ECLI:NL:RBAMS:2020:6225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
13/730001-20 + 13/231220-17 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving met vrijspraak voor andere tenlastegelegde feiten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van diefstal in vereniging, wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling, bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij hiervan op de hoogte was of opzet had. De zaak kwam voort uit een melding van de buurvrouw van het slachtoffer, die op 31 december 2019 door de verdachte en medeverdachten werd ontvoerd en mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun vonden in het bewijs, waaronder camerabeelden en telefoongegevens. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk optraden en dat de verdachte een rol had gespeeld in de vrijheidsberoving van het slachtoffer en haar kinderen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de verdachte, waaronder een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/730001-20 + 13/231220-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 14 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16 en 17 november en 14 december 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. C.J. Cnossen en E.B. Smit (
hierna: de officier van justitie), de vorderingen van de benadeelde partijen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1:
medeplegen van een diefstal in vereniging op 30 december 2020 in Amsterdam, waarbij van [slachtoffer] huissleutels en autosleutels zijn weggenomen;
feit 2:
medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en haar kinderen in de periode van 31 december 2019 tot en met 1 januari 2020 in Amsterdam en Almere, door de woning van [slachtoffer] te betreden met de eerder door hen weggenomen huissleutel, door te zeggen dat [slachtoffer] haar spullen moest pakken, door [slachtoffer] en haar kinderen te laten plaatsnemen in klaarstaande voertuigen, door [slachtoffer] haar telefoon te laten afstaan, door [slachtoffer] en haar kinderen naar de [adres 1] te brengen, door [slachtoffer] mee te nemen naar een parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost en vervolgens weer mee terug naar de [adres 1] , door [slachtoffer] te slaan met een vuurwapen en te overgieten met kokend water, door [slachtoffer] met een vuurwapen te dreigen haar en haar kinderen te vermoorden en door [slachtoffer] en haar kinderen voortdurend te bewaken en vast te houden in de woning op de [adres 1] ;
feit 3:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade, subsidiair mishandeling, op 31 december 2019 in Almere, door met een vuurwapen tegen het hoofd, tegen de knieën en tegen het lichaam van [slachtoffer] te slaan en kokend water over de nek van [slachtoffer] te gieten;
feit 4:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling van [slachtoffer] in de periode van 24 december 2019 tot en met 1 januari 2020 in Amsterdam en Almere, door in het bijzijn van [slachtoffer] een vuurwapen te dragen, een vuurwapens aan elkaar over te dragen en in de hand te nemen, door een vuurwapen door te laden en door tegen [slachtoffer] te zeggen dat hij haar door het hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat haar kinderen ook dood zouden gaan en te zeggen “ik wil je geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”;
feit 5:
medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III, aangetroffen op de [adres 1] , in de periode van 24 december 2019 tot en met 1 januari 2020 in Amsterdam en Almere.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Naar aanleiding van een melding van de buurvrouw van [slachtoffer] (Hierna: aangeefster) op 31 december 2019 is door de politie een onderzoek gestart. Dit heeft ertoe geleid dat op 1 januari 2020 de politie een woning aan de [adres 1] is binnen gevallen. In de woning zijn aangeefster, de twee kinderen van aangeefster en [medeverdachte 1] aangetroffen. Ook is door de politie in de woning een vuurwapen aangetroffen. Aangeefster heeft – kort gezegd – verklaard dat zij en haar kinderen door vier mannen vanuit haar woning in [woonplaats] zijn meegenomen naar de woning in de [adres 1] , waar zij is mishandeld en bedreigd. Kort hierna zijn vier verdachten aangehouden.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2). De verklaring van aangeefster is bruikbaar voor het bewijs, hoewel daar behoedzaam mee moet worden omgegaan. De verklaring van aangeefster vindt op cruciale onderdelen ondersteuning.
Van de diefstal in vereniging (feit 1), de poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade en mishandeling (feit 3), de bedreigingen (feit 4) en het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 5), heeft de officier van justitie verzocht om verdachte vrij te spreken. Ten aanzien van de diefstal in vereniging is een gebrek aan aanvullend bewijs. Voor wat betreft mishandeling en bedreiging heeft verdachte een onvoldoende substantiële bijdrage geleverd om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen bij deze feiten. Tot slot is er voor het voor handen hebben van het vuurwapen dat op de [adres 1] is aangetroffen, onvoldoende bewijs dat verdachte dit vuurwapen voorhanden heeft gehad.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Voor de diefstal in de woning (feit 1) is er enkel de verklaring van aangeefster. Het dossier biedt verder geen steun voor die verklaring. Voor het voorhanden hebben van het vuurwapen dat op de [adres 1] is aangetroffen (feit 5) kan geen wetenschap, beschikkingsmacht of bewustheid van en over het wapen bij verdachte worden vastgesteld. Wat betreft de ontvoering (feit 2) geldt dat er geen technisch bewijs is dat verdachte op 31 december 2019 naar de woning van aangeefster is gegaan. Verder is er geen bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij het merendeel van de tenlastegelegde onderdelen van de ontvoering. Ook kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat medeplegen niet kan worden bewezen. Immers blijkt nergens uit dat verdachte wist van het feit dat en hoe aangeefster naar [adres 1] is gekomen. Bovendien had de woning in [adres 1] een soort buurthuisfunctie, waar altijd veel mensen aanwezig waren.
Verder ontbreekt bewijs voor het beroven van de vrijheid, voor het beroofd houden en voor het opzet daarop bij verdachte. Hoe dan ook, leveren de handelingen van verdachte geen medeplegen op. Ook ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling en bedreiging kan medeplegen niet worden bewezen. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, dan wel van een voorgenomen misdrijf. Daarbij komt dat verdachte boven in de woning was en daarom niet aanwezig is geweest bij de ten laste gelegde mishandeling en bedreiging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 1, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en raadsvrouw acht de rechtbank niet bewezen wat onder feit 1, feit 3, feit 4 en feit 5 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de diefstal is voor de verklaring van aangeefster dat haar huis- en autosleutel zijn weggenomen, geen ondersteuning in het strafdossier voor de genoemde wegnemingshandelingen, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat op basis van het strafdossier ook niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist van de ten laste gelegde mishandeling en bedreiging en dat dus ook niet kan worden vastgesteld dat verdachte hierop opzet heeft gehad. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het vuurwapen dat op de [adres 1] is aangetroffen samen met anderen voorhanden heeft gehad. Immers kan niet worden vastgesteld dat het vuurwapen dat op de [adres 1] is aangetroffen, een van de vuurwapens is geweest die aangeefster de verdachten heeft zien dragen of heeft zien overgeven. Ook is op het vuurwapen geen DNA aangetroffen van verdachte of de medeverdachten, waaruit wetenschap en beschikkingsmacht kan worden afgeleid.
3.3.2.
Het oordeel over de wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2).
De rechtbank zal dit hieronder uitleggen en gaat eerst uitgebreid in op de vraag of de verklaringen van aangeefster voor het bewijs kunnen dienen, nu daar uitgebreid verweer tegen is gevoerd.
