arts is verder omschreven dat in de hals over een gebied van 15 bij 20 centimeter sprake is van een diep rode verkleuring van de huid, die past bij een eerstegraads brandwond. Tot slot zijn op de beide knieën van aangeefster bloeduitstortingen geconstateerd, die door de arts zijn omschreven als ronde rood paarse verkleuringen van 3 tot 4 centimeter. Volgens de beoordeling van de forensisch arts past de ouderdom van het letsel bij het tijdsinterval en past de gemelde toedracht zeer goed bij het letsel.
Voor de verklaring van aangeefster dat zij met een vuurwapen is geslagen kan verdere ondersteuning worden gevonden in de bevindingen betreffende het vuurwapen dat op 2 januari 2020 bij [naam 9] in de auto – zijnde een Citroën C3 – is aangetroffen. Dit vuurwapen is bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van bloed. De bemonstering op de onderkant van de buitenzijde van de loop heeft een DNA-mengprofiel opgeleverd van minimaal twee personen. Het DNA-mengprofiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden (DNA-nevenkenmerken)met aangeefster. De resultaten van het DNA-onderzoek zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 5: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 4 waar is, dan wanneer hypothese 5 waar is. De rechtbank concludeert hieruit dat op het vuurwapen dat in de auto van [naam 9] is aangetroffen, DNA van aangeefster is aangetroffen.
Ook de waterkoker is onderzocht op sporen. De bemonstering van de onderkant van de waterkoker heeft een DNA-profiel van een vrouw opgeleverd. Het DNA-profiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden met aangeefster, waarbij in het NFI-rapport is opgenomen dat de matchkans van een DNA-profiel met een willekeurig persoon kleiner dan 1 op 1 miljard is. De rechtbank stelt daarom vast dat het bloed dat op de onderkant van de waterkoker is aangetroffen DNA bevat van aangeefster.
Tot slot ziet de rechtbank in de bebloede kledingstukken die in een tas op de [adres 1] zijn aangetroffen ondersteuning voor de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 1] op haar hoofd en haar knieën heeft geslagen met een vuurwapen en heet water in haar nek heeft gegoten.
3.3.2.2.2. Vrijspraak van poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of voornoemde handelingen een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren. Onder zwaar lichamelijk letsel kan volgens artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht onder andere worden begrepen een ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende arbeidsongeschiktheid, een storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken duurt, of wat in het gewone taalgebruik onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen. Onder omstandigheden kan het meermalen op het hoofd slaan met een vuurwapen of iemand overgieten met heet water, zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben, maar dat is niet vanzelfsprekend het geval. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte vol opzet heeft gehad om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Voor een bewezenverklaring is dan allereerst vereist dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangeefster als gevolg van de handelingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Vervolgens moet verdachte deze kans bewust hebben aanvaard. Bij de beantwoording van de vraag of de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest, heeft rechtbank allereerst het wapen waarmee en de plek waar aangeefster is geslagen in aanmerking genomen. Naar algemene ervaringsregels kan het meermalen slaan met een ijzeren vuurwapen op het hoofd een aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Immers kan hierdoor een schedelbreuk of hersenletsel worden veroorzaakt. Naar algemene ervaringsregels kan de kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt opgelopen wanneer iemand met water uit een waterkoker wordt overgoten eveneens als aanmerkelijk worden beschouwd, nu dit derdegraads brandwonden kan opleveren.
In dit geval kan de rechtbank echter niet vaststellen dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest.
Hoewel de rechtbank de beleving van aangeefster dat [medeverdachte 1] haar met kracht heeft geslagen begrijpt, kan op basis van het strafdossier niet worden vastgesteld met welke kracht is geslagen. De letselrapportage kan op dit punt niet tot ondersteuning voor de verklaring van aangeefster dienen. De forensisch arts heeft geen grote hoofdwond of ander letsel geconstateerd, waaruit kan worden afgeleid dat aangeefster met kracht is geslagen.
