3.3.2.Het oordeel over de wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2).
De rechtbank zal dit hieronder uitleggen en gaat eerst uitgebreid in op de vraag of de verklaringen van aangeefster voor het bewijs kunnen dienen, nu daar uitgebreid verweer tegen is gevoerd.
3.3.2.1. Het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
3.3.2.1.1. De verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 16 december 2019 op de [adres 1] was, waar [medeverdachte 2] woont. [medeverdachte 2] heeft haar die avond een tas met bankbiljetten laten zien. [medeverdachte 2] heeft aangeefster gezegd dat het geld van [medeverdachte 3] was en dat er wel 100.000 euro in de tas zat. Op 30 december 2019 heeft aangeefster een berichtje ontvangen van [medeverdachte 2] met de vraag of zij geld heeft gepakt. Vervolgens is zij gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft aangeefster gezegd dat hij haar face to face wilde spreken, dat aangeefster het zichzelf gemakkelijk moest maken en dat aangeefster het geld terug moest geven. Aangeefster heeft toen besloten om bij de Jumbo bij het Buikslotermeerplein af te spreken met [medeverdachte 1] . Aangeefster is daar rond 21.08 uur naar toegereden met haar dochter. Zij heeft [medeverdachte 1] gezegd dat zij het geld niet had en heeft gevraagd of [medeverdachte 1] haar huis wilde onderzoeken. Zij zijn toen gezamenlijk in haar auto naar haar huis gereden. [medeverdachte 1] heeft aangeefster gezegd dat de eigenaar van het geld onderweg is naar Nederland. Op 31 december 2019 heeft aangeefster gezien dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] aan kwamen lopen. Aangeefster heeft toen gelijk haar vriendin [naam vriendin] geappt dat als [naam vriendin] binnen een kwartier geen app van haar heeft gekregen, dat [naam vriendin] de politie moest bellen. Aangeefster heeft verklaard dat vervolgens [medeverdachte 3] de woonkamer binnen kwam lopen samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] . [medeverdachte 3] heeft gezegd dat aangeefster haar spullen moest pakken en dat ze met [medeverdachte 2] in gesprek zouden gaan. Aangeefster heeft hierop haar spullen gepakt. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] al weg waren gegaan met haar kinderen. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij zich op dat moment erg bedreigd heeft gevoeld door de manier waarop het is gezegd. Zij heeft gehoord dat [medeverdachte 3] een slechte reputatie heeft. Ook waren het vier mannen tegenover haar en haar kinderen en heeft zij de dag ervoor een vuurwapen bij hen gezien. Aangeefster is met [medeverdachte 1] in de woning achtergebleven. Aangeefster heeft toen nog snel [naam vriendin] kunnen appen dat die nu de politie moest bellen. Aangeefster zag haar kinderen in een donkerblauwe Golf zitten. Zij is naar die auto gelopen, maar hoorde [medeverdachte 1] en [verdachte] zeggen dat zij in een zwarte Hyundai moest stappen. Bij haar in de auto stapten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] reed en [medeverdachte 3] zat op de bijrijdersstoel. Vervolgens zijn zij naar [adres 1] gereden. Zij zijn nog even gestopt bij het BP tankstation Honswijck om te tanken. Tijdens de autorit wilde [medeverdachte 3] haar telefoon hebben. Aangeefster heeft [medeverdachte 3] haar telefoon gegeven. Tijdens de autorit is ook gebeld met [medeverdachte 2] . Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 3] naar huis moest komen, maar dat [medeverdachte 2] heeft gezegd dat ze niet naar huis zou komen. Aangeefster hoorde [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2] zeggen: “ik ben met die vriendin van je”. Op het moment dat ze in de woning van [medeverdachte 2] aankwamen, waren de kinderen boven. Zij werden boven gehouden door [verdachte] . Aangeefster heeft hen horen huilen en horen zeggen dat ze naar mama toe wilden. Er is een barkruk gepakt waarop aangeefster moest gaan zitten van [medeverdachte 3] . Aangeefster heeft toen het hele verhaal over het geld moeten vertellen. [medeverdachte 3] heeft het verhaal opgenomen en vervolgens aan [medeverdachte 2] gestuurd. Hierop heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] gelijk gebeld en gezegd dat aangeefster loog. Hierna heeft [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 1] gezegd: “geef me je P”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 