ECLI:NL:RBAMS:2020:6222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
13/135627-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woningoverval met geweld door meerdere personen

Op 11 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot woningoverval. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 mei 2020, waarbij de verdachte samen met mededaders een woning in Amsterdam binnendrong met het oogmerk om de bewoners te dwingen tot afgifte van geld en goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders zich voordeden als pakketbezorgers om toegang te krijgen tot de woning. Na het aanbellen werd de deur geopend en drongen de overvallers de woning binnen, waarbij geweld werd gebruikt tegen de bewoners. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, alsook camerabeelden, in haar oordeel betrokken. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij een van de overvallers was en dat hij een vuurwapen bij zich had. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, waardoor het medeplegen van de feiten bewezen kon worden verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de overval hebben ondervonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/135627-20
Datum uitspraak: 11 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] , gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2020.
1.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Belkhir, naar voren hebben gebracht.
1.3
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen benadeelde partij van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] (vader), [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (dochter) en de slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] .

2.Tenlastelegging

2.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] of aan een derde, te weten aan [slachtoffer 2] (vader), toebehoorde,
  • (in vermomming) aan heeft gebeld bij de woning van voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (vader) en/of eenmaal of meermalen (om) ‘ [slachtoffer 2] ’ (vader) heeft gezegd/verzocht (terwijl zijn mededader(s) uit het zicht heeft/hebben staan wachten) en/of
  • voornoemde [slachtoffer 5] (dochter) (bij het openen van de deur) de woning in heeft/hebben geduwd en/of
  • met (een) (vuur)wapen(s) de woning heeft/hebben betreden en/of
  • voornoemde [slachtoffer 3] op/tegen het gezicht/(voor)hoofd heeft/hebben geslagen (tengevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen en/of het bewustzijn heeft verloren) en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] vast heeft/hebben gepakt en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] (dochter) naar de grond heeft/hebben geduwd/gebracht en/of (vervolgens)
  • op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] (dochter) heeft/hebben gezeten (terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] (dochter) op de grond zaten/lagen) en/of
  • zijn/hun hand(en) voor/op de mond(en) van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] (dochter) heeft/hebben gehouden en/of deze (vervolgens) dicht heeft/hebben gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 11 mei 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (vader), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
  • (in vermomming) aan heeft gebeld bij de woning van voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (vader) en/of eenmaal of meermalen (om) ‘ [slachtoffer 2] ’ (vader) heeft gezegd/verzocht (terwijl zijn mededader(s) uit het zicht heeft/hebben staan wachten) en/of
  • voornoemde [slachtoffer 5] (dochter) (bij het openen van de deur) de woning in heeft/hebben geduwd en/of
  • met (een) vuurwapen(s) de woning heeft/hebben betreden en/of
  • voornoemde [slachtoffer 3] op/tegen het gezicht/(voor)hoofd heeft/hebben geslagen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen en/of het bewustzijn heeft verloren) en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] vast heeft/hebben gepakt en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] (dochter) naar de grond heeft/hebben geduwd/gebracht en/of (vervolgens)
  • op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] (dochter) heeft/hebben gezeten (terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] (dochter) op de grond zaten/lagen) en/of
  • zijn/hun hand(en) voor/op de mond(en) van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] (dochter) heeft/hebben gehouden en/of deze (vervolgens) dicht heeft/hebben gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.2
De rechtbank leest bij het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde achter het woord ‘toebehoorde’, en bij het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde achter de woorden ‘ter uitvoering van het door verdachte’ en het woord ‘verzekeren’ telkens de woorden ‘en/of zijn mededader(s)’, alsmede bij het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde achter het woord ‘zich’ ‘en of een ander’. Er is gelet op de tenlastelegging, waarin de verdachte kort gezegd wordt beschuldigd van een poging tot afpersing en/of diefstal met geweld terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (artikel 317 en 312, tweede lid onder 2o van het Wetboek van Strafrecht) en het gebruik van zowel de enkelvoudsvorm als de meervoudsvorm van het werkwoord ‘hebben’ in de tenlastelegging, sprake van een kennelijke omissie. Het herstellen van deze omissie schaadt de verdachte niet in zijn verdediging. De verdachte wordt aldus ten laste gelegd dat hij en/of zijn mededader(s) bij hun poging tot afpersing en/of diefstal met geweld de handelingen heeft of hebben verricht die achter de gedachtestreepjes staan.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