Ook heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat het water nog kokend is geweest, nu naar eigen zeggen van aangeefster de waterkoker eerst voor haar is neergezet. Bovendien is in de letselrapportage de verwachting opgenomen dat het letsel in vier weken is hersteld en dat geen blijvend letsel is veroorzaakt. In de letselrapportage is opgenomen dat het geconstateerde letsel zeer goed past bij de gemelde toedracht, waarbij is uitgegaan van heet water dat is opgezogen door de trui van aangeefster.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was en dat verdachte die kans door zijn handelen heeft aanvaard, is niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in onder feit 3 primair ten laste gelegde. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2.2.3. Bewijsoverweging over de mishandeling
Wel is de rechtbank van oordeel dat voornoemde handelingen een mishandeling van aangeefster opleveren. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster meermalen met een vuurwapen op haar hoofd en knieën heeft geslagen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat aangeefster met kokend water is overgoten, wel dat het water waarmee aangeefster is overgoten zeer heet moet zijn geweest. Immers is de brandwond in de letselrapportage als een eerstegraads brandwond aangeduid en is daarbij uitgegaan van overgieten met heet water.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen en de waterkoker heeft aangegeven. [medeverdachte 1] heeft met deze voorwerpen de geweldshandelingen verricht, terwijl verdachte en [medeverdachte 3] hebben toegekeken. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] assistentie verleend door een dekbed tegen het gezicht van aangeefster te gooien en door haar terug te duwen op de barkruk. Er was dan ook sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking, dat sprake is van medeplegen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling (feit 3 subsidiair).
3.3.2.3 Het oordeel over de bedreiging (feit 4)
De rechtbank acht dit feit bewezen. Aangeefster heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft gezegd dat haar kinderen dood zouden gaan, net als zij. Ook heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij aangeefster door het hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat zij dood mocht. Tot slot heeft [medeverdachte 1] aangeefster gezegd: “Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”. Aangeefster heeft verklaard dat zij doodsbang was en dat zij dacht niet levend weg te komen. Het waren vier mannen tegenover haar en haar kinderen en aangeefster heeft vuurwapens gezien.
Hoewel in het strafdossier niet is gebleken van steunbewijs ten aanzien van de ten laste gelegde exacte bewoordingen, volgt de rechtbank de verklaring van aangeefster, omdat de verklaring van aangeefster – zoals eerder is overwogen – op essentiële onderdelen en ook op detailniveau wordt ondersteund. Daarbij komt dat voor onderdelen van de ten laste gelegde bedreiging wel ondersteuning voor verklaring aangeefster is. Zo kan worden vastgesteld dat in de woning op de [adres 1] ten minste twee vuurwapens aanwezig zijn geweest, namelijk het vuurwapen dat in de woning door de politie is aangetroffen en het vuurwapen waarop het bloed van aangeefster is aangetroffen.
De woorden dat [medeverdachte 1] aangeefster door het hoofd zou schieten, dat haar kinderen ook dood zouden gaan en “ik wil je geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”, zijn zeer bedreigend voor aangeefster geweest.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte de bedreiging gedeeltelijk samen met anderen heeft begaan. Zoals aangeefster ook heeft verklaard heeft de enkele aanwezigheid van verdachten het ontstaan van een dreigende sfeer versterkt, omdat het een situatie heeft gecreëerd van meerdere mannen tegenover aangeefster en haar kinderen. Bovendien zijn tussen de verdachte en medeverdachten vuurwapens overgedragen en ter hand genomen. Hierdoor is bij aangeefster bewustheid van de vuurwapens gecreëerd, waardoor het overwicht tussen de verdachten en aangeefster is toegenomen. Uit het overdragen van het vuurwapen door verdachte, waarmee aangeefster vervolgens is mishandeld terwijl bedreigingen zijn geuit door [medeverdachte 1] , blijkt naar de uiterlijke verschijningsvorm een nauwe en bewuste samenwerking. Deze nauwe en bewuste samenwerking wordt blijkt ook als aangeefster is opgesprongen van pijn, maar vervolgens door [medeverdachte 3] op de kruk is teruggeduwd. Volgens de rechtbank blijkt uit het geheel van de gedragingen een gezamenlijke uitvoering van een vooropgezet plan. Nu aangeefster zelf heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 3] door [medeverdachte 1] de kamer uit zijn gestuurd voordat hij de woorden “Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij” heeft geuit, zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken van medeplegen.