1] een pistool aan [medeverdachte 3] heeft gegeven. [medeverdachte 3] heeft aangeefster toen gevraagd waar het geld was. Aangeefster heeft gezegd dat zij dat niet wist. Hierop heeft zij de eerste klap gekregen van [medeverdachte 3] . Aangeefster heeft verklaard dat [medeverdachte 3] haar hard sloeg met het pistool tegen de linkerzijkant van haar hoofd. Hij sloeg haar zo hard dat zij bijna van de barkruk is afgevallen. Zij voelde gelijk een stekende en drukkende pijn en zij had suizende oren. Vrij kort daarna heeft aangeefster een tweede klap tegen haar hoofd gekregen. Die klap kreeg zij ook van [medeverdachte 3] , net als alle volgende klappen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] stonden er bij en keken ernaar. [verdachte] was op dat moment boven bij de kinderen. Na de tweede klap heeft aangeefster gevoeld dat zij bloedde. Het bloed druppelde op haar kleding en viel op de grond. [medeverdachte 3] is aangeefster met het pistool hard op haar hoofd blijven slaan. Op een gegeven moment heeft [medeverdachte 3] het pistool ook doorgeladen. Ook heeft [medeverdachte 3] aangeefster drie keer met het pistool op haar knieën geslagen. De laatste klap heeft aangeefster met het pistool op haar voorhoofd gekregen. Aangeefster voelde steeds meer bloed over haar hoofd, nek en rug lopen. Aangeefster heeft [medeverdachte 3] horen zeggen dat haar kinderen ook dood zouden gaan, net als zij. Ook heeft [medeverdachte 3] gezegd dat hij aangeefster door haar hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat zij dood mocht. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] haar filmde en dat doorstuurde. Aangeefster heeft verklaard dat zij doodsbang is geweest en dat zij heeft gedacht dat zij daar niet levend weg zou komen. Aangeefster heeft continue gedacht aan een manier om daar weg te kunnen komen. Aangeefster heeft haar kinderen horen schreeuwen dat ze naar hun moeder wilden. Ook heeft zij [verdachte] horen zeggen: “Naar boven, naar boven jullie”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 4] beneden de deur tegen hield. Aangeefster heeft verder gezien dat [medeverdachte 1] met de waterkoker aan kwam lopen en dat hij de waterkoker voor haar op tafel heeft gezet. [medeverdachte 3] zei toen: “Dit gebeurt straks ook met je kinderen”. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] de waterkoker heeft opgepakt en zij heeft [medeverdachte 3] horen vragen: “ben je al aan het nadenken”. Aangeefster heeft eerst een hete druppel in haar nek gevoeld. Zij hoorde [medeverdachte 4] op dat moment lachen. Vervolgens heeft aangeefster een hele golf kokend water over haar nek en rug gevoeld. In reactie op de pijn is aangeefster overeind gevlogen en heeft zij het uitgeschreeuwd. Op dat moment heeft [medeverdachte 4] een dekbedovertrek tegen haar gezicht gegooid. [medeverdachte 4] heeft tegen aangeefster gezegd dat aangeefster moest gaan zitten. [medeverdachte 4] heeft aangeefster aan haar arm getrokken en op de barkkruk teruggeduwd. [medeverdachte 1] heeft vanaf de bank toegekeken. Nadat aangeefster het heeft uitgeschreeuwd heeft zij haar kinderen boven horen zeggen dat zij hun mama hoorden schreeuwen en dat zij pijn had. Ze hoorde [dochtertje 1] zeggen dat ze naar haar toe wilde. Hierna heeft [medeverdachte 3] [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de kamer uitgestuurd. [medeverdachte 3] heeft toen tegen aangeefster gezegd: “Liever zeg jij waar het geld is. Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”. Aangeefster heeft toen gezegd dat zij het heeft gepakt, omdat dat de enige manier was om weg te komen. Aangeefster heeft gezegd dat zij het geld aan [naam 1] heeft gegeven. Daarna zijn [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] teruggeroepen door [medeverdachte 3] . Aangeefster moest inloggen op haar Snapchat op de telefoon van [medeverdachte 4] . Dit lukte niet omdat aangeefster een tweestapsverificatie heeft, waarbij een sms naar haar telefoon wordt gestuurd. De telefoon van aangeefster was echter op vliegtuigstand gezet. [medeverdachte 3] heeft toen in de telefoon van aangeefster naar foto’s en video’s van voicememo’s gekeken. Uiteindelijk hebben ze de vliegtuigstand van de telefoon gehaald en is de sms ontvangen. Op dat moment heeft [medeverdachte 3] de chat met [naam vriendin] gelezen en heeft [medeverdachte 