3.1.1
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
3.1.2
Op 11 mei 2020 omstreeks 11.31 uur krijgt de politie een melding dat er mogelijk een woningoverval plaatsvindt op het adres [adres slachtoffers] . Ter plaatse gekomen ziet de politie [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] die geëmotioneerd zijn; zij huilen en trillen hevig. [slachtoffer 5] wordt ter plekke als getuige gehoord en vertelt dat er werd aangebeld door iemand in een PostNL-jas en dat zij nadat zij had opengedaan, naar binnen werd geduwd en tegen de grond gewerkt. ’s Avonds doet [slachtoffer 3] aangifte. Zij verklaart onder meer dat zij geschreeuw hoorde en toen zij naar beneden ging, zag dat haar moeder en zus in bedwang werden gehouden door mannen met mondmaskers. Zij zag dat een van de mannen een wapen in zijn handen had en verklaart dat zij geslagen is. Later die week doet ook [slachtoffer 1] aangifte. Zij verklaart ook dat er mannen in hun woning kwamen die haar en haar dochter [slachtoffer 5] tegen de grond hebben gewerkt en haar dochter [slachtoffer 3] hebben geslagen. Op de beelden die de beveiligingscamera’s bij de woning hebben gemaakt, is te zien dat dat iemand in een PostNL-jas aanbelt bij de woning en dat even later twee mannen, van wie er één een wapen in zijn hand heeft, de woning binnengaan. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een van de overvallers is en dat hij degene was met het vuurwapen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
3.3.1
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat – met uitzondering van het derde gedachtestreepje (het betreden van de woning met een vuurwapen) – de ten laste gelegde gedachtestreepjes niet kunnen worden bewezen. De verdachte heeft niet aangebeld, heeft niemand geduwd of geslagen, is niet op iemand gaan zitten en heeft niet iemands mond dichtgehouden, aldus de raadsvrouw.
3.3.2
Voorts heeft zij betoogd dat het ten laste gelegde medeplegen niet kan worden bewezen en verzocht de verdachte daarvan vrij te spreken. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit hetgeen de verdachte heeft verklaard volgt dat geen sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. De verdachte wist niet van het plan, wist niet naar welke woning zij gingen, wist niet dat hij die dag mee moest naar de woning, kende de bewoners niet, liep zelf enkel achter de eerste persoon aan en heeft geen handelingen in de woning verricht. Hij kreeg pas een paar minuten van tevoren de handschoenen en het mondkapje in zijn handen gedrukt. Ook was hij niet op de hoogte van een eventuele buit, dan wel welk deel hij zou krijgen. Als wordt gekeken naar de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling, het belang van de rol van de verdachte in het geheel en zijn aanwezigheid op belangrijke momenten, dan valt op dat de verdachte eigenlijk geen enkele bijdrage had, anders dan dat hij lijfelijk aanwezig was. De verdachte was eigenlijk niets meer en niets minder dan een meeloper. Zijn rol in het geheel kan dan ook als minimaal worden bestempeld. De bijdrage van de verdachte aan het feit is dan ook niet als van voldoende gewicht aan te merken om van medeplegen te kunnen spreken. Er is hooguit sprake van medeplichtigheid, aldus de raadsvrouw.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
De rechtbank heeft op grond van de aangifte van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , de getuigenverklaring van [slachtoffer 5] , het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden van de woning en de (bekennende) verklaring van de verdachte ter zitting de overtuiging gekregen dat het ten laste gelegde is bewezen zoals hierna omschreven in rubriek 4, de bewezenverklaring.
3.4.2
Ten aanzien van het verweer dat geen sprake is van medeplegen en dat de verdachte hooguit als medeplichtige kan worden gezien, overweegt de rechtbank het volgende.
3.4.3
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan worden bewezen verklaard als medeplegen indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. [1] Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af. De verdachte is met zijn twee mededaders naar de woning van de familie Singh gegaan. Nadat zij een keer langs de woning zijn gelopen, heeft een van hen even later aangebeld terwijl de andere twee, onder wie de verdachte, om de hoek wachtten. Degene die aanbelde had een jas van PostNL aan en deed zich voor als pakketbezorger. Nadat de deur werd geopend en de ‘pakketbezorger’ naar binnen is gegaan, zijn op diens teken vrijwel direct daarna de verdachte en de andere mededader naar binnen gegaan. De verdachte had een wapen in zijn handen. Binnen hielden de twee mededaders moeder en dochter [familienaam slachtoffers] in bedwang.