3.3.2.4. Het oordeel over dewederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2)
Uit de verklaringen van aangeefster in combinatie met de overige hiervoor besproken bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat verdachten aangeefster en haar kinderen wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden.
Mede gelet op de bedreigingen en de mishandeling die de rechtbank bewezen acht in de context van een geschil over geld dat verdwenen was, acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat het aangeefster vrijstond om de [adres 1] te verlaten. Dit geldt temeer nu de kinderen van aangeefster boven in de woning verbleven en deze kinderen grotendeels bij aangeefster werden weggehouden.
Dat sprake was van een wederrechtelijke vrijheidsberoving vindt voorts steun in het feit dat een buurvrouw, getuige, Nehhal heeft verklaard dat zij – op het moment van de vrijheidsberoving – van aangeefster berichten kreeg dat zij de politie moest bellen. De politie trof vervolgens in de woning van aangeefster niemand aan, maar wel stonden de lichten nog aan en lag er een nog warme pizza. Verder heeft buurtbewoonster [naam buurtbewoonster] waargenomen dat aangeefster, zonder kinderen, door de gang liep met een man voor zich die strak voor zich uitkeek. [naam buurtbewoonster] vond het vreemd dat [slachtoffer] haar niet groette terwijl [slachtoffer] dit normaal gesproken altijd doet. Een en ander past goed in de verklaring van aangeefster en minder goed bij een scenario waarin aangeefster vrijwillig is vertrokken.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat bij de vrijheidsberoving sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en de medeverdachten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de verklaring van [medeverdachte 2] is gebleken dat verdachte en [medeverdachte 4] ervan op de hoogte waren dat geld van [medeverdachte 1] weg was. [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , zijn vervolgens samen bij de woning van aangeefster verschenen. Nadat zij in twee auto’s naar de [adres 1] zijn afgereisd, heeft [medeverdachte 4] de taak gehad om zich boven in de woning over de kinderen te ontfermen, terwijl [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zich beneden in de woning tot aangeefster hebben gericht. Dat tijdens de mishandeling en de bedreiging van aangeefster eveneens sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering is hiervoor in 3.3.2.2.3 en 3.3.2.3. reeds overwogen. Ook het meenemen van aangeefster naar de parkeerplaats door [verdachte] , waar zij de komst van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben afgewacht, duidt op een gezamenlijk plan. Terwijl aangeefster en haar kinderen die nacht zijn bewaakt door [verdachte] en [medeverdachte 4] , is uit een chatgesprek verder gebleken dat [verdachte] – voordat het arrestatieteam de woning is binnengevallen – de komst van o.a. [medeverdachte 3] hebben afgewacht.