3] gevraagd “Oh je hebt de politie laten bellen? Waarom laat je politie bellen, jij bent toch fout hier”. Aangeefster dacht dat [medeverdachte 3] toen bang werd dat de politie zou komen omdat hij plotseling opstond en tegen [medeverdachte 4] zei dat zij weg zouden gaan. Tegen [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 3] gezegd dat aangeefster zich moest opfrissen. De kleren die aangeefster aan had moesten worden weggegooid. Aangeefster heeft moeten douchen van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft toen haar kleren gepakt. Toen zij uit de douche kwam heeft zij een korte broek en vest aangetrokken, die zij van [medeverdachte 1] kreeg. Hierna moest aangeefster met [medeverdachte 1] mee in de Hyundai, naar de parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost. Daar zijn zij rond 21.23 uur aangekomen. Aangeefster heeft gehoord dat [verdachte] naar [medeverdachte 1] belde. Zij zag de naam van [verdachte] in het telefoonscherm staan. Rond 01.30 uur zijn – in dezelfde Golf als waarin de kinderen naar [adres 1] waren vervoerd – [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [naam 2] gekomen. [medeverdachte 3] is achter aangeefster gaan zitten op de achterbank. Aangeefster heeft toen gehoord dat [medeverdachte 3] een pistool heeft doorgeladen. [medeverdachte 3] heeft vervolgens het raam open gedaan en een keer naar buiten geschoten. Hierbij heeft hij gezegd: “Happy New Year”. Aangeefster heeft gehoord dat [medeverdachte 3] het heeft opgenomen op zijn telefoon omdat hij het daarna bleef afspelen. [medeverdachte 3] heeft toen gebeld met [naam 1] en hem gevraagd te komen. [naam 1] heeft gezegd dat hij niet kon komen. [medeverdachte 3] heeft vervolgens tegen [naam 1] gezegd dat [naam 1] morgen ‘ready’ moest zijn. Hierna heeft [medeverdachte 3] aangeefster een foto laten zien van een chatgesprek tussen aangeefster en [medeverdachte 2] , dat hij van het toestel van aangeefster heeft gemaakt. Het bleek een bericht van [medeverdachte 2] aan aangeefster waarin ze vroeg of aangeefster het gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 3] nog had dat [medeverdachte 2] aangeefster had gestuurd. Aangeefster heeft gezien dat [medeverdachte 3] druk bezig was met een telefoon en dat [medeverdachte 3] foto’s maakte. [medeverdachte 3] heeft vervolgens gezegd: “gezien het morgen wordt, neem haar maar weer mee naar [adres 1] . Houd haar daar in de gaten en zorg dat ze niet weg kan”. Toen ze zijn aangekomen in de woning [adres 1] heeft [verdachte] de deur geopend. Aangeefster is naast haar kinderen op de bank gaan liggen. Besloten was dat [medeverdachte 4] de volgende dag met [medeverdachte 3] terug zou komen. [medeverdachte 1] is naast aangeefster op de bank komen liggen, [verdachte] ging op de andere kant van de hoekbank zitten. Voordat ze dat deden hadden zij eerst alle sloten en deuren gecontroleerd. Aangeefster heeft gezien dat zij allebei een pistool uit hun broeksband hebben gehaald. Daarna is [medeverdachte 1] in slaap gevallen en is [verdachte] half in slaap gevallen. Bij iedere beweging heeft [verdachte] zijn ogen open gedaan en aangeefster aangekeken. Rond 15.00 uur is [naam 4] binnengekomen. Ze hebben hem gevraagd of hij met de C3 was, waarop [naam 4] ja heeft geantwoord. [medeverdachte 1] en [naam 4] hebben gesproken over [medeverdachte 3] . Het was namelijk de bedoeling dat [medeverdachte 3] in de ochtend met [medeverdachte 4] zou terugkomen. Nadat [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] heeft gebeld dat iemand hun moest komen halen, heeft [naam 4] gezegd dat hij ze zou gaan halen. Ook [verdachte] is naar buiten gegaan om sigaretten te kopen. Plots heeft [medeverdachte 1] gezegd: “Blauw, blauw”. Aangeefster heeft een harde knal gehoord en zag dat [medeverdachte 1] zijn telefoon kapot heeft gegooid. Daarna is [medeverdachte 1] op zijn knieën gaan zitten met zijn handen op zijn hoofd, waarna de politie is binnen gekomen. Tegenover de politie heeft aangeefster verklaard dat [medeverdachte 3] de leider was. Ook heeft zij bekend dat zij op 24 december 2019 een pakketje van 20 euro bankbiljetten van in totaal 5.000 euro heeft gepakt. Hiervan heeft zij 2.400 euro op haar bankrekening gestort en heeft zij 1.000 euro aan [naam 1] gegeven. Daarnaast heeft zij kleine dingen gekocht. Nog steeds aldus aangeefster.