3.3.2.1. Het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
3.3.2.1.1. De verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 16 december 2019 op de [adres 1] was, waar [medeverdachte 2] woont. [medeverdachte 2] heeft haar die avond een tas met bankbiljetten laten zien. [medeverdachte 2] heeft aangeefster gezegd dat het geld van [medeverdachte 3] was en dat er wel 100.000 euro in de tas zat. Op 30 december 2019 heeft aangeefster een berichtje ontvangen van [medeverdachte 2] met de vraag of zij geld heeft gepakt. Vervolgens is zij gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft aangeefster gezegd dat hij haar face to face wilde spreken, dat aangeefster het zichzelf gemakkelijk moest maken en dat aangeefster het geld terug moest geven. Aangeefster heeft toen besloten om bij de Jumbo bij het Buikslotermeerplein af te spreken met [medeverdachte 1] . Aangeefster is daar rond 21.08 uur naar toegereden met haar dochter. Zij heeft [medeverdachte 1] gezegd dat zij het geld niet had en heeft gevraagd of [medeverdachte 1] haar huis wilde onderzoeken. Zij zijn toen gezamenlijk in haar auto naar haar huis gereden. [medeverdachte 1] heeft aangeefster gezegd dat de eigenaar van het geld onderweg is naar Nederland. Op 31 december 2019 heeft aangeefster gezien dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] aan kwamen lopen. Aangeefster heeft toen gelijk haar vriendin [naam vriendin] geappt dat als [naam vriendin] binnen een kwartier geen app van haar heeft gekregen, dat [naam vriendin] de politie moest bellen. Aangeefster heeft verklaard dat vervolgens [medeverdachte 3] de woonkamer binnen kwam lopen samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] . [medeverdachte 3] heeft gezegd dat aangeefster haar spullen moest pakken en dat ze met [medeverdachte 2] in gesprek zouden gaan. Aangeefster heeft hierop haar spullen gepakt. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] al weg waren gegaan met haar kinderen. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij zich op dat moment erg bedreigd heeft gevoeld door de manier waarop het is gezegd. Zij heeft gehoord dat [medeverdachte 3] een slechte reputatie heeft. Ook waren het vier mannen tegenover haar en haar kinderen en heeft zij de dag ervoor een vuurwapen bij hen gezien. Aangeefster is met [medeverdachte 1] in de woning achtergebleven. Aangeefster heeft toen nog snel [naam vriendin] kunnen appen dat die nu de politie moest bellen. Aangeefster zag haar kinderen in een donkerblauwe Golf zitten. Zij is naar die auto gelopen, maar hoorde [medeverdachte 1] en [verdachte] zeggen dat zij in een zwarte Hyundai moest stappen. Bij haar in de auto stapten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] reed en [medeverdachte 3] zat op de bijrijdersstoel. Vervolgens zijn zij naar [adres 1] gereden. Zij zijn nog even gestopt bij het BP tankstation Honswijck om te tanken. Tijdens de autorit wilde [medeverdachte 3] haar telefoon hebben. Aangeefster heeft [medeverdachte 3] haar telefoon gegeven. Tijdens de autorit is ook gebeld met [medeverdachte 2] . Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 3] naar huis moest komen, maar dat [medeverdachte 2] heeft gezegd dat ze niet naar huis zou komen. Aangeefster hoorde [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2] zeggen: “ik ben met die vriendin van je”. Op het moment dat ze in de woning van [medeverdachte 2] aankwamen, waren de kinderen boven. Zij werden boven gehouden door [verdachte] . Aangeefster heeft hen horen huilen en horen zeggen dat ze naar mama toe wilden. Er is een barkruk gepakt waarop aangeefster moest gaan zitten van [medeverdachte 3] . Aangeefster heeft toen het hele verhaal over het geld moeten vertellen. [medeverdachte 3] heeft het verhaal opgenomen en vervolgens aan [medeverdachte 2] gestuurd. Hierop heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] gelijk gebeld en gezegd dat aangeefster loog. Hierna heeft [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 1] gezegd: “geef me je P”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 1] een pistool aan [medeverdachte 3] heeft gegeven. [medeverdachte 3] heeft aangeefster toen gevraagd waar het geld was. Aangeefster heeft gezegd dat zij dat niet wist. Hierop heeft zij de eerste klap gekregen van [medeverdachte 3] . Aangeefster heeft verklaard dat [medeverdachte 3] haar hard sloeg met het pistool tegen de linkerzijkant van haar hoofd. Hij sloeg haar zo hard dat zij bijna van de barkruk is afgevallen. Zij voelde gelijk een stekende en drukkende pijn en zij had suizende oren. Vrij kort daarna heeft aangeefster een tweede klap tegen haar hoofd gekregen. Die klap kreeg zij ook van [medeverdachte 3] , net als alle volgende klappen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] stonden er bij en keken ernaar. [verdachte] was op dat moment boven bij de kinderen. Na de tweede klap heeft aangeefster gevoeld dat zij bloedde. Het bloed druppelde op haar kleding en viel op de grond. [medeverdachte 3] is aangeefster met het pistool hard op haar hoofd blijven slaan. Op een gegeven moment heeft [medeverdachte 3] het pistool ook doorgeladen. Ook heeft [medeverdachte 3] aangeefster drie keer met het pistool op haar knieën geslagen. De laatste klap heeft aangeefster met het pistool op haar voorhoofd gekregen. Aangeefster voelde steeds meer bloed over haar hoofd, nek en rug lopen. Aangeefster heeft [medeverdachte 3] horen zeggen dat haar kinderen ook dood zouden gaan, net als zij. Ook heeft [medeverdachte 3] gezegd dat hij aangeefster door haar hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat zij dood mocht. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] haar filmde en dat doorstuurde. Aangeefster heeft verklaard dat zij doodsbang is geweest en dat zij heeft gedacht dat zij daar niet levend weg zou komen. Aangeefster heeft continue gedacht aan een manier om daar weg te kunnen komen. Aangeefster heeft haar kinderen horen schreeuwen dat ze naar hun moeder wilden. Ook heeft zij [verdachte] horen zeggen: “Naar boven, naar boven jullie”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 4] beneden de deur tegen hield. Aangeefster heeft verder gezien dat [medeverdachte 1] met de waterkoker aan kwam lopen en dat hij de waterkoker voor haar op tafel heeft gezet. [medeverdachte 3] zei toen: “Dit gebeurt straks ook met je kinderen”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] de waterkoker heeft opgepakt en zij heeft [medeverdachte 3] horen vragen: “ben je al aan het nadenken”. Aangeefster heeft eerst een hete druppel in haar nek gevoeld. Zij hoorde [medeverdachte 4] op dat moment lachen. Vervolgens heeft aangeefster een hele golf kokend water over haar nek en rug gevoeld. In reactie op de pijn is aangeefster overeind gevlogen en heeft zij het uitgeschreeuwd. Op dat moment heeft [medeverdachte 4] een dekbedovertrek tegen haar gezicht gegooid. [medeverdachte 4] heeft tegen aangeefster gezegd dat aangeefster moest gaan zitten. [medeverdachte 4] heeft aangeefster aan haar arm getrokken en op de barkkruk teruggeduwd. [medeverdachte 1] heeft vanaf de bank toegekeken. Nadat aangeefster het heeft uitgeschreeuwd heeft zij haar kinderen boven horen zeggen dat zij hun mama hoorden schreeuwen en dat zij pijn had. Ze hoorde [dochtertje 1] zeggen dat ze naar haar toe wilde. Hierna heeft [medeverdachte 3] [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de kamer uitgestuurd. [medeverdachte 3] heeft toen tegen aangeefster gezegd: “Liever zeg jij waar het geld is. Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”. Aangeefster heeft toen gezegd dat zij het heeft gepakt, omdat dat de enige manier was om weg te komen. Aangeefster heeft gezegd dat zij het geld aan [naam 1] heeft gegeven. Daarna zijn [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] teruggeroepen door [medeverdachte 3] . Aangeefster moest inloggen op haar Snapchat op de telefoon van [medeverdachte 4] . Dit lukte niet omdat aangeefster een tweestapsverificatie heeft, waarbij een sms naar haar telefoon wordt gestuurd. De telefoon van aangeefster was echter op vliegtuigstand gezet. [medeverdachte 3] heeft toen in de telefoon van aangeefster naar foto’s en video’s van voicememo’s gekeken. Uiteindelijk hebben ze de vliegtuigstand van de telefoon gehaald en is de sms ontvangen. Op dat moment heeft [medeverdachte 3] de chat met [naam vriendin] gelezen en heeft [medeverdachte 3] gevraagd “Oh je hebt de politie laten bellen? Waarom laat je politie bellen, jij bent toch fout hier”. Aangeefster dacht dat [medeverdachte 3] toen bang werd dat de politie zou komen omdat hij plotseling opstond en tegen [medeverdachte 4] zei dat zij weg zouden gaan. Tegen [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 3] gezegd dat aangeefster zich moest opfrissen. De kleren die aangeefster aan had moesten worden weggegooid. Aangeefster heeft moeten douchen van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft toen haar kleren gepakt. Toen zij uit de douche kwam heeft zij een korte broek en vest aangetrokken, die zij van [medeverdachte 1] kreeg. Hierna moest aangeefster met [medeverdachte 1] mee in de Hyundai, naar de parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost. Daar zijn zij rond 21.23 uur aangekomen. Aangeefster heeft gehoord dat [verdachte] naar [medeverdachte 1] belde. Zij zag de naam van [verdachte] in het telefoonscherm staan. Rond 01.30 uur zijn – in dezelfde Golf als waarin de kinderen naar [adres 1] waren vervoerd – [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [naam 2] gekomen. [medeverdachte 3] is achter aangeefster gaan zitten op de achterbank. Aangeefster heeft toen gehoord dat [medeverdachte 3] een pistool heeft doorgeladen. [medeverdachte 3] heeft vervolgens het raam open gedaan en een keer naar buiten geschoten. Hierbij heeft hij gezegd: “Happy New Year”. Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 3] het heeft opgenomen op zijn telefoon omdat hij het daarna bleef afspelen. [medeverdachte 3] heeft toen gebeld met [naam 1] en hem gevraagd te komen. [naam 1] heeft gezegd dat hij niet kon komen. [medeverdachte 3] heeft vervolgens tegen [naam 1] gezegd dat [naam 1] morgen ‘ready’ moest zijn. Hierna heeft [medeverdachte 3] aangeefster een foto laten zien van een chatgesprek tussen aangeefster en [medeverdachte 2] , dat hij van het toestel van aangeefster heeft gemaakt. Het bleek een bericht van [medeverdachte 2] aan aangeefster waarin ze vroeg of aangeefster het gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 3] nog had dat [medeverdachte 2] aangeefster had gestuurd. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] druk bezig was met een telefoon en dat [medeverdachte 3] foto’s maakte. [medeverdachte 3] heeft vervolgens gezegd: “gezien het morgen wordt, neem haar maar weer mee naar [adres 1] . Houd haar daar in de gaten en zorg dat ze niet weg kan”. Toen ze zijn aangekomen in de woning [adres 1] heeft [verdachte] de deur geopend. Aangeefster is naast haar kinderen op de bank gaan liggen. Besloten was dat [medeverdachte 4] de volgende dag met [medeverdachte 3] terug zou komen. [medeverdachte 1] is naast aangeefster op de bank komen liggen, [verdachte] ging op de andere kant van de hoekbank zitten. Voordat ze dat deden hadden zij eerst alle sloten en deuren gecontroleerd. Aangeefster heeft gezien dat zij allebei een pistool uit hun broeksband hebben gehaald. Daarna is [medeverdachte 1] in slaap gevallen en is [verdachte] half in slaap gevallen. Bij iedere beweging heeft [verdachte] zijn ogen open gedaan en aangeefster aangekeken. Rond 15.00 uur is [naam 4] binnengekomen. Ze hebben hem gevraagd of hij met de C3 was, waarop [naam 4] ja heeft geantwoord. [medeverdachte 1] en [naam 4] hebben gesproken over [medeverdachte 3] . Het was namelijk de bedoeling dat [medeverdachte 3] in de ochtend met [medeverdachte 4] zou terugkomen. Nadat [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] heeft gebeld dat iemand hun moest komen halen, heeft [naam 4] gezegd dat hij ze zou gaan halen. Ook [verdachte] is naar buiten gegaan om sigaretten te kopen. Plots heeft [medeverdachte 1] gezegd: “Blauw, blauw”. Aangeefster heeft een harde knal gehoord en zag dat [medeverdachte 1] zijn telefoon kapot heeft gegooid. Daarna is [medeverdachte 1] op zijn knieën gaan zitten met zijn handen op zijn hoofd, waarna de politie is binnen gekomen. Tegenover de politie heeft aangeefster verklaard dat [medeverdachte 3] de leider was. Ook heeft zij bekend dat zij op 24 december 2019 een pakketje van 20 euro bankbiljetten van in totaal 5.000 euro heeft gepakt. Hiervan heeft zij 2.400 euro op haar bankrekening gestort en heeft zij 1.000 euro aan [naam 1] gegeven. Daarnaast heeft zij kleine dingen gekocht. Nog steeds aldus aangeefster.
Tussenconclusie vaststelling bijnamen van verdachte en zijn medeverdachten
Door de politie zijn aangeefster foto’s getoond van verdachte en zijn medeverdachten. Aangeefster heeft desgevraagd verklaard [medeverdachte 3] te herkennen als [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] te herkennen als [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] te herkennen als [medeverdachte 4] en [verdachte] te herkennen als [verdachte] . Ter terechtzitting hebben de verdachte en zijn medeverdachten bevestigd dat voornoemde bijnamen voor hen worden gebruikt. De rechtbank stelt daarom vast dat met [medeverdachte 3] wordt bedoeld [medeverdachte 3] (
hierna: [medeverdachte 3]), dat met [medeverdachte 1] wordt bedoeld [medeverdachte 1] (
hierna: [medeverdachte 1]), dat met [medeverdachte 4] wordt bedoeld [medeverdachte 4] (
hierna: [medeverdachte 4]) en dat met [verdachte] wordt bedoeld [verdachte] (
hierna: verdachte).
3.3.2.1.2. Verklaring verdachte
Verdachte heeft ontkend dat sprake is geweest van een ontvoering. Verdachte heeft verklaard dat hij reeds in de woning was toen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , aangeefster en de kinderen van aangeefster op 31 december 2019 bij de woning in de [adres 1] zij aangekomen. Later heeft hij ook voor [medeverdachte 3] de deur geopend. Toen verdachte uit de douche kwam waren de kinderen van aangeefster in de slaapkamer en heeft hij de tv voor hen aangezet. Ook heeft hij de kinderen geholpen als zij naar het toilet moesten door een lampje van het toilet aan te doen. Verder is verdachte boven in de woning in slaapgevallen en heeft hij niets meegekregen van wat zich beneden in de woning heeft afgespeeld.