3.4.4
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering en dat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

4.1
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage die bij dit vonnis is gevoegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt, bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij – op 11 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] of aan een derde, te weten aan [slachtoffer 2] (vader), toebehoorde,
en/of zijn mededader(s)
  • (in vermomming) heeft aangebeld bij de woning van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] (dochter) en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (vader) en meermalen ‘ [slachtoffer 2] ’ (vader) heeft gezegd (terwijl hij, verdachte, en zijn mededader uit het zicht hebben staan wachten) en
  • [slachtoffer 5] (dochter) bij het openen van de deur de woning in heeft geduwd en
  • met een wapen de woning heeft betreden en
  • [slachtoffer 3] op/tegen het gezicht/(voor)hoofd heeft geslagen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen en het bewustzijn heeft verloren) en
  • [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en
  • [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] (dochter) naar de grond hebben geduwd/gebracht en
  • op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] (dochter) hebben gezeten (terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] (dochter) op de grond zaten/lagen) en
  • hun handen voor/op de monden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] (dochter) hebben gehouden en/of deze (vervolgens) heeft/hebben dichtgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij – op 11 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (vader), weg te nemen met het oogmerk om het zich en/of een ander wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] (dochter) en/of [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, – en/of zijn mededader(s)
  • (in vermomming) heeft aangebeld bij de woning van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] (dochter) en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (vader) en meermalen ‘ [slachtoffer 2] ’ (vader) heeft gezegd (terwijl hij, verdachte, en zijn mededader uit het zicht hebben staan wachten) en
  • [slachtoffer 5] (dochter) bij het openen van de deur de woning in heeft geduwd en
  • met een wapen de woning heeft betreden en
  • [slachtoffer 3] op/tegen het gezicht/(voor)hoofd geslagen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen en het bewustzijn heeft verloren) en
  • [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en
  • [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] (dochter) naar de grond hebben geduwd/gebracht en (vervolgens)
  • op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] (dochter) hebben gezeten (terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] (dochter) op de grond zaten/lagen) en
  • hun hand(en) voor/op de mond(en) van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] (dochter) hebben gehouden en/of deze (vervolgens) hebben dicht gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.2
Voor zover in de tenlastelegging taal- stijl, en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en dat daarbij bijzondere voorwaarden worden gesteld zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het volgende aangevoerd. De verdachte is pas 22 jaar oud en functioneert intellectueel op zwakbegaafd niveau. Zoals blijkt uit de Pro Justitia-rapporten en dan met name uit het rapport van 29 december 2017, had de verdachte destijds beperkte mogelijkheden op het overzien van oorzaak en gevolg en het beoordelen van de consequenties van zijn gedrag. Hij liet zich toen verleiden onder druk van een derde. De verdediging heeft de indruk dat deze situatie zich nu wederom heeft voorgedaan. De verdachte heeft zijn aandeel in het feit bekend en aangegeven dat hij zijn excuses wil maken. Hij staat ook nog steeds open voor een gesprek met de benadeelden indien zij dit ook wensen. Hij volgde een tweejarige mbo-opleiding tot administratief medewerker die hij door de huidige detentie niet heeft kunnen vervolgen. Het is voor zijn toekomst en voor de samenleving van belang dat de verdachte een opleiding kan afronden en een bijdrage kan leveren aan de samenleving. De verdachte wil na zijn detentie zijn leven weer oppakken en wederom samen met zijn vriendin de zorg dragen voor haar kinderen die respectievelijk drie, vier en vijf jaar oud zijn. De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren in verband met de eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling, waarvoor de verdachte op termijn in aanmerking zou kunnen komen en waarbij naar alle waarschijnlijkheid zal worden aangesloten bij de voorwaarden zoals deze in het reclasseringsrapport worden genoemd. De verdachte heeft reeds te kennen gegeven akkoord te gaan met deze voorwaarden, aldus de raadsvrouw.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.3.2
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.3
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een poging tot een woningoverval. Een van de mededaders van de verdachte heeft zich voorgedaan als pakketbezorger van PostNL en is nadat de deur werd opengedaan vrijwel direct naar binnengegaan. De verdachte en zijn andere mededader zijn direct daarna de woning binnengevallen. De verdachte had een wapen in zijn handen dat de slachtoffers hebben omschreven als een pistool. [slachtoffer 1] en haar dochter [slachtoffer 5] zijn tegen de grond gewerkt. Toen [slachtoffer 3] , die boven was toen de overvallers de woning binnenkwamen, ging kijken wat er aan de hand was, is zij neergeslagen. Zij heeft een gebroken jukbeen opgelopen. [slachtoffer 4] , die ook boven was, heeft zichzelf opgesloten in de badkamer en een schaar gepakt om zichzelf te kunnen verdedigen. Zij heeft machteloos moeten aanhoren wat er beneden allemaal gebeurde. Het hoeft geen betoog dat dit een vreselijke ervaring voor alle slachtoffers is geweest. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in hun woning. Het mag als een feit van algemene bekendheid beschouwd worden dat slachtoffers van dergelijke feiten, ook al is de overval niet voltooid, nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden. Uit de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat het incident grote impact op de slachtoffers heeft gehad. Daarnaast veroorzaken feiten als deze maatschappelijke onrust en brengen deze een gevoel van onveiligheid teweeg. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van een aantal jaren hier een passende straf is.