Tussenconclusie vaststelling bijnamen van verdachte en zijn medeverdachten
Door de politie zijn aangeefster foto’s getoond van verdachte en zijn medeverdachten. Aangeefster heeft desgevraagd verklaard [medeverdachte 3] te herkennen als [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] te herkennen als [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] te herkennen als [medeverdachte 4] en [verdachte] te herkennen als [verdachte] . Ter terechtzitting hebben de verdachte en zijn medeverdachten bevestigd dat voornoemde bijnamen voor hen worden gebruikt. De rechtbank stelt daarom vast dat met [medeverdachte 3] wordt bedoeld [medeverdachte 3] (
hierna: [medeverdachte 3]), dat met [medeverdachte 1] wordt bedoeld [medeverdachte 1] (
hierna: [medeverdachte 1]), dat met [medeverdachte 4] wordt bedoeld [medeverdachte 4] (
hierna: [medeverdachte 4]) en dat met [verdachte] wordt bedoeld [verdachte] (
hierna: verdachte).
3.3.2.1.2. Verklaring verdachte
Verdachte heeft ontkend dat sprake is geweest van een ontvoering. Verdachte heeft verklaard dat hij reeds in de woning was toen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , aangeefster en de kinderen van aangeefster op 31 december 2019 bij de woning in de [adres 1] zij aangekomen. Later heeft hij ook voor [medeverdachte 3] de deur geopend. Toen verdachte uit de douche kwam waren de kinderen van aangeefster in de slaapkamer en heeft hij de tv voor hen aangezet. Ook heeft hij de kinderen geholpen als zij naar het toilet moesten door een lampje van het toilet aan te doen. Verder is verdachte boven in de woning in slaapgevallen en heeft hij niets meegekregen van wat zich beneden in de woning heeft afgespeeld.
3.3.2.1.3. Oordeel over de bruikbaarheid van de verklaring van aangeefster
Op grond van haar hiervoor uitgebreid weergegeven verklaring, concludeert de rechtbank dat aangeefster een zeer gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Aangeefster heeft deze verklaring afgelegd kort nadat zij door de politie is aangetroffen en voorafgaande aan enige kennisname van het dossier. De inhoud van de verklaring van aangeefster is dan ook niet op voorhand ongeloofwaardig.
Wel is de rechtbank met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat behoedzaam met de verklaring van aangeefster dient te worden omgegaan en dat er ruim voldoende steunbewijs moet zijn om deze te kunnen gebruiken als bewijs. Aangeefster heeft immers bekend geld te hebben gestolen. Verder heeft aangeefster aanvankelijk ontkend wetenschap te hebben van een brief die door haar zou zijn geschreven en die door de raadsman van verdachte is ingebracht. Na overlegging van een geluidsopname is aangeefster op die ontkenning teruggekomen en heeft zij toegegeven, op verzoek van [naam 5] , bij die brief betrokken te zijn geweest. Uit de inhoud en de totstandkomingsgeschiedenis van de brief, voor zover bekend, volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer dat aangeefsters verklaringen allemaal als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. In de brief staat namelijk weliswaar dat aangeefster niet volledig eerlijk is geweest in haar politieverklaring, maar wat dan precies niet juist zou zijn is daarin niet uiteengezet. Dat is evenmin duidelijk geworden in de latere verhoren van aangeefster bij de rechter-commissaris en aangeefster is ook niet op haar eerdere verklaringen teruggekomen. Kortom, de rechtbank acht de verklaringen van aangeefster bruikbaar voor het bewijs, zij het dat enige behoedzaamheid vereist is.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het strafdossier op meerdere relevante punten ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Histo’s en camera’s
Camerabeelden bevestigen dat er op 30 december 2019 een ontmoeting is geweest tussen aangeefster en [medeverdachte 1] voor de Jumbo op het Buikslotermeerplein. Immers heeft de politie de CCTR-beelden bekeken en omschreven dat een persoon naar de persoon en het kindje op het Buikslotermeerplein loopt en dat zij na een kort gesprek in de auto gaan zitten en wegrijden. De histo’s van de telefoon van [medeverdachte 1] laten bovendien zien dat de telefoon van verdachte op 30 december 2019 in de avond gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID’s, die zich bevinden op zendmastlocaties in de omgeving van de woning van aangeefster.
