Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen, specifiek een AK-47 Kalashnikov. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 november 2020, waar de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, de vordering indiende. De tenlastelegging betrof een periode van 1 tot en met 9 augustus 2020, waarin de verdachte en een medeverdachte via Facebook Messenger contact hadden over de aankoop van een vuurwapen. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzet had op de aankoop van het wapen, wat volgens hem voldoende was voor een veroordeling.
De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Ketting, betwistte de beschuldigingen en stelde dat er geen bewijs was voor medeplegen. De raadsvrouw argumenteerde dat de verdachte slechts als tussenpersoon had gefungeerd en dat er geen begin van uitvoering was geweest. De rechtbank oordeelde dat het dossier niet voldoende bewijs bood voor de tenlastelegging. Er was geen koopovereenkomst tot stand gekomen, en de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte waren niet voldoende om te spreken van een voltooide poging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. C.P. Bleeker als voorzitter, en de rechters mrs. A. Eichperger en B.M. Visser, in aanwezigheid van griffier mr. M.N. Greeven.