ECLI:NL:RBAMS:2020:6151

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
13/015869-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meervoudige afpersingen en diefstallen met geweld, toepassing adolescentenstrafrecht

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001 en gedetineerd in een Justitiële Jeugdinrichting, heeft de rechtbank Amsterdam op 30 september 2020 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld en afpersing, gepleegd in Amsterdam tussen december 2019 en januari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 december 2019 een Samsung Galaxy S8 en bankpas heeft gestolen van [persoon 1] door hem te bedreigen met geweld. Tevens heeft hij [persoon 1] gedwongen zijn pincode te geven. Op 11 januari 2020 heeft de verdachte samen met anderen een iPhone 11 van [persoon 2] gestolen, waarbij geweld is gebruikt. Op 12 januari 2020 heeft hij samen met anderen een tas en andere waardevolle spullen van [persoon 4] gestolen, ook met geweld. Daarnaast heeft hij op 30 december 2019 geprobeerd in te breken in de woning van [persoon 6], waarbij hij geweld heeft gebruikt en hem heeft bedreigd met een machete. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de bedreiging met een vuurwapen, en heeft het adolescentenstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft een jeugddetentie van twaalf maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/015869-20
Datum uitspraak: 30 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
gedetineerd in Justitiële Jeugdinrichting [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 16 september 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.H.R. Hogewind, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de heer [reclasseringswerker], reclasseringswerker, ter terechtzitting naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1 primair:
het (mede)plegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld op 8 december 2019 in Amsterdam door een Samsung Galaxy S8 en bankpas van [persoon 1] weg te nemen en door zijn lichaam vast te pakken, een vuurwapen te tonen en te zeggen: ‘Beter zeg je alles, anders ga je eraan’, ‘Wat is je pincode?’, en ‘Als het niet klopt, dan kom ik naar je toe’;
Feit 1 subsidiair:
heling van een Samsung Galaxy S8 in de periode van 8 december 2019 tot en met 12 januari 2020 in Amsterdam;
Feit 2:
het (mede)plegen van afpersing van [persoon 1] op 8 december 2019 in Amsterdam door hem te dwingen tot het ter beschikking stellen van de pincode van de bankpas door hem een vuurwapen te tonen en te zeggen: ‘Beter zeg je alles, anders ga je eraan’, ‘Wat is je pincode?’, en ‘Als het niet klopt, dan kom ik naar je toe’;
Feit 3:
het (mede)plegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld op 11 januari 2020 in Amsterdam door een IPhone 11 weg te nemen van [persoon 2] en door haar in het gezicht te slaan, aan haar tas te trekken en tegen het lichaam te schoppen, waardoor ze met haar hoofd op de grond viel, en door [persoon 3] bij haar tas vast te pakken en daarbij te zeggen ‘geef je spullen’, haar in het gezicht te slaan en haar te tackelen, waardoor ze op de grond is gevallen, en haar tegen het hoofd te schoppen;
Feit 4:
het (mede)plegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld op 12 januari 2020 in Amsterdam door een tas, een portemonnee, een IND-kaart, een ING bankpas, een Chinese ID-kaart, een contant geldbedrag van EUR 180 en een iPhone 11 van [persoon 4] weg te nemen en door met een mes de band van haar tas door te snijden, haar tegen het gezicht te slaan, te stompen en te schoppen, waardoor zij op de grond is gevallen, en haar en [persoon 5] een mes voor te houden;
Feit 5:
het (mede)plegen van een poging diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld op 30 december 2019 in Amsterdam door, in het zwart gekleed en met bivakmutsen over het hoofd, naar de woning van [persoon 6] te gaan en tegen zijn voordeur te duwen en door hem een machette te tonen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
In december 2019 werd opsporingsonderzoek ‘Phormium’ gestart naar aanleiding van de aangifte van [persoon 1] . Hij heeft verklaard dat hij op 8 december 2019 is beroofd van zijn telefoon en bankpas. Daarnaast werd [persoon 1] , volgens de aangifte, gedwongen om zijn pincode te geven. Het voorgaande is aan verdachte ten laste gelegd onder feit 1 en 2.
Naar aanleiding van deze straatroof is er een technische actie gestart op de weggenomen telefoon. Deze telefoon bleek, volgens de politie, in gebruik te zijn bij verdachte. Volgens de politie voerde verdachte telefoongesprekken met jongens over berovingen die zij hadden gepleegd.
Naar aanleiding hiervan is in januari 2020 opsporingsonderzoek ‘ [naam onderszoek] ’ gestart. Uit dit onderzoek volgt, volgens de politie, dat verdachte in verband moet worden gebracht met de straatroven van slachtoffers [persoon 2] en [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] , zoals ten laste gelegd onder respectievelijk de feiten 3 en 4, en met de poging woninginbraak bij [persoon 6] , zoals ten laste gelegd onder feit 5.