7.3.4
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 augustus 2020. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat de verdachte op 6 maart 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk wegens een overval op een winkel (ECLI:NL:RBMNE:2018:831). De proeftijd van twee jaar eindigde op 20 maart 2020 en was dus nog maar een paar maanden verstreken toen de verdachte zich opnieuw en op soortgelijke wijze heeft misdragen. De rechtbank laat deze veroordeling ten nadele van de verdachte meewegen.
7.3.5
Wat de persoon van de verdachte betreft heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapporten van het psychiatrisch onderzoek van 6 oktober 2020 en psychologisch onderzoek van 13 oktober 2020 betreffende de verdachte, opgemaakt door respectievelijk D.J. Vinkers, psychiater, en J. Yntema, GZ-psycholoog. De psychiater komt tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, maar wel van narcistische persoonlijkheidstrekken en een benedengemiddelde intelligentie. Het is echter niet duidelijk geworden in hoeverre de persoonlijkheidstrekken en intelligentie van de verdachte een rol hebben gespeeld bij het bewezen geachte omdat de verdachte weinig openheid heeft gegeven over zijn rol bij de overval. De psychiater adviseert het bewezen verklaarde volledig aan de verdachte toe te rekenen. De psycholoog is tot de conclusie gekomen dat bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis en of verstandelijke handicap. Ook deze deskundige komt tot de conclusie het bewezen verklaarde volledig aan de verdachte toe te rekenen.
7.3.6
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 november 2020 dat is opgemaakt door A. Ustasia, reclasseringswerker. De reclassering adviseert de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen en daarbij de volgende bijzondere voorwaarden te stellen: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met de slachtoffers.
7.3.7
De rechtbank is van oordeel, na alles te hebben afgewogen, waarbij zij veel gewicht heeft toegekend aan de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een overval op een winkel, een lange gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal gelasten dat een gedeelte van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd en daarbij een aantal bijzondere voorwaarden stellen om ook zo de verdachte ervan te weerhouden zich na het uitzitten van zijn straf opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
8.1.1
De leden van het gezin [familienaam slachtoffers] , (moeder) [slachtoffer 1] , (vader) [slachtoffer 2] , en de dochters [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben zich allen, ieder voor zich, als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd.
8.1.2
[slachtoffer 3] vordert € 357,54 aan vergoeding van materiële schade (eigen bijdrage ziektekosten) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 en € 3.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] [2] [slachtoffer 5] vorderen elk voor zich € 2.750,- vergoeding aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020. En [slachtoffer 2] vordert € 2.081,20 aan vergoeding van materiële schade (camerabeveiliging en deurbel) te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.3
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegekend inclusief de wettelijke rente en gevorderd dat telkens de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.1.4
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partijen in hun vorderingen tot immateriële-schadevergoeding niet-ontvankelijk moeten worden verklaard en subsidiair dat deze vorderingen moeten worden afgewezen omdat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de benadeelde partijen geestelijk letsel hebben opgelopen. De raadsvrouw heeft meer subsidiair aangevoerd dat de schadevergoedingen moeten worden gematigd. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden afgewezen onder meer omdat de overgelegde factuur op naam staat van een onderneming waarvan de adresgegevens zijn zwartgemaakt, waardoor ook sprake kan zijn van een factuur ten behoeve van de onderneming die elders is gevestigd.