Ten aanzien van de gebeurtenissen op 31 december 2019 vindt de verklaring van aangeefster eveneens steun in de histo’s. Aangeefster heeft verklaard dat zij vanuit haar woning in [woonplaats] Noord in een zwarte Hyundai naar de [adres 1] is vervoerd. De histo’s van de telefoons van zijn medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn opgevraagd. In de histo’s van de telefoon van [medeverdachte 1] is te zien dat op 31 december 2019 vanaf 18.37 uur de telefoon gebruik maakt van de Cell-ID’s die zich bevinden op de zendmastlocatie in Amsterdam Noord. Vanaf 19:13 uur laten de histo’s steeds veranderende zendmastlocaties zien, beginnend in Diemen via Muiden en eindigend om 19.29 uur met een zendmastlocatie in Almere. Ook de histo’s van de telefoon van [medeverdachte 4] laten die avond tussen 18.21 uur en 19.31 uur een verplaatsing van Amsterdam naar Almere zien. De telefoon van [medeverdachte 3] – die tussen 16.12 uur en 19.10 uur helemaal geen zendmast aanstraalt – heeft om 19.10 uur voor het eerst gebruik gemaakt van een Cell-ID op een zendmastlocatie nabij de Ringweg A10 in Amsterdam en maakt vanaf 19.53 uur gebruik van een Cell-ID in Almere. Ook zijn de beelden van het tankstation BP Honswijck bekeken. Hierop heeft de politie gezien dat op 31 december 2019 om 19.16 uur een Hyundai het terrein op kwam rijden. De bestuurder van de Hyundai is door de politie herkend als [medeverdachte 1] .
Aangeefster heeft verder verklaard dat zij rond 21.23 uur weer door [medeverdachte 1] is meegenomen vanuit de [adres 1] naar de parkeerplaats tegenover het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost. De histo’s laten zien dat de telefoon van [medeverdachte 1] vanaf 21.47 uur tot en met 02.03 uur gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID op de zendmastlocatie in Amsterdam Zuidoost. Op 1 januari 2020 vanaf 0254 uur heeft de telefoon weer gebruik gemaakt van de Cell-ID’s op de zendmastlocaties in Almere. De histo’s van de telefoon van [medeverdachte 3] – waaruit is gebleken dat de telefoon van [medeverdachte 3] die nacht van 00.40 uur tot en met 02.21 uur eveneens gebruik heeft gemaakt van de Cell-ID’s die zich bevinden in de nabijheid van het Campanile hotel in Amsterdam Zuidoost – bieden verdere ondersteuning voor de verklaring van aangeefster.
Ook zijn de histo’s van de telefoon van aangeefster opgevraagd. Hierbij is zichtbaar geworden dat de telefoon van aangeefster tot 31 december 2019 om 19.00 uur alleen gebruik heeft gemaakt van Cell-ID’s die zich bevinden op zendmastlocaties in de nabijheid van de woning van aangeefster. Hierna heeft de telefoon pas weer vanaf 21.20 uur veranderende zendmastlocaties aangestraald tussen Muiderberg en Amsterdam Zuidoost. Na 22.07 uur zijn geen verbindingen met Cell-ID’s meer geregistreerd.
Voornoemde histo’s en camerabeelden ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangeefster over de verplaatsingen die zij en de verdachten die avond hebben afgelegd.
Telefoon van [medeverdachte 3] als ondersteuning voor de verklaring van aangeefster
Verdere ondersteuning voor de gebeurtenissen die de lezing van aangeefster bevestigen, kan worden gevonden in de telefoon die onder [medeverdachte 3] in beslag is genomen. De telefoon is uitgelezen door de politie.
Zo is uit de telefoon van [medeverdachte 3] gebleken dat op 31 december 2019 om 19.10 uur is uitgebeld naar het nummer, waarvan bekend is geworden dat dit nummer in gebruik was bij [medeverdachte 2] . Daarnaast zijn om 19.07 uur telefonische contactmomenten via Snapchat met ‘ [naam 6] ’ te zien. Deze bevindingen sluiten aan bij de verklaring van aangeefster dat tijdens de autorit contact is opgenomen met [medeverdachte 2] .
Verder heeft aangeefster verklaard dat [medeverdachte 3] op de parkeerplaats bij het Campanile hotel achter haar in de auto is komen zitten en dat [medeverdachte 3] toen door het raam heeft geschoten, waarbij [medeverdachte 3] zou hebben gezegd “Happy New Year”. Op de telefoon van [medeverdachte 3] is een filmpje aangetroffen dat is gemaakt op 1 januari 2020 om 01.46 uur. Het filmpje is door de politie bekeken. De politie heeft omschreven dat ze hebben gezien dat [medeverdachte 3] op de achterbank in een auto zit. Het vuurwapen wordt doorgeladen en door het geopende raam gericht. [medeverdachte 3] lost een schot met het vuurwapen en zegt “Happy New Year”.