3.3.2.1.3. Oordeel over de bruikbaarheid van de verklaring van aangeefster
Op grond van haar hiervoor uitgebreid weergegeven verklaring, concludeert de rechtbank dat aangeefster een zeer gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Aangeefster heeft deze verklaring afgelegd kort nadat zij door de politie is aangetroffen en voorafgaande aan enige kennisname van het dossier. De inhoud van de verklaring van aangeefster is dan ook niet op voorhand ongeloofwaardig.
Wel is de rechtbank met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat behoedzaam met de verklaring van aangeefster dient te worden omgegaan en dat er ruim voldoende steunbewijs moet zijn om deze te kunnen gebruiken als bewijs. Aangeefster heeft immers bekend geld te hebben gestolen. Verder heeft aangeefster aanvankelijk ontkend wetenschap te hebben van een brief die door haar zou zijn geschreven en die door de raadsman van verdachte is ingebracht. Na overlegging van een geluidsopname is aangeefster op die ontkenning teruggekomen en heeft zij toegegeven, op verzoek van [naam 5] , bij die brief betrokken te zijn geweest. Uit de inhoud en de totstandkomingsgeschiedenis van de brief, voor zover bekend, volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer dat aangeefsters verklaringen allemaal als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. In de brief staat namelijk weliswaar dat aangeefster niet volledig eerlijk is geweest in haar politieverklaring, maar wat dan precies niet juist zou zijn is daarin niet uiteengezet. Dat is evenmin duidelijk geworden in de latere verhoren van aangeefster bij de rechter-commissaris en aangeefster is ook niet op haar eerdere verklaringen teruggekomen. Kortom, de rechtbank acht de verklaringen van aangeefster bruikbaar voor het bewijs, zij het dat enige behoedzaamheid vereist is.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het strafdossier op meerdere relevante punten ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Histo’s en camera’s
Camerabeelden bevestigen dat er op 30 december 2019 een ontmoeting is geweest tussen aangeefster en [medeverdachte 1] voor de Jumbo op het Buikslotermeerplein. Immers heeft de politie de CCTR-beelden bekeken en omschreven dat een persoon naar de persoon en het kindje op het Buikslotermeerplein loopt en dat zij na een kort gesprek in de auto gaan zitten en wegrijden. De histo’s van de telefoon van [medeverdachte 1] laten bovendien zien dat de telefoon van verdachte op 30 december 2019 in de avond gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID’s, die zich bevinden op zendmastlocaties in de omgeving van de woning van aangeefster.
Ten aanzien van de gebeurtenissen op 31 december 2019 vindt de verklaring van aangeefster eveneens steun in de histo’s. Aangeefster heeft verklaard dat zij vanuit haar woning in [woonplaats] Noord in een zwarte Hyundai naar de [adres 1] is vervoerd. De histo’s van de telefoons van zijn medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn opgevraagd. In de histo’s van de telefoon van [medeverdachte 1] is te zien dat op 31 december 2019 vanaf 18.37 uur de telefoon gebruik maakt van de Cell-ID’s die zich bevinden op de zendmastlocatie in Amsterdam Noord. Vanaf 19:13 uur laten de histo’s steeds veranderende zendmastlocaties zien, beginnend in Diemen via Muiden en eindigend om 19.29 uur met een zendmastlocatie in Almere. Ook de histo’s van de telefoon van [medeverdachte 4] laten die avond tussen 18.21 uur en 19.31 uur een verplaatsing van Amsterdam naar Almere zien. De telefoon van [medeverdachte 3] – die tussen 16.12 uur en 19.10 uur helemaal geen zendmast aanstraalt – heeft om 19.10 uur voor het eerst gebruik gemaakt van een Cell-ID op een zendmastlocatie nabij de Ringweg A10 in Amsterdam en maakt vanaf 19.53 uur gebruik van een Cell-ID in Almere. Ook zijn de beelden van het tankstation BP Honswijck bekeken. Hierop heeft de politie gezien dat op 31 december 2019 om 19.16 uur een Hyundai het terrein op kwam rijden. De bestuurder van de Hyundai is door de politie herkend als [medeverdachte 1] .
Aangeefster heeft verder verklaard dat zij rond 21.23 uur weer door [medeverdachte 1] is meegenomen vanuit de [adres 1] naar de parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost. De histo’s laten zien dat de telefoon van [medeverdachte 1] vanaf 21.47 uur tot en met 02.03 uur gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID op de zendmastlocatie in Amsterdam Zuidoost. Op 1 januari 2020 vanaf 0254 uur heeft de telefoon weer gebruik gemaakt van de Cell-ID’s op de zendmastlocaties in Almere. De histo’s van de telefoon van [medeverdachte 3] – waaruit is gebleken dat de telefoon van [medeverdachte 3] die nacht van 00.40 uur tot en met 02.21 uur eveneens gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID’s die zich bevinden in de nabijheid van het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost – bieden verdere ondersteuning voor de verklaring van aangeefster.
Ook zijn de histo’s van de telefoon van aangeefster opgevraagd. Hierbij is zichtbaar geworden dat de telefoon van aangeefster tot 31 december 2019 om 19.00 uur alleen gebruik heeft gemaakt van Cell-ID’s die zich bevinden op zendmastlocaties in de nabijheid van de woning van aangeefster. Hierna heeft de telefoon pas weer vanaf 21.20 uur veranderende zendmastlocaties aangestraald tussen Muiderberg en Amsterdam Zuidoost. Na 22.07 uur zijn geen verbindingen met Cell-ID’s meer geregistreerd.
Voornoemde histo’s en camerabeelden ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangeefster over de verplaatsingen die zij en de verdachten die avond hebben afgelegd.
Telefoon van [medeverdachte 3] als ondersteuning voor de verklaring van aangeefster
Verdere ondersteuning voor de gebeurtenissen die de lezing van aangeefster bevestigen, kan worden gevonden in de telefoon die onder [medeverdachte 3] in beslag is genomen. De telefoon is uitgelezen door de politie.
Zo is uit de telefoon van [medeverdachte 3] gebleken dat op 31 december 2019 om 19.10 uur is uitgebeld naar het nummer, waarvan bekend is geworden dat dit nummer in gebruik was bij [medeverdachte 2] . Daarnaast zijn om 19.07 uur telefonische contactmomenten via Snapchat met ‘ [naam 6] ’ te zien. Deze bevindingen sluiten aan bij de verklaring van aangeefster dat tijdens de autorit contact is opgenomen met [medeverdachte 2] .
Verder heeft aangeefster verklaard dat [medeverdachte 3] op de parkeerplaats bij het Campanile hotel achter haar in de auto is komen zitten en dat [medeverdachte 3] toen door het raam heeft geschoten, waarbij [medeverdachte 3] zou hebben gezegd “Happy New Year”. Op de telefoon van [medeverdachte 3] is een filmpje aangetroffen dat is gemaakt op 1 januari 2020 om 01.46 uur. Het filmpje is door de politie bekeken. De politie heeft omschreven dat ze hebben gezien dat [medeverdachte 3] op de achterbank in een auto zit. Het vuurwapen wordt doorgeladen en door het geopende raam gericht. [medeverdachte 3] lost een schot met het vuurwapen en zegt “Happy New Year”.