8.1.5
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken is dat de behandeling van de vorderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
8.1.6
Vast staat dat aan [slachtoffer 3] door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het betreft hier de eigen bijdrage aan de ziektekosten. Dit gedeelte van de vordering is niet betwist. De gevorderde materiële-schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020.
8.1.7
Tevens is komen vast te staan dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade hebben geleden. Het is bij immateriële-schadevergoeding niet altijd vereist dat wordt aangetoond dat sprake is van geestelijk letsel in de zin van een psychiatrisch ziektebeeld. Als de schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde ingevolge artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan kunnen voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [3]
8.1.8
De hiervoor genoemde benadeelde partijen zijn door drie mannen met behulp van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp overvallen terwijl zij thuis waren en zij zich veilig waanden in hun eigen woning. [slachtoffer 1] heeft gezien hoe haar ene dochter tegen de grond werd gewerkt en haar mond werd dichtgehouden en een andere dochter knock-out werd geslagen. Zij is zelf ook tegen de grond gewerkt. [slachtoffer 5] is bruut tegen de grond gewerkt en haar mond is dichtgehouden. [slachtoffer 3] is bewusteloos geslagen. [slachtoffer 4] heeft zich in de badkamer opgesloten, omdat zij dacht dat dat de veiligste optie was.
8.1.9
Deze normschendingen brengen reeds mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
8.1.10
In de toelichtingen op de vordering wordt onder meer aangevoerd dat [slachtoffer 1] doodsangsten heeft uitgestaan en zij zich machteloos heeft gevoeld. [slachtoffer 4] heeft zeer beangstigende momenten beleefd, zij heeft een schaar uit het badkamerkastje gepakt om zichzelf te beschermen in het geval dat de dader(s) naar boven zou(den) komen. Ook voelde zij zich ontzettend machteloos toen zij hoorde dat haar moeder en zusje zich in een bedreigende situatie bevonden. [slachtoffer 3] heeft een jukbeenbreuk opgelopen en heeft nu een klein litteken bij haar oog.
8.1.11
De verdachte heeft door samen met anderen op gewelddadige wijze te proberen een woningoverval te plegen, waarbij verdachte een wapen droeg, een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gemaakt en hen aldus aangetast in hun persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank stelt aldus vast dat de benadeelde partijen recht hebben op vergoeding van hun schade. Zij waardeert die schade naar billijkheid op respectievelijk € 3.500,- voor [slachtoffer 3] en € 2.750,- voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] , te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.12
De raadsvrouw van de verdachte heeft kort gezegd een beroep gedaan op de civielrechtelijke matigingsbevoegdheid van de rechtbank (artikel 6:109 BW). Zij heeft betoogd dat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:106 lid 1 BW matiging van immateriële-schadevergoeding mogelijk is. De verdachte heeft geen enkel inkomen en daarmee ook geen enkele draagkracht om de schadevergoedingen te voldoen, aldus de raadsvrouw.
8.1.13
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 6:109 BW, alleen dan voor matiging van schadevergoeding plaats is, wanneer volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Uit de memorie van antwoord bij art. 6:109 lid 1 BW komt naar voren dat de in die bepaling neergelegde maatstaf ertoe noopt dat de rechter met terughoudendheid gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een wettelijke verplichting tot schadevergoeding te matigen. [4]
8.1.14
De rechtbank is van oordeel dat volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden niet leidt tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen. De raadsvrouw heeft ook niet onderbouwd waarom hiervan wel sprake zou zijn. Dat de verdachte nu geen enkele draagkracht zou hebben om de vorderingen te voldoen, maakt dit niet anders. Verdachte is een jonge, gezonde man, die geacht moet worden na het uitzitten van zijn straf zichzelf een inkomen te verwerven en daarmee draagkracht om de schadevergoedingen op termijn te kunnen voldoen.
8.1.15
De verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken behoudens en voor zover een ander of anderen die kosten al hebben voldaan.
8.1.16
Ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen overweegt de rechtbank ten aanzien van de hoofdelijkheid als volgt. Aangezien de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij(en) heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij(en) hoeft te betalen.
