Beoordeling
6. In dit kort geding moet worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het oordeel over het geschil is daarom voorlopig.
7. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, nu zij in ernstige financiële problemen is geraakt.
8. Het verweer van Stadgenoot dat de vennoten geen vordering tegen haar kunnen instellen, slaagt slechts gedeeltelijk. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] bevestigd dat [naam vennoot 3] geen vennoot (meer) is van [eiseres] . Zij kan daarom geen vordering instellen. Dat geldt niet voor de andere vennoten. In beginsel is iedere individuele vennoot op grond van artikel 17 WvK bevoegd om de v.o.f. te vertegenwoordigen. Wel is het zo dat de vennoten voor de v.o.f. optreden en niet voor zichzelf.
9. Beoordeeld moet worden of in dit geval sprake is van een gebrek of van onvoorziene omstandigheden, op grond waarvan - vooruitlopend op een oordeel in de bodemprocedure - de huurprijs voorlopig moet worden aangepast. Daartoe is het volgende van belang.
10. De beperkende maatregelen van de overheid als gevolg van de Covid-19 crisis kunnen in beginsel worden aangemerkt als een gebrek. Stadgenoot heeft gewezen op de exoneratieclausule in artikel 9.7 van de huurovereenkomst. Die wordt echter op grond van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW opzij gezet. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst voor ogen hebben gehad dat zich een wereldwijde gezondheidscrisis zou voltrekken, die heeft geleid tot overheidsmaatregelen (nationaal en internationaal) die het gebruik van een groot deel van de middenstandsbedrijfsruimte voor een langere periode juridisch en/of feitelijk onmogelijk maken, dan wel ernstig belemmeren. Voorshands is de kantonrechter dan ook van oordeel - anders dan Stadgenoot betoogt - dat partijen de gevolgen van deze crisis niet in de huurovereenkomst hebben verdisconteerd.
11. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de omstandigheden die zich voordoen van dien aard zijn dat ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag worden verwacht.
12. In het licht van de aard van de overeenkomst en de verkeersopvattingen behoren de gevolgen van de Covid-19 crisis en van de daarop gevolgde overheidsmaatregelen niet geheel voor rekening te komen van [eiseres] . Zij hoefde bij het aangaan van de huurovereenkomst niet te verwachten dat het huurgenot, dat wil zeggen de mogelijkheid om het gehuurde als winkel te exploiteren, zou worden aangetast door een crisis van dit formaat. De COVID-19 crisis is wat omvang en impact betreft niet te vergelijken met de financieel-economische crisis van 2008 en valt niet onder een ondernemersrisico.
13. Er is sprake van enige verstoring van het evenwicht van de huurovereenkomst als gevolg van de overheidsmaatregelen. [eiseres] exploiteert een winkel in dameskleding, waaronder bruids- en feestkleding. De winkel is weliswaar niet verplicht gesloten geweest, maar de mogelijkheden om het gehuurde als winkel te exploiteren zijn gedurende de COVID-19 crisis wel verminderd. Aangezien bruiloften en feesten niet of slechts met een beperkt aantal gasten mogelijk zijn/waren en daarom veelvuldig worden/werden uitgesteld, is de verkoop van bruids- en feestkleding gedaald. Aannemelijk is dat dat ook in enige mate het geval is met de verkoop van de overige dameskleding. Door de anderhalve meter-maatregel en de oproep om vooral thuis te blijven is de winkel veel minder bezocht. Dit is ongetwijfeld van invloed op de omzetcijfers in 2020. De winkel ligt echter niet in het centrum van [plaats] , maar in een woonwijk. Het is niet aannemelijk dat [eiseres] voor haar omzet afhankelijk is van toeristen, temeer niet als zij zich toelegt op de verkoop van bruids- en feestkleding, zoals zij stelt. Verder is relevant dat de bruiloften en feesten die zijn uitgesteld door de maatregelen, op enig moment wel weer door zullen gaan, zodat dan mogelijk een inhaaleffect optreedt. In hoeverre de tegenvallende omzet geheel is toe te schrijven aan de overheidsmaatregelen die het vanwege Covid-19 zijn getroffen, is in dit kort geding niet vast te stellen. Stadgenoot wordt ook geconfronteerd met de gevolgen van de overheidsmaatregelen. Zij heeft als woningbouwvereniging een zeer beperkte commerciële portefeuille en heeft te maken met huurders die hun huur niet meer kunnen betalen. Zij heeft vaste kosten die zij moet voldoen.