Ook is op de telefoon van [medeverdachte 3] een foto aangetroffen die is gemaakt op 31 december 2019 om 20.49 uur. De politie heeft omschreven dat op de foto een scherm van een telefoon zichtbaar is, met daarop een Snapchat gesprek met [medeverdachte 2] . In het bericht vraagt [medeverdachte 2] : “ [slachtoffer] , heb je ons app gesprek van die dinsdag nog? Of had je alles gewist”. Verder zijn op de telefoon van [medeverdachte 3] screenshots aangetroffen van het gesprek tussen [naam 3] en [medeverdachte 2] . Deze foto’s zijn gemaakt op 1 januari tussen 02.05 uur en 02.11 uur en sluiten daarom aan bij de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 3] die nacht met haar telefoon is bezig geweest.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat in de telefoon van [medeverdachte 3] ondersteuning kan worden gevonden voor de verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij het geld dat aan [medeverdachte 3] toebehoort heeft weggenomen. In de telefoon van [medeverdachte 3] is een chatbericht aangetroffen waarbij ‘ [naam 6] ’ op 30 december 2019 aan ‘ik’ een chatbericht heeft gestuurd:
“ik ben helemaaaal in paniekkkkkkkk Heb je iemand geld laten halen hier??????”.
Nu [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben verklaard dat dit gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat uit het chatbericht blijkt dat geld is verdwenen en dat [medeverdachte 2] meent dat [medeverdachte 3] hiervan de eigenaar is. Bovendien heeft [medeverdachte 2] hierover verklaard dat [medeverdachte 1] en verdachte haar op 30 december 2019 hebben gezegd dat er geld van [medeverdachte 3] weg was.
Dat het geld van [medeverdachte 3] zou zijn en dat aangeefster ervan werd verdacht het geld te hebben gestolen, kan verder worden afgeleid uit een chatgesprek dat op diezelfde telefoon is aangetroffen. Het chatgesprek vindt plaats tussen [medeverdachte 3] en een gebruiker waarvan door de politie is vastgesteld dat het telefoonnummer in gebruik is bij [naam 7] (
hierna: [naam 7]). Op 30 december 2019 stuurt [naam 7] aan [medeverdachte 3] het bericht dat hij super slim is om zoveel geld te zetten bij iemand die met heel de wereld bevriend is en waar zelfs buren over de vloer komen. [naam 7] gaf aan dat ze het erg vond en dat ze hoopte dat die meid het terug zou geven. Hierop heeft [medeverdachte 3] geantwoord met: “ik kom om iedereen te vernietigen”. Het gesprek eindigde met een bericht van [naam 7] waarin zij aangaf dat het wel goed kwam en dat hij “haar” wel zou vinden.
Op voornoemde telefoon is verder een Whatsapp-bericht aangetroffen waarbij ‘ [naam 8] ’ op 30 december 2019 aan ‘ma’ heeft gestuurd:
“ma ik moet met spoed weg”.
Uit het vliegticket op naam van [medeverdachte 3] dat op de telefoon van [medeverdachte 3] is aangetroffen, volgt dat [medeverdachte 3] Suriname op 30 december 2019 inderdaad heeft verlaten. Dit biedt ondersteuning aan de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 1] haar op 30 december 2019 heeft gezegd dat de eigenaar van het geld onderweg is naar Nederland.
Op de telefoon van [medeverdachte 3] is verder een filmpje aangetroffen gedateerd op 31 december 2019 om 20.:58 uur. Blijkens het wifigebruik kan worden afgeleid dat het filmpje is gemaakt op de [adres 1] . Dit filmpje is door de politie bekeken. De politie omschrijft dat naast [slachtoffer] (SO) en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) nog twee mannen (NN1 en NN2) zijn te horen. Op het filmpje is te horen:
[medeverdachte 3] Waar praten jullie over?
NN1: Van gister.
NN2: Toen ze belde met blauw. Toen die blauw er was.
[medeverdachte 3] Maar waarom bel je politie...
SO: Ik heb politie niet gebeld
[medeverdachte 3] ...terwijl je fout ben
>hard geluid dat ik niet nader kan omschrijven<
[medeverdachte 3] ... (niet te verstaan) vannacht heb je.....(niet te verstaan) komen d’r in een waggie.......(niet te verstaan) de buurvrouw gewenkt, zei je bel politie. Maar waarom bel je politie terwijl je fout bent. Huh? Zeg effe. Dus je doet iets, .... (korte stilte), en dan bel je politie.
>kort bonk geluid<
Dan mogen ze wel komen.
>twee keer kort bonk geluid<
[medeverdachte 3] Je steelt en wanneer het fout gaat dan moeten ze je wel helpen. Is niet logisch toch of wel? (vermoedelijk) SO (heel zacht): Nee.
Huh? Ik hoor je niet.
SO: Nee.
De rechtbank leidt uit voornoemde af dat [medeverdachte 3] stelt dat aangeefster heeft gestolen.
Gelet op bovenstaande bevindingen stelt de rechtbank vast dat de aangetroffen chat-gesprekken, foto’s en video op de telefoon van [medeverdachte 3] , ondersteuning bieden voor de verklaring van aangeefster.
Daarbij komt dat onderzoek is gedaan naar de verklaring van aangeefster dat zij het geld heeft gestolen en wat zij vervolgens met het geld heeft gedaan. Uit de gegevens die door de bank zijn verstrekt is gebleken dat op 30 december 2019 een contante storting op de rekening van aangeefster is gedaan van 2.400 euro. [naam 1] heeft verder verklaard eind 2019 van aangeefster 1.000 euro contant te hebben ontvangen. Ook heeft [naam 1] verklaard dat hij hierover telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 3] . Deze bevindingen sluiten aan bij de verklaring van aangeefster.
Letselrapportage en DNA
Ook de letselrapportage en de daarbij gevoegde foto’s bieden ondersteuning voor de stelling van aangeefster dat zij in de woning op de [adres 1] is mishandeld. In het letselrapport is de gemelde toedracht weergegeven, namelijk dat aangeefster met een pistool meermalen op haar behaarde hoofd en knieën is geslagen. Ook zou heet water in haar trui zijn gegoten. Door de arts is op het hoofd van aangeefster een huidbeschadiging waargenomen van de gehele linkerzijde, zijnde vanaf de voorzijde van de haargrens tot achter. Hierbij is sprake van een zwelling en de haren plakken aan de oude bloedresten. Ook heeft de arts achter het rechter oor van aangeefster een snijwond van drie centimeter waargenomen. Door de arts is verder omschreven dat in de hals over een gebied van 15 bij 20 centimeter sprake is van een diep rode verkleuring van de huid, die past bij een eerstegraads brandwond. Tot slot zijn op de beide knieën van aangeefster bloeduitstortingen geconstateerd, die door de arts zijn omschreven als ronde rood paarse verkleuringen van 3 tot 4 centimeter. Volgens de beoordeling van de forensisch arts past de ouderdom van het letsel bij het tijdsinterval en past de gemelde toedracht zeer goed bij het letsel.