8.1.17
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank ten slotte het volgende. [slachtoffer 2] vordert vergoeding van de kosten voor een nieuw beveiligingssysteem en een nieuwe deurbel. De factuur van 25 augustus 2020 van [naam BV] voor het uitbreiden van de CCTV en het installatie-intercomsysteem die bij de vordering is gevoegd, is gericht aan [naam VOF] Het adres op de factuur is weggelakt. [slachtoffer 2] heeft ter zitting verklaard dat hij op advies van zijn boekhouder de factuur op naam van zijn vof heeft laten zetten. Hij en zijn vrouw zijn de enige vennoten. De rechtbank is van oordeel dat de factuur vragen oproept die nader onderzoek noodzakelijk maken hetgeen zou betekenen dat het onderzoek ter zitting moet worden heropend en dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van deze vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de [slachtoffer 2] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot materiële-schadevergoeding. [slachtoffer 2] kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. [slachtoffer 2] en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.2
De schadevergoedingsmaatregel
8.2.1
In het belang van de benadeelde partijen wier vorderingen worden toegewezen, wordt, als extra waarborg voor betaling aan elk van hen, telkens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.
8.2.2
De raadsvrouw heeft verzocht om indien de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, ook een termijnbetaling wordt uitgesproken omdat het voor de verdachte financieel niet haalbaar is om de bedragen in één keer te voldoen.
8.2.3
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om gebruik te maken van haar in artikel 36f, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht gegeven bevoegdheid de verdachte de schadevergoedingen in termijnen te laten betalen. Zij wijst er op dat op grond van artikel 6:4:1 van het Wetboek van Strafvordering de Minister van Justitie en Veiligheid (Afdeling Administratie- en Informatiecentrum Executieketen (AICE) van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)) uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
Poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 1 (één) jaar van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland, locatie Amsterdam en zich steeds melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling
De veroordeelde moet zich laten behandelen door De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3.
Contactverbod
De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de slachtoffers in onderhavige zaak te weten [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] (dochter), [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (vader), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
4.
Locatieverbod
De veroordeelde mag zich niet binnen een straal van één kilometer van de woning van de familie [familienaam slachtoffers] ( [adres slachtoffers] ) bevinden, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
5.
Dagbesteding
De veroordeelde moet een opleiding volgen bij het ROC of een soortgelijke instelling en/of dagbesteding in de vorm van betaald werk of vrijwilligerswerk hebben.
6.
Huisvesting
De veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Aan de hiervoor gestelde bijzondere voorwaarden zijn ingevolge artikel 14c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht de volgende voorwaarden verbonden:

7. Medewerking ten behoeve van vaststellen identiteit

De veroordeelde moet ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.

8. Medewerking reclasseringstoezicht

De veroordeelde moet medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 357,54 (driehonderdzevenenvijftig euro en vierenvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot de dag van volledige betaling en tot een bedrag van € 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 11 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag van in totaal € 3.857,54 (drieduizend achthonderdzevenenvijftig euro en vierenvijftig cent) aan [slachtoffer 3] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] , aan de Staat in totaal € 3.857,54 (drieduizend achthonderdzevenenvijftig euro en vierenvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 over een bedrag van € 3.500,-en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 over een bedrag van € 357,54, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 48 (achtenveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen ten behoeve van [slachtoffer 3] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.750,- (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 11 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , aan de Staat € 2.750,- (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen ten behoeve van [slachtoffer 1] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 2.750,- (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 11 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] , aan de Staat € 2.750,- (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen ten behoeve van [slachtoffer 4] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 2.750,- (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 11 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] , aan de Staat € 2.750,- (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 37 (zevenendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen ten behoeve van [slachtoffer 5] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door elk van de hiervoor genoemde benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart [slachtoffer 2] Singh niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat [slachtoffer 2] Singh en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2020.

Voetnoten

1.Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
2.[slachtoffer 5] heeft aanvankelijk € 3.000,- gevorderd maar – zo begrijpt de rechtbank – naar aanleiding van het requisitoir bij monde van [naam] , juridisch medewerker van Slachtofferhulp Nederland, haar vordering ter zitting gewijzigd in die zin dat zij € 2.750,- vordert net zoals haar moeder [slachtoffer 1] en haar zus [slachtoffer 4] .
3.Vgl. Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376,
4.HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2913,