ECLI:NL:RBAMS:2020:6183

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
13/212060-20 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van poging tot voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen, specifiek een AK-47 Kalashnikov. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 november 2020, waar de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, de vordering indiende. De tenlastelegging betrof een periode van 1 tot en met 9 augustus 2020, waarin de verdachte en een medeverdachte via Facebook Messenger contact hadden over de aankoop van een vuurwapen. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzet had op de aankoop van het wapen, wat volgens hem voldoende was voor een veroordeling.

De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Ketting, betwistte de beschuldigingen en stelde dat er geen bewijs was voor medeplegen. De raadsvrouw argumenteerde dat de verdachte slechts als tussenpersoon had gefungeerd en dat er geen begin van uitvoering was geweest. De rechtbank oordeelde dat het dossier niet voldoende bewijs bood voor de tenlastelegging. Er was geen koopovereenkomst tot stand gekomen, en de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte waren niet voldoende om te spreken van een voltooide poging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. C.P. Bleeker als voorzitter, en de rechters mrs. A. Eichperger en B.M. Visser, in aanwezigheid van griffier mr. M.N. Greeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/212060-20 (Promis)
Datum uitspraak: 10 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
[woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.S. de Weijer en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. M. Ketting naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat zij zich in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 9 augustus 2020 in Amsterdam en/of Rotterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het voorhanden hebben van een AK-47 Kalashnikov.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Uit het dossier volgt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) bezig waren met het sluiten van een koopovereenkomst. Zij hebben via Facebook Messenger een gesprek gevoerd over de aankoop van een vuurwapen en daar op meerdere dagen contact over gehad. Er is gechat over de prijs, de beschikbaarheid en of er ook kogels bij het wapen zouden worden geleverd. Gelet op de berichten heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op het kopen van een vuurwapen. Dat het wapen niet voor haar zelf zou zijn bedoeld, maakt het voorgaande niet anders. Uit vergelijkbare jurisprudentie volgt ook dat het enkele zoeken op het darkweb naar een vuurwapen met munitie voldoende is voor een veroordeling voor een poging tot voorhanden hebben van dat wapen.
Verdachte is uiteindelijk niet is ingegaan op het aanbod van [medeverdachte] om alsnog iets te regelen. Er is dus geen sprake van aanvaarding en er is geen koopovereenkomst tot stand gekomen. De gedragingen van zowel verdachte als [medeverdachte] zijn echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm wel te beschouwen als handelingen gericht op de voltooiing van die (ver)koop. Dat levert dan een voltooide poging op en dat is een misdrijf. De poging tot het voorhanden hebben van het vuurwapen kan dus worden bewezen, aldus de officier van justitie.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Allereerst kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen, verdachte heeft slechts als tussenpersoon gefungeerd. Dat past meer bij gedragingen van een medeplichtige. Daarnaast kan niet worden vastgesteld of [medeverdachte] beschikte over een vuurwapen. Het dossier bevat slechts een foto van een vuurwapen, onbekend is of deze ‘echt’ is. Ook kan niet worden uitgesloten dat die foto van het internet is afgehaald. Verder bevat het dossier een beperkte weergave van het chatgesprek, waardoor deze niet in de juiste context kan worden geplaatst.
Bovendien is geen sprake van een begin van uitvoering. Het chatgesprek wekt weliswaar de indruk dat verdachte informeerde naar een wapen en kogels, maar dat betekent nog niet dat verdachte was begonnen met de uitvoering. Voor het uiteindelijke voorhanden hebben zouden nog vele stappen moeten zijn ondernomen. Ook is niet gebleken wie GW14 is en of dat een reële koper betrof. Verder is maar de vraag of de verdachte en [medeverdachte] daadwerkelijk over een vuurwapen konden beschikken.
Het gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] moet worden gezien in het licht van de verklaring van de [medeverdachte] , dat hij met het plaatsen van foto’s van wapens aandacht op social media wil verkrijgen.
Tot slot moet de tweede verklaring van verdachte bij de politie worden uitgesloten van het bewijs.