Voor de verklaring van aangeefster dat zij met een vuurwapen is geslagen kan verdere ondersteuning worden gevonden in de bevindingen betreffende het vuurwapen dat op 2 januari 2020 bij [naam 9] in de auto – zijnde een Citroën C3 – is aangetroffen. Dit vuurwapen is bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van bloed. De bemonstering op de onderkant van de buitenzijde van de loop heeft een DNA-mengprofiel opgeleverd van minimaal twee personen. Het DNA-mengprofiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden (DNA-nevenkenmerken)met aangeefster. De resultaten van het DNA-onderzoek zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 5: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 4 waar is, dan wanneer hypothese 5 waar is. De rechtbank concludeert hieruit dat op het vuurwapen dat in de auto van [naam 9] is aangetroffen, DNA van aangeefster is aangetroffen.
Ook de waterkoker is onderzocht op sporen. De bemonstering van de onderkant van de waterkoker heeft een DNA-profiel van een vrouw opgeleverd. Het DNA-profiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden met aangeefster, waarbij in het NFI-rapport is opgenomen dat de matchkans van een DNA-profiel met een willekeurig persoon kleiner dan 1 op 1 miljard is. De rechtbank stelt daarom vast dat het bloed dat op de onderkant van de waterkoker is aangetroffen DNA bevat van aangeefster.
Tot slot ziet de rechtbank in de bebloede kledingstukken die in een tas op de [adres 1] zijn aangetroffen ondersteuning voor de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 3] op haar hoofd en knieën heeft geslagen met een vuurwapen en heet water in haar nek heeft gegoten.
De rechtbank concludeert dat er in ruime mate ondersteunend bewijs is voor de verklaring van aangeefster, zodat deze bruikbaar is voor het bewijs.
3.3.2.2. Het oordeel over dewederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2)
Uit de verklaringen van aangeefster in combinatie met de overige hiervoor besproken bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat verdachten aangeefster en haar kinderen wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden.
Mede gelet op de bedreigingen en de mishandeling die de rechtbank bewezen acht in de context van een geschil over geld dat verdwenen was, acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat het aangeefster vrijstond om de [adres 1] te verlaten. Dit geldt temeer nu de kinderen van aangeefster boven in de woning verbleven en deze kinderen grotendeels bij aangeefster werden weggehouden door verdachte.
Dat sprake was van een wederrechtelijke vrijheidsberoving vindt voorts steun in het feit dat een buurvrouw, getuige [getuige 1] , heeft verklaard dat zij – op het moment van de vrijheidsberoving – van aangeefster berichten kreeg dat zij de politie moest bellen. De politie trof vervolgens in de woning van aangeefster niemand aan, maar wel stonden de lichten nog aan en lag er een nog warme pizza. Verder heeft buurtbewoonster [buurtbewoonster] waargenomen dat aangeefster, zonder kinderen, door de gang liep met een man voor zich die strak voor zich uitkeek. [buurtbewoonster] vond het vreemd dat [slachtoffer] haar niet groette terwijl [slachtoffer] dit normaal gesproken altijd doet. Een en ander past goed in de verklaring van aangeefster en minder goed bij een scenario waarin aangeefster vrijwillig is vertrokken.
Op basis van de verklaring van aangeefster, de letselrapportage en de daarbij gevoegde foto’s en het aantreffen van het DNA van aangeefster op de waterkoker en het vuurwapen, stelt de rechtbank in dat kader vast dat [medeverdachte 3] aangeefster meermalen met een vuurwapen heeft geslagen en haar met heet water heeft overgoten.
Aangeefster heeft verder verklaard dat [medeverdachte 3] aangeefster heeft gezegd dat haar kinderen dood zouden gaan, net als zij. Ook heeft [medeverdachte 3] gezegd dat hij aangeefster door het hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat zij dood mocht. Tot slot heeft [medeverdachte 3] aangeefster gezegd: “Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”. Aangeefster heeft verklaard dat zij doodsbang was en dat zij dacht niet levend weg te komen. Het waren vier mannen tegenover haar en haar kinderen en aangeefster heeft vuurwapens gezien. Hoewel in het strafdossier niet is gebleken van steunbewijs ten aanzien van de ten laste gelegde exacte bewoordingen, volgt de rechtbank de verklaring van aangeefster, omdat de verklaring van aangeefster – zoals eerder is overwogen – op essentiële onderdelen en ook op detailniveau wordt ondersteund. Daarbij komt dat kan worden vastgesteld dat in de woning op de [adres 1] ten minste twee vuurwapens aanwezig zijn geweest, namelijk het vuurwapen dat in de woning door de politie is aangetroffen en het vuurwapen waarop het bloed van aangeefster is aangetroffen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de woorden dat [medeverdachte 3] aangeefster door het hoofd zou schieten, dat haar kinderen ook dood zouden gaan en “ik wil je geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”, zeker in de context die uit het dossier blijkt, bedreigend zijn.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat bij de vrijheidsberoving sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de verklaring van [medeverdachte 2] is gebleken dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ervan op de hoogte waren dat geld van [medeverdachte 3] weg was. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] , zijn vervolgens samen bij de woning van aangeefster verschenen. Nadat zij in twee auto’s naar de [adres 1] zijn afgereisd, heeft [verdachte] de taak gehad om zich boven in de woning over de kinderen te ontfermen, terwijl [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zich beneden in de woning tot aangeefster hebben gericht.
Het standpunt van de raadsvrouw dat de rol van [verdachte] niet van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te spreken, volgt de rechtbank niet. Verdachte heeft geruime tijd twee kinderen van de vrijheid beroofd gehouden en hen ervan weerhouden naar hun moeder toe te gaan. Dit heeft eraan bijgedragen dat de overige verdachten met aangeefster in gesprek konden gaan, waarbij geweld is gebruikt. Ook het meenemen van aangeefster naar de parkeerplaats door [medeverdachte 1] , waar zij de komst van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben afgewacht, terwijl verdachte op de [adres 1] bij de kinderen bleef, duidt op een gezamenlijk plan. Aangeefster en haar kinderen zijn later die nacht bewaakt door [medeverdachte 1] en [verdachte] , terwijl zij de komst van o.a. [medeverdachte 4] hebben afgewacht. Verdachtes langdurige betrokkenheid bij het voorval duidt er op dat hij opzet had op de vrijheidsberoving. Dat verdachte niet de uitvoerder was van de geweldshandelingen van de ontvoering doet daaraan niet af.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 31 december 2019 tot en met 1 januari 2020 te Almere en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] en haar kinderen wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededaders
- de woning van voornoemde [slachtoffer] betreden en
- voornoemde [slachtoffer] gezegd dat zij haar spullen moest pakken en
- voornoemde [slachtoffer] en haar kinderen laten plaatsnemen in klaarstaande voertuigen en
- voornoemde [slachtoffer] haar telefoon laten afstaan en
- voornoemde [slachtoffer] en haar kinderen naar een woning op de [adres 1] gebracht en
- voornoemde [slachtoffer] in een voertuig meegenomen naar een parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost en vervolgens voornoemde [slachtoffer] weer mee terug genomen naar de woning op de [adres 1] en
- voornoemde [slachtoffer] meerdere malen geslagen met een vuurwapen en overgoten met water en
- voornoemde [slachtoffer] bedreigd met een vuurwapen en gedreigd voornoemde [slachtoffer] en haar kinderen te vermoorden en
- voornoemde [slachtoffer] en haar kinderen voortdurend bewaakt en of vastgehouden in de woning op de [adres 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. In aanvulling daarop dient aan verdachte ook nog een contactverbod met aangeefster, de kinderen van aangeefster en de medeverdachten te worden opgelegd. De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel hoog is. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij uitspraken van andere rechtbanken voor soortgelijke feiten. Verder dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de leeftijd van verdachte, het positieve reclasseringsrapport over verdachte en de omstandigheid dat verdachte geen relevant strafblad heeft.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer en haar kinderen uit hun woning meegenomen in verschillende klaarstaande auto’s. Vervolgens hebben zij het slachtoffer en haar kinderen langdurig van elkaar gescheiden gehouden. Zij hadden wapens en hebben het slachtoffer ernstig mishandeld en bedreigd. Door hen vast te houden hebben verdachte en zijn mededaders de slachtoffers ernstig belet in hun vrijheid.