Ook is op de telefoon van [medeverdachte 3] een foto aangetroffen die is gemaakt op 31 december 2019 om 20.49 uur. De politie heeft omschreven dat op de foto een scherm van een telefoon zichtbaar is, met daarop een Snapchat gesprek met [medeverdachte 2] . In het bericht vraagt [medeverdachte 2] : “ [slachtoffer] , heb je ons app gesprek van die dinsdag nog? Of had je alles gewist”. Verder zijn op de telefoon van [medeverdachte 3] screenshots aangetroffen van het gesprek tussen [naam 3] en [medeverdachte 2] . Deze foto’s zijn gemaakt op 1 januari tussen 02.05 uur en 02.11 uur en sluiten daarom aan bij de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 3] die nacht met haar telefoon is bezig geweest.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat in de telefoon van [medeverdachte 3] ondersteuning kan worden gevonden voor de verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij het geld dat aan [medeverdachte 3] toebehoort heeft weggenomen. In de telefoon van [medeverdachte 3] is een chatbericht aangetroffen waarbij ‘ [naam 6] ’ op 30 december 2019 aan ‘ik’ een chatbericht heeft gestuurd:
“ik ben helemaaaal in paniekkkkkkkk Heb je iemand geld laten halen hier??????”.
Nu [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben verklaard dat dit gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat uit het chatbericht blijkt dat geld is verdwenen en dat [medeverdachte 2] meent dat [medeverdachte 3] hiervan de eigenaar is. Bovendien heeft [medeverdachte 2] hierover verklaard dat [medeverdachte 1] en verdachte haar op 30 december 2019 hebben gezegd dat er geld van [medeverdachte 3] weg was.
Dat het geld van [medeverdachte 3] zou zijn en dat aangeefster ervan werd verdacht het geld te hebben gestolen, kan verder worden afgeleid uit een chatgesprek dat op diezelfde telefoon is aangetroffen. Het chatgesprek vindt plaats tussen [medeverdachte 3] en een gebruiker waarvan door de politie is vastgesteld dat het telefoonnummer in gebruik is bij [naam 7] (
hierna: [naam 7]). Op 30 december 2019 stuurt [naam 7] aan [medeverdachte 3] het bericht dat hij super slim is om zoveel geld te zetten bij iemand die met heel de wereld bevriend is en waar zelfs buren over de vloer komen. [naam 7] gaf aan dat ze het erg vond en dat ze hoopte dat die meid het terug zou geven. Hierop heeft [medeverdachte 3] geantwoord met: “ik kom om iedereen te vernietigen”. Het gesprek eindigde met een bericht van [naam 7] waarin zij aangaf dat het wel goed kwam en dat hij “haar” wel zou vinden.
Op voornoemde telefoon is verder een Whatsapp-bericht aangetroffen waarbij ‘ [naam 8] ’ op 30 december 2019 aan ‘ma’ heeft gestuurd:
“ma ik moet met spoed weg”.
Uit het vliegticket op naam van [medeverdachte 3] dat op de telefoon van [medeverdachte 3] is aangetroffen, volgt dat [medeverdachte 3] Suriname op 30 december 2019 inderdaad heeft verlaten. Dit biedt ondersteuning aan de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 1] haar op 30 december 2019 heeft gezegd dat de eigenaar van het geld onderweg is naar Nederland.
Op de telefoon van [medeverdachte 3] is verder een filmpje aangetroffen gedateerd op 31 december 2019 om 20.:58 uur. Blijkens het wifigebruik kan worden afgeleid dat het filmpje is gemaakt op de [adres 1] . Dit filmpje is door de politie bekeken. De politie omschrijft dat naast [slachtoffer] (SO) en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) nog twee mannen (NN1 en NN2) zijn te horen. Op het filmpje is te horen:
[medeverdachte 3] Waar praten jullie over?
NN1: Van gister.
NN2: Toen ze belde met blauw. Toen die blauw er was.
[medeverdachte 3] Maar waarom bel je politie...
SO: Ik heb politie niet gebeld
[medeverdachte 3] ...terwijl je fout ben
>hard geluid dat ik niet nader kan omschrijven<
[medeverdachte 3] ... (niet te verstaan) vannacht heb je.....(niet te verstaan) komen d’r in een waggie.......(niet te verstaan) de buurvrouw gewenkt, zei je bel politie. Maar waarom bel je politie terwijl je fout bent. Huh? Zeg effe. Dus je doet iets, .... (korte stilte), en dan bel je politie.
>kort bonk geluid<
Dan mogen ze wel komen.