Deze is zonder de aanwezigheid van een advocaat afgelegd, terwijl verdachte een kwetsbare verdachte is. Gelet op al het voorgaande moet verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, aldus de raadsvrouw.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het dossier in de kern neerkomt op een gesprek dat tussen [medeverdachte] en verdachte is gevoerd via Facebook Messenger. In dat gesprek zegt verdachte dat een gast ‘die ding’ wil kopen. [medeverdachte] stuurt haar hierop een foto van twee vuurwapens. Vervolgens vraagt verdachte of er kogels bij zitten en of ‘ze’ in Rotterdam gebracht kunnen worden. [medeverdachte] reageert daarop dat de eerste 2.200 is en dat het in Rotterdam kan worden gebracht. [medeverdachte] zou volgens verdachte door een persoon, te weten: GW14, op Snap worden toegevoegd.
De rechtbank begrijpt het gesprek zo dat er daadwerkelijk wordt gesproken over de verkoop van vuurwapens aan een derde en de rechtbank twijfelt er niet aan dat verdachte en [medeverdachte] dit daadwerkelijk van plan waren. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte] dat hij het gesprek over de verkoop van een vuurwapen simuleerde om een hem onbekend persoon die niet respectvol tegen verdachte zou zijn geweest, ‘een hak te zetten’ door hem voor niets naar Rotterdam te laten rijden volstrekt ongeloofwaardig. Desgevraagd kan [medeverdachte] niet aangeven wat die onbekende dan tegen verdachte zou hebben gezegd, verdachte niets van deze wraakactie wist en [medeverdachte] zijn beoogde doel van die actie niet heeft uitgevoerd.
Evenmin gelooft de rechtbank [medeverdachte] in zijn verhaal dat hij de foto’s van die wapens alleen naar verdachte stuurde om aandacht te krijgen op social media. Hij stuurde die foto immers één op één naar haar en niet valt in te zien hoe hij daar aandacht van een groot publiek mee zou kunnen krijgen.
De verklaring van verdachte, dat het gesprek een grap was en zij niet wist waar het over ging, acht de rechtbank eveneens niet aannemelijk. Dat het gesprek niet serieus bedoeld was, blijkt nergens uit en het is verdachte die vragen stelt over kogels. Om die reden valt niet in te zien waar dat gesprek dan anders over zou gaan. Desgevraagd kon verdachte dat ook niet vertellen.
Gelet op het voorgaande is er van niet meer dan een intentie gebleken. De rechtbank is van oordeel dat er nog geen sprake is van een begin van uitvoering. Er was nog geen koopovereenkomst gesloten, het is gebleven bij het sturen van een foto, het stellen van vragen en het noemen van een prijs. Het dossier bevat bovendien geen aanwijzingen dat er concrete afspraken waren gemaakt over een eventuele datum en locatie van aflevering. Daarnaast is niet gebleken van een betaling, of hoe die betaling zou gaan plaatsvinden. Ten slotte – en dat is essentieel voor een koopovereenkomst – bevat het dossier geen enkele informatie over de persoon die het wapen zou gaan kopen, er is ook geen (chat)gesprek met die persoon aangetroffen. Voornoemde omstandigheden zijn dan ook onvoldoende om te beschouwen als een voltooiing van een koop en daarmee een voltooide poging, zoals de officier van justitie stelt.
De door de officier van justitie aangehaalde jurisprudentie maakt dat niet anders aangezien deze zaken anders zijn dan onderhavige. In het geval van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag bevond de koop zich in een andere fase. Er waren concrete afspraken gemaakt over de betaling en levering, daarnaast was die verdachte op de afgesproken datum en tijdstip verschenen en bevestigde hij ter plaatse dat hij daar was om een wapen te kopen. Ook in het geval van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam is sprake van een andersoortige casus, bij die verdachte is daadwerkelijk een wapen aangetroffen en bleek het filmpje van de wapens in zijn woning te zijn opgenomen.
Gelet op het voorgaande kan de tenlastegelegde medeplegen van poging van het voorhanden hebben van een vuurwapen niet worden bewezen en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2020.
[...]