3.3.2.5. Het oordeel over de gevoegde zaak (feit 6)
Uit bevindingen van een verbalisant blijkt dat op 10 juni 2019 in Amsterdam verbalisant is aangeroepen door [naam 10] (
hierna: [naam 10]). Verbalisant heeft gezien dat [naam 10] achter een rennende verdachte aanrende en heeft [naam 10] horen schreeuwen dat de verdachte een vuurwapen had. De verbalisant is [naam 10] en verdachte uit het zicht verloren. Vervolgens is de verbalisant aangesproken door getuige [getuige 2] die verbalisant heeft verklaard dat hij een jongen zag rennen die het portiek van [adres 2] tot en met [nummer] in rende. Verbalisant heeft [naam 10] bij zich geroepen. [naam 10] heeft aan de verbalisant verklaard dat hij was geslagen door twee jongens. Hij heeft eerst een klap van de een gekregen, waarna een andere jongen een vuurwapen heeft getrokken en hem daarmee in het gezicht heeft geslagen. Vervolgens heeft de verbalisant een melding gekregen dat op [adres 3] een melder een vuurwapen op het dak van haar portiek zag liggen toen de melder naar aanleiding van het geschreeuw naar buiten keek. Verbalisant heeft opgemerkt dat deze locatie 20 meter is verwijderd van de plek van de mishandeling van [naam 10] en dat deze locatie tevens in de lijn van de wegrennende verdachte ligt. Het pistool is onderzocht en bleek een Glock model 26gen 4 te zijn en bleek 10 patronen te bevatten, waarvan één patroon zich in de kamer (van de loop) bevond, zodat het vuurwapen was doorgeladen en voor onmiddellijk gebruik gereed. Het vuurwapen en de houder zijn bemonsterd op mogelijke aanwezigheid van humane biologische celmateriaal. De bemonsteringen op de rechterzijde en linkerzijde van de Glock hebben een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen opgeleverd. Na vergelijking van het DNA-mengprofiel met personen in deze strafzaak is een match gevonden met verdachte.
De resultaten van het DNA-onderzoek ten aanzien van de rechterzijde van de Glock zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
De resultaten van het DNA-onderzoek ten aanzien van de linkerzijde van de Glock zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 3: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten meer dan 3 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
De rechtbank concludeert uit voornoemde beschouwingen dat het DNA dat op de linker- en rechterzijde van het vuurwapen is aangetroffen van verdachte is.
Daarbij komt dat ook de onderzijde van de houder en de voorzijde van de Glock zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen hebben een DNA-mengprofiel opgeleverd van minimaal twee personen. Het DNA-mengprofiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden, waarbij het DNA-hoofdprofiel van [naam 10] is. In het NFI-rapport is opgenomen dat de matchkans van een willekeurig DNA-profiel kleiner is dan 1 op 1 miljard. De rechtbank concludeert daarom dat het DNA dat op het vuurwapen is aangetroffen van [naam 10] is. Het NFI heeft verder gerapporteerd dat ook een match is gevonden waarbij de DNA-nevenkenmerken van verdachte zijn. De resultaten van het DNA-onderzoek ten aanzien van de onderzijde van de houder en voorzijde van de Glock zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 7: De bemonstering bevat een relatief grote hoeveelheid DNA van het slachtoffer [naam 10] en een relatief geringe hoeveelheid DNA van [verdachte] .
Hypothese 8: De bemonstering bevat een relatief grote hoeveelheid DNA van het slachtoffer [naam 10] en een relatief geringe hoeveelheid DNA van een willekeurige onbekende persoon.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten ongeveer 210 miljoen keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 7 waar is, dan wanneer hypothese 8 waar is.
De rechtbank concludeert gelet op voornoemde beschouwingen dat ook het DNA dat op de onderzijde van de houder en de voorzijde van het vuurwapen is aangetroffen van verdachte is en dat zich daarop ook DNA van [naam 10] bevindt.
Door verdachte is geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het wapen.
Bij een fotoconfrontatie – waarbij [naam 10] 8 foto’s van personen zijn getoond, waaronder die van verdachte – heeft [naam 10] verdachte herkend als de persoon die hem met het vuurwapen heeft geslagen.
Gelet op de plek van aantreffen, de verklaring van [naam 10] en diens herkenning van verdachte en de omstandigheid dat het DNA-materiaal van verdachte en [naam 10] op het vuurwapen is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich van het wapen en munitie bewust is geweest en dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Gelet daaropis de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Omdat het pistool was geladen met 10 stuks munitie, overweegt de rechtbank dat ook kan worden bewezen dat verdachte deze munitie voorhanden heeft gehad.