>twee keer kort bonk geluid<
[medeverdachte 3] Je steelt en wanneer het fout gaat dan moeten ze je wel helpen. Is niet logisch toch of wel? (vermoedelijk) SO (heel zacht): Nee.
Huh? Ik hoor je niet.
SO: Nee.
De rechtbank leidt uit voornoemde af dat [medeverdachte 3] stelt dat aangeefster heeft gestolen.
Gelet op bovenstaande bevindingen stelt de rechtbank vast dat de aangetroffen chat-gesprekken, foto’s en video op de telefoon van [medeverdachte 3] , ondersteuning bieden voor de verklaring van aangeefster.
Daarbij komt dat onderzoek is gedaan naar de verklaring van aangeefster dat zij het geld heeft gestolen en wat zij vervolgens met het geld heeft gedaan. Uit de gegevens die door de bank zijn verstrekt is gebleken dat op 30 december 2019 een contante storting op de rekening van aangeefster is gedaan van 2.400 euro. [naam 1] heeft verder verklaard eind 2019 van aangeefster 1.000 euro contant te hebben ontvangen. Ook heeft [naam 1] verklaard dat hij hierover telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 3] . Deze bevindingen sluiten aan bij de verklaring van aangeefster.
Letselrapportage en DNA
Ook de letselrapportage en de daarbij gevoegde foto’s bieden ondersteuning voor de stelling van aangeefster dat zij in de woning op de [adres 1] is mishandeld. In het letselrapport is de gemelde toedracht weergegeven, namelijk dat aangeefster met een pistool meermalen op haar behaarde hoofd en knieën is geslagen. Ook zou heet water in haar trui zijn gegoten. Door de arts is op het hoofd van aangeefster een huidbeschadiging waargenomen van de gehele linkerzijde, zijnde vanaf de voorzijde van de haargrens tot achter. Hierbij is sprake van een zwelling en de haren plakken aan de oude bloedresten. Ook heeft de arts achter het rechter oor van aangeefster een snijwond van drie centimeter waargenomen. Door de arts is verder omschreven dat in de hals over een gebied van 15 bij 20 centimeter sprake is van een diep rode verkleuring van de huid, die past bij een eerstegraads brandwond. Tot slot zijn op de beide knieën van aangeefster bloeduitstortingen geconstateerd, die door de arts zijn omschreven als ronde rood paarse verkleuringen van 3 tot 4 centimeter. Volgens de beoordeling van de forensisch arts past de ouderdom van het letsel bij het tijdsinterval en past de gemelde toedracht zeer goed bij het letsel.
Voor de verklaring van aangeefster dat zij met een vuurwapen is geslagen kan verdere ondersteuning worden gevonden in de bevindingen betreffende het vuurwapen dat op 2 januari 2020 bij [naam 9] in de auto – zijnde een Citroën C3 – is aangetroffen. Dit vuurwapen is bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van bloed. De bemonstering op de onderkant van de buitenzijde van de loop heeft een DNA-mengprofiel opgeleverd van minimaal twee personen. Het DNA-mengprofiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden (DNA-nevenkenmerken)met aangeefster. De resultaten van het DNA-onderzoek zijn beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 5: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
In het NFI-rapport is opgenomen dat de onderzoeksresultaten meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 4 waar is, dan wanneer hypothese 5 waar is. De rechtbank concludeert hieruit dat op het vuurwapen dat in de auto van [naam 9] is aangetroffen, DNA van aangeefster is aangetroffen.
Ook de waterkoker is onderzocht op sporen. De bemonstering van de onderkant van de waterkoker heeft een DNA-profiel van een vrouw opgeleverd. Het DNA-profiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden met aangeefster, waarbij in het NFI-rapport is opgenomen dat de matchkans van een DNA-profiel met een willekeurig persoon kleiner dan 1 op 1 miljard is. De rechtbank stelt daarom vast dat het bloed dat op de onderkant van de waterkoker is aangetroffen DNA bevat van aangeefster.
Tot slot ziet de rechtbank in de bebloede kledingstukken die in een tas op de [adres 1] zijn aangetroffen ondersteuning voor de verklaring van aangeefster dat [medeverdachte 3] op haar hoofd en knieën heeft geslagen met een vuurwapen en heet water in haar nek heeft gegoten.
De rechtbank concludeert dat er in ruime mate ondersteunend bewijs is voor de verklaring van aangeefster, zodat deze bruikbaar is voor het bewijs.
3.3.2.2. Het oordeel over dewederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2)
Uit de verklaringen van aangeefster in combinatie met de overige hiervoor besproken bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat verdachten aangeefster en haar kinderen wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden.