De medeverdachten hebben voorts de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast door heet water over haar heen te gooien en haar te slaan met een wapen, waardoor zij pijn heeft ervaren en aanzienlijk letsel heeft opgelopen.
Het betreft hier ernstige feiten waar de slachtoffers, tot op de dag van vandaag de traumatische gevolgen van ondervinden. De feiten zijn verder ook geschikt om gevoelens van angst en onveiligheid te veroorzaken in de samenleving.
Voor deze feiten kan dan ook slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als een passende bestraffing gelden.
Voor wederrechtelijke vrijheidsberoving zijn door de strafrechters geen oriëntatiepunten voor straftoemeting vastgesteld. Uit rechtspraak in vergelijkbare zaken blijkt dat gemiddeld gevangenisstraffen worden opgelegd tussen de 12 tot 24 maanden. Gelet op de rol van verdachte neemt de rechtbank een gevangenisstraf van 16 maanden als uitgangspunt. Immers heeft verdachte geen leidende, maar een assisterende rol gehad. Verder is verdachte niet degene geweest die de geweldshandelingen of bedreigingen tegen aangeefster heeft begaan.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt bij het bepalen van de op te leggen straf genomen.
Uit het strafblad van verdachte van 22 oktober 2020 is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Door de politierechter in Amsterdam is verdachte op 2 maart 2018 wegens een woninginbraak in vereniging veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Verdachte liep ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde dus in een proeftijd. In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat dit verdachte er niet van heeft weerhouden om deze feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 18 mei 2020. Hierin is opgenomen dat verdachte niet over een dagbesteding beschikt, hij geen inkomen heeft en dat mogelijk sprake is van een deviant sociaal netwerk. Bovendien lijkt bij verdachte sprake te zijn van verharding, nu onderhavige feiten en detentie geen indruk op verdachte lijken te maken. De reclassering heeft daarom geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft voornoemde omstandigheden aangemerkt als risicoverhogende factoren dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal begaan. Mogelijk riscoverlagende factoren zijn door de reclassering gezien in de wens van verdachte om zijn opleiding te hervatten en de steun van ouders. Het recidiverisico is door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling heeft de reclassering daarom geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, het volgen van een opleiding of het zoeken naar een passende dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 2 november 2020. Het advies betreft een aanvulling op het advies van 18 mei 2020. In het advies is – kortgezegd – opgenomen dat verdachte zich houdt aan zijn meldplicht, waarbij met verdachte persoonlijke doelen zijn gesteld. Ook is zijn mentor tevreden over verdachte.
Ter terechtzitting zijn de persoonlijke omstandigheden door verdachte toegelicht. Verdachte heeft verklaard dat hij weer naar school gaat en dat hij een baan zoekt, zodat hij in het weekend kan werken. Verdachte woont bij zijn moeder en wil graag zijn diploma en rijbewijs halen en zijn schulden aflossen. Ook heeft verdachte zich bereid verklaard om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt, als vergelding voor hetgeen verdachte het slachtoffer heeft aangedaan. De rechtbank heeft zich bij de duur daarvan aangesloten bij voornoemde uitgangspunten. Wel acht de rechtbank reclasseringstoezicht geïndiceerd voor de bij verdachte spelende problematiek en om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ook zal de rechtbank het verzochte contactverbod met aangeefster, met de kinderen van aangeefster en met de medeverdachten daaraan toevoegen.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat het contactverbod met aangeefster, met de kinderen van aangeefster en met de medeverdachten en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Die voorwaarde acht de rechtbank noodzakelijk gelet op het recidivegevaar dat als gemiddeld wordt ingeschat.
Alles overwegende, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden opleggen, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden van een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, het volgen van een opleiding of het zoeken naar een passende dagbesteding en een contactverbod. De rechtbank zal bevelen dat laatstgenoemde voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst in bijlage III bij dit vonnis in beslag genomen.
Onttrekking aan het verkeer
De onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld onder nummers 1 en 2 op de beslaglijst in bijlage III bij dit vonnis dienen aan het verkeer te worden onttrokken.
Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Vordering [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft € 9.093,46 gevorderd als vergoeding van materiële schade en € 15.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, met uitzondering van de gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten.
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – de rechtbank verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot vergoeding van de schade. Indien de rechtbank van oordeel is dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht, dient de gevorderde materiële schade te worden afgewezen omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade kan – nu aangeefster kennelijk kampt met trauma’s uit het verleden – geen causaal verband worden vastgesteld tussen de klachten van aangeefster en het ten laste gelegde, zodat de gevorderde immateriële schade dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 tot en met feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiële schade en proceskosten
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Begroting medische kosten, inkomstenderving en verhuiskosten
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade van € 474,46 aan eigen risico, € 1.855,91 aan inkomstenderving en € 250,- aan reiskosten in verband met verhuizing schade vormen die aangeefster heeft geleden. Deze posten betreffen rechtstreekse schade en zijn voldoende onderbouwd. Ten aanzien van het eigen risico overweegt de rechtbank dat een declaratieoverzicht is bijgevoegd. Gelet op de behandeldatum, zijnde 2 januari 2020, is het eigen risico nog niet verbruikt. Ook ten aanzien van de inkomstenderving zijn stukken van het uitzendbureau en het UWV overgelegd. Dat de benadeelde partij voorafgaand aan het ten laste gelegde een langere periode heeft gewerkt, heeft de rechtbank afgeleid uit de opbouw van het vakantiegeld, zoals dat uit de stukken van het uitzendbureau is gebleken. Nu uit het verhandelde ter terechtzitting verder is gebleken dat de benadeelde partij in het stelsel Bewaken en Beveiligen is opgenomen en dat zij daarvoor heeft moeten verhuizen, acht de rechtbank het gevorderde forfaitaire bedrag voor reiskosten als gevolg van die verhuizing billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van de materiële schade. Ten aanzien van de toekomstige medische, reis- en parkeerkosten overweegt de rechtbank dat deze kosten nog niet zijn gemaakt. Deze kosten betreffen daarom geen geleden schade, zodat zij niet voor vergoeding in aanmerking komen. Nu op basis van het strafdossier verder niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij haar telefoon niet heeft terug gekregen, kan niet worden vastgesteld of op dit punt rechtstreekse schade is geleden. Ook kan uit de overgelegde afschrijving bij de Apple store niet worden afgeleid welk product is aangeschaft.