14. [eiseres] heeft een balans en winst- en verliesrekening per 15 november 2020 overgelegd. Die laat zien dat de omzet over 2020 tot aan deze datum van € 58.572,00 is gedaald naar € 14.748,00, met nog anderhalve maand te gaan. Nu als gevolg van het toegenomen aantal besmettingen de maatregelen sinds het vierde kwartaal 2020 weer zijn aangescherpt, zal dit niet veel beter worden. [eiseres] verwacht over 2020 een verlies van € 37.737,87. Op een op verzoek van Stadgenoot ingevulde vragenlijst heeft [eiseres] ingevuld dat zij eenmalig € 4.000,00 steun van de overheid heeft ontvangen in verband met Covid-19. Zij heeft leningen afgesloten en uitstel van betaling van belastingen gevraagd. Zij heeft dus het een en ander gedaan om de gevolgen op te vangen. Stadgenoot heeft onder verwijzing naar een betalingsoverzicht erop gewezen dat [eiseres] ook in 2018 en 2019 al moeite had met betaling van de huur. Begin september 2019 bedroeg de huurachterstand 2 maanden. Die achterstand was echter aan het eind van die maand weer ingelopen.
15. In dit kort geding zal een voorlopige voorziening worden getroffen, beperkt tot een gedeeltelijke opschorting van de verplichting om huur te betalen. De kantonrechter verwacht niet dat in de bodemprocedure een omzetafhankelijke huurprijs zal worden vastgesteld, zoals [eiseres] wenst. Dit is een te grote inbreuk op hetgeen partijen zijn overeengekomen. [eiseres] heeft bepleit dat er prejudiciële vragen aan de Hoge Raad moeten worden gesteld om orde te scheppen in de veelheid van zaken met betrekking tot aanpassing van de huurprijs in tijden van Covid-19 en om willekeur te voorkomen. Dit kort geding, met het geschil zoals dat is voorgelegd en de in dat kader ingestelde vorderingen, leent zich echter niet voor het stellen van prejudiciële vragen. Het belang dat [eiseres] stelt te hebben bij een snelle beslissing staat daaraan in de weg. [eiseres] wil bovendien met name antwoord op vragen die zien op de wijze waarop de huurprijs in tijde van Covid-19 dient te worden aangepast. In kort geding zal de huurprijs niet worden aangepast, nu er slechts een passende voorlopige voorziening zal worden getroffen. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen onder 2 a tot en met d en onder g zullen worden afgewezen.
16. De kantonrechter ziet aanleiding Stadgenoot te veroordelen te gehengen en gedogen dat [eiseres] de huur over de maanden oktober 2020 tot en met december 2020 en januari 2021 tot en met maart 2021 met 25 % opschort. Voor een voorziening na maart 2021 bestaat nog geen aanleiding, aangezien onvoorspelbaar is welke maatregelen vanaf die datum zullen gaan gelden, nu naar verwachting op afzienbare termijn een vaccin tegen Covid-19 beschikbaar komt. Er bestaat evenmin een reden om uitstel van betaling van de verschuldigde huurpenningen toe te staan.
17. [eiseres] heeft door het afsluiten van een lening de huurprijs van 16 maart 2020 tot en met september 2020 geheel voldaan. Verwacht wordt dat de bodemrechter, rekening houdend met de onvoorziene omstandigheden, met ingang van 16 maart 2020, zijnde de datum waarop de overheidsmaatregelen werden ingesteld, de huurprijs zal aanpassen. Dat betekent dat in dit kort geding er vooralsnog van wordt uitgegaan dat [eiseres] over de periode van 16 maart tot en met 30 september 2020 teveel huur heeft betaald. De kantonrechter begrijpt de vordering van [eiseres] aldus, dat zij het eventueel teveel betaalde wenst te verrekenen en zal bepalen dat het teveel betaalde bedrag, € 19.147,50 (25% van € 2.945,77 x 6,5) mag worden verrekend met de verschuldigde huur.
18. De gevorderde verboden onder h en i zullen worden afgewezen. Deze vorderingen zijn onvoldoende toegelicht. Stadgenoot heeft bovendien geen vorderingen ingesteld.
19. Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.