Mede gelet op de bedreigingen en de mishandeling die de rechtbank bewezen acht in de context van een geschil over geld dat verdwenen was, acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat het aangeefster vrijstond om de [adres 1] te verlaten. Dit geldt temeer nu de kinderen van aangeefster boven in de woning verbleven en deze kinderen grotendeels bij aangeefster werden weggehouden door verdachte.
Dat sprake was van een wederrechtelijke vrijheidsberoving vindt voorts steun in het feit dat een buurvrouw, getuige [getuige 1] , heeft verklaard dat zij – op het moment van de vrijheidsberoving – van aangeefster berichten kreeg dat zij de politie moest bellen. De politie trof vervolgens in de woning van aangeefster niemand aan, maar wel stonden de lichten nog aan en lag er een nog warme pizza. Verder heeft buurtbewoonster [buurtbewoonster] waargenomen dat aangeefster, zonder kinderen, door de gang liep met een man voor zich die strak voor zich uitkeek. [buurtbewoonster] vond het vreemd dat [slachtoffer] haar niet groette terwijl [slachtoffer] dit normaal gesproken altijd doet. Een en ander past goed in de verklaring van aangeefster en minder goed bij een scenario waarin aangeefster vrijwillig is vertrokken.
Op basis van de verklaring van aangeefster, de letselrapportage en de daarbij gevoegde foto’s en het aantreffen van het DNA van aangeefster op de waterkoker en het vuurwapen, stelt de rechtbank in dat kader vast dat [medeverdachte 3] aangeefster meermalen met een vuurwapen heeft geslagen en haar met heet water heeft overgoten.
Aangeefster heeft verder verklaard dat [medeverdachte 3] aangeefster heeft gezegd dat haar kinderen dood zouden gaan, net als zij. Ook heeft [medeverdachte 3] gezegd dat hij aangeefster door het hoofd zou schieten, dat dit van hogere hand kwam en dat zij dood mocht. Tot slot heeft [medeverdachte 3] aangeefster gezegd: “Ik wil me geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”. Aangeefster heeft verklaard dat zij doodsbang was en dat zij dacht niet levend weg te komen. Het waren vier mannen tegenover haar en haar kinderen en aangeefster heeft vuurwapens gezien. Hoewel in het strafdossier niet is gebleken van steunbewijs ten aanzien van de ten laste gelegde exacte bewoordingen, volgt de rechtbank de verklaring van aangeefster, omdat de verklaring van aangeefster – zoals eerder is overwogen – op essentiële onderdelen en ook op detailniveau wordt ondersteund. Daarbij komt dat kan worden vastgesteld dat in de woning op de [adres 1] ten minste twee vuurwapens aanwezig zijn geweest, namelijk het vuurwapen dat in de woning door de politie is aangetroffen en het vuurwapen waarop het bloed van aangeefster is aangetroffen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de woorden dat [medeverdachte 3] aangeefster door het hoofd zou schieten, dat haar kinderen ook dood zouden gaan en “ik wil je geld anders is jouw leven en dat van je kinderen voorbij”, zeker in de context die uit het dossier blijkt, bedreigend zijn.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat bij de vrijheidsberoving sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de verklaring van [medeverdachte 2] is gebleken dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ervan op de hoogte waren dat geld van [medeverdachte 3] weg was. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] , zijn vervolgens samen bij de woning van aangeefster verschenen. Nadat zij in twee auto’s naar de [adres 1] zijn afgereisd, heeft [verdachte] de taak gehad om zich boven in de woning over de kinderen te ontfermen, terwijl [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zich beneden in de woning tot aangeefster hebben gericht.
Het standpunt van de raadsvrouw dat de rol van [verdachte] niet van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te spreken, volgt de rechtbank niet. Verdachte heeft geruime tijd twee kinderen van de vrijheid beroofd gehouden en hen ervan weerhouden naar hun moeder toe te gaan. Dit heeft eraan bijgedragen dat de overige verdachten met aangeefster in gesprek konden gaan, waarbij geweld is gebruikt. Ook het meenemen van aangeefster naar de parkeerplaats door [medeverdachte 1] , waar zij de komst van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben afgewacht, terwijl verdachte op de [adres 1] bij de kinderen bleef, duidt op een gezamenlijk plan. Aangeefster en haar kinderen zijn later die nacht bewaakt door [medeverdachte 1] en [verdachte] , terwijl zij de komst van o.a. [medeverdachte 4] hebben afgewacht. Verdachtes langdurige betrokkenheid bij het voorval duidt er op dat hij opzet had op de vrijheidsberoving. Dat verdachte niet de uitvoerder was van de geweldshandelingen van de ontvoering doet daaraan niet af.