Tot slot is door de benadeelde partij € 63,50 als vergoeding van proceskosten gevorderd, bestaande uit € 50,- als kilometervergoeding voor gesprekken met de officier van justitie en raadsman van de benadeelde partij en € 13,50, aan parkeerkosten. De rechtbank zal deze kosten toewijzen.
Immateriële schade
Naast de materiële schade is door de benadeelde partij € 15.000,- aan immateriële schade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag voor immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, nu de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen en op andere wijze in haar persoon is aangetast. Bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Uit het procesdossier is gebleken dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde een eerstegraads brandwond en hoofd- en huidletsel heeft opgelopen.
Naast schadevergoeding voor fysiek letsel heeft de benadeelde partij een vergoeding voor psychisch letsel gevorderd. Door de benadeelde partij is daartoe een indicatiestelling en behandelplan overgelegd. Hierin is opgenomen dat bij de benadeelde partij sprake lijkt te zijn van een posttraumatische-stressstoornis naast depressieve klachten, ten gevolge van een ontvoering met geweld. Psychologische behandeling is geïndiceerd, waarbij de behandeling zal bestaan uit psycho-educatie over PTSS, EMDR-behandeling en recidiefpreventie.
Naast voornoemde indicatiestelling is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde psychisch letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij is immers uit haar woning gehaald, waarbij ook haar kinderen zijn meegenomen. Zij is vervolgens bijna een dag van haar vrijheid beroofd geweest, waarbij zij is mishandeld; zij is overgoten met heet water en geslagen met een vuurwapen. Zij is afgescheiden geweest van haar kinderen en tegen haar zijn bedreigingen geuit. De benadeelde partij heeft moeten vrezen voor haar leven en voor dat van haar kinderen. De benadeelde partij slaapt slecht ten gevolge van het bewezenverklaarde en heeft haar woning en vertrouwde omgeving na het bewezenverklaarde moeten verlaten. Toekenning van smartengeld is hier op zijn plaats. Daarbij heeft de rechtbank ook gekeken naar wat in vergelijkbare gevallen is toegekend. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien tot matiging van de gevorderde immateriële schade. De rechtbank zal de immateriële schade begroten op € 5.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de tenlastegelegde geweld en bedreiging, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verdachte ten hoogste aansprakelijk kan worden gehouden tot vergoeding van de schade tot een bedrag van maximaal € 1.000,- euro.
De rechtbank concludeert dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2019, – de datum waarop het strafbare feit is gepleegd – tot aan de dag van algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 63,50.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 1.000,-, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade, of voor zover deze vordering al door of namens een van de medeveroordeelden is betaald.
9.2.
Vordering [dochtertje 1]
Namens de benadeelde partij [dochtertje 1] is € 10.000,- gevorderd als vergoeding van immateriële schade, bestaande uit een vergoeding van € 5.000,- wegens psychisch letsel en € 5.000,- wegens shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en heeft verzocht om de vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot vergoeding van de schade. Indien de rechtbank van oordeel is dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht, dient de gevorderde schade te worden afgewezen omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Ten aanzien van de psychische schade overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt, indien de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Uit het strafdossier is niet gebleken van lichamelijk letsel bij de benadeelde partij, zodat dit niet voor vergoeding in aanmerking komt. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is vervolgens in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Namens de benadeelde partij is geen verklaring overgelegd waaruit van psychisch letsel bij de benadeelde partij is gebleken. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. Hoewel de rechtbank in dit vonnis bewezen heeft verklaard dat de benadeelde partij van haar vrijheid beroofd is geweest, is in dit geval niet evident dat dit tot psychische schade heeft geleid. Immers verbleef de benadeelde partij op een voor haar vertrouwde plek met bekenden en heeft zij de geweldshandelingen tegen haar moeder niet gezien. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ten aanzien van de shockschade overweegt de rechtbank als volgt. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is echter wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nu namens de benadeelde partij geen verklaring van een psychiater is overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel, zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank concludeert dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering is onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.3.
Vordering [dochtertje 2]
Namens de benadeelde partij [dochtertje 2] is € 10.000,- gevorderd als vergoeding van immateriële schade, een vergoeding van € 5.000,- wegens psychisch letsel en € 5.000,- wegens shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De standpunten van partijen en de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van deze vordering zijn hetzelfde als die ten aanzien van de hiervoor besproken vordering van haar zusje.
Ook in dit geval concludeert de rechtbank dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering is onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 9 oktober 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/231220-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 2 maart 2018 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 60 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Door de raadsvrouw is bepleit dat uit de stukken is gebleken dat de bij vonnis van 2 maart 2018 vastgestelde proeftijd van 2 jaren op 9 oktober 2020, de datum waarop de onderhavige vordering is ingediend, al langer dan drie maanden was verstreken. Dit betekent volgens de raadsvrouw dat de vordering niet binnen de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 14g, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, is ingediend, zodat dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsvrouw niet, nu artikel 14g, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht, per 1 januari 2020 met de inwerkingtreding van de Wet USB is komen te vervallen. Ondanks dat hiervoor aandacht is geweest in de parlementaire beraadslagingen, is dit niet gecorrigeerd met de Spoedreparatiewet. Het openbaar ministerie is niet op grond van de wet niet-ontvankelijk en de rechtbank ziet in het enkele tijdsverloop ook geen reden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw op dit punt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen
14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 47, 282 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, feit 3, feit 4, feit 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde moet (uiterlijk) na een werkdag telefonisch contact opnemen op met Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam (088-8041200).
2. Veroordeelde moet zich vervolgens gedurende de proeftijd 2 jaren melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.
3. Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd 2 jaren onder behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een nader te bepalen moment. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Indien geïndiceerd, dan kan er tijdens de behandeling van veroordeelde worden geacht om mee te werken aan een verdiepingsdiagnostiek.
4. Veroordeelde moet een opleiding volgen of zoeken naar een passende dagbesteding. Veroordeelde heeft de inspanningsverplichting voor het actief zoeken naar dan wel behouden van een zinvolle dagbesteding. Indien hem dat niet lukt, werkt hij verplicht mee aan toeleiding naar- en behouden van een zinvolle dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
5. Veroordeelde mag gedurende de proeftijd 2 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met:
a. mevrouw [slachtoffer] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en haar kinderen, te weten [dochtertje 1] en [dochtertje 2] ,
b. de heer [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
c. de heer [naam 9] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
d. de heer [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
e. de heer [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelde moet (uiterlijk) na een werkdag telefonisch contact opnemen op met Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam (088-8041200).
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht onder nummer 5, onder a, gestelde voorwaarde en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
nummers 1 en 2 van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de aan dit vonnis als bijlage III gehechte beslaglijst.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot
hoofdelijke betaling tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro)van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens de medeveroordeelden is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 63,50 (drieënzestig euro en vijftig eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
L
egt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[dochtertje 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[dochtertje 2] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 2 maart 2019, zijnde een
taakstrafvan
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
Wijzigt de schorsingsvoorwaardenzoals die zijn opgenomen in het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 15 september 2020, met dien verstande dat per 14 december 2020 de schorsingsvoorwaarden van het locatiegebod en elektronisch controle worden opgeheven. Dit bevel is apart geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2020.