Verdachte heeft het aan hem onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde op de zitting ontkend en zich ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 op zijn zwijgrecht beroepen.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle (primair) aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 vordert de officier van justitie vrijspraak voor wat betreft het ten laste gelegde medeplegen, omdat verdachte degene is geweest die de handelingen heeft verricht en de bijdrage van de andere jongens aan de straatroof van onvoldoende gewicht was.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten.
Over de feiten 1 en 2 heeft verdachte verklaard dat de aangifte van [persoon 1] vals is. Verdachte stelt de telefoon van [persoon 1] te hebben gekocht op 8 december 2019 in Amsterdam en hem met contant geld te hebben betaald.
De verdenking van de feiten 1 en 2 is de aanleiding voor het onderzoek [naam onderszoek] , waaruit de verdenkingen van de feiten 3, 4 en 5 voortkomen. Het IMEI-nummer van de telefoon van [persoon 1] is getapt. De conclusie van de politie is dat verdachte gedurende de periode dat de telefoon is getapt de gebruiker van de telefoon is geweest. De tapgesprekken die zich in het dossier bevinden zijn zeer belastend en getuigen van daderkennis. Verdachte stelt uitdrukkelijk niet de persoon te zijn die er in de tapgesprekken te horen is. Zonder de tapgesprekken is er onvoldoende bewijs dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Tapgesprekken
Uit het dossier blijkt dat de al dan niet voor verdachte belastende tapgesprekken, waar door de politie identificerende kracht aan wordt gegeven, allemaal zijn te koppelen aan een bepaald telefoonnummer. De telefoon met het IMEI-nummer waarop de tap was aangesloten, is onder verdachte aangetroffen bij zijn aanhouding. Door verdachte zijn geen aanknopingspunten gegeven over bij wie de telefoon anders in gebruik zou zijn geweest dan bij hem en evenmin heeft hij verteld waar hij ten tijde van de ten laste gelegde feiten was. Daarbij komt dat de politie heeft geverbaliseerd dat, ondanks het feit dat er na het aansluiten van de tap op 11 december 2019 simkaarten van zes telefoonnummers in het toestel hebben gezeten, de telefoon slechts door één persoon is gebruikt, te weten verdachte. De politie herkent de stem van verdachte.
Identificatie van verdachte als gebruiker van het toestel
Naast de herkenning van de stem van verdachte door verbalisanten is geverbaliseerd dat de gebruiker van de telefoon op 24 december 2019 een telefoongesprek voert met de ING-bank en daarbij de persoonsgegevens geeft van verdachte. Ook is geverbaliseerd dat op 8 januari 2020 werd gebeld met het [naam college] , waarbij de gebruiker van de telefoon zichzelf ‘ [verdachte] ’ noemt en bevestigt dat hij ‘ [verdachte] ’ heet en als studentnummer ‘ [studentnummer] ’ opgeeft. Uit onderzoek bleek vervolgens dat verdachte ingeschreven stond bij het [naam college] en studentnummer [studentnummer] had.
Verder blijkt uit het dossier dat tussen 4 en 16 januari 2020 meerdere keren telefonisch contact plaatsvond tussen de gebruiker van de telefoon en de gebruikers van de telefoonnummers die volgens de identificerende gegevens in gebruik waren bij twee broers en de vader van verdachte. Tot slot is geverbaliseerd dat de telefoon veelvuldig de zendmast op de [plaats zendmast] te Amsterdam heeft aangestraald, deze cell-id is gelegen in de nabijheid van de woning van verdachte.
De rechtbank heeft op grond van het voorgaande geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de politie dat verdachte gedurende de tijd dat de telefoon is getapt, te weten vanaf 11 december 2019 tot en met 16 januari 2020 (de dag dat verdachte wordt aangehouden), de gebruiker van de telefoon is en gaat daarmee voorbij aan de enkele stelling van verdachte dat hij zich niet herkent in de tapgesprekken. De rechtbank acht de tapgesprekken dan ook bruikbaar voor het bewijs.
3.4.1
Bewezenverklaring feiten 1 en 2: diefstal met bedreiging van geweld en afpersing
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 8 december 2019 [persoon 1] heeft beroofd van zijn telefoon en bankpas door te dreigen met geweld. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte [persoon 1] heeft gedwongen om de pincode van zijn bankpas af te geven.
[persoon 1] heeft op 8 december 2019 aangifte gedaan van een straatroof. Zijn telefoon, een Samsung Galaxy S8 en bankpas zijn daarbij gestolen. [persoon 1] heeft verklaard dat er tegen hem dreigend is gezegd: ‘Beter zeg je alles, anders ga je eraan, ‘Wat is je pincode?’ en ‘Als het niet klopt, dan kom ik naar je toe’.
De aangifte wordt in de eerste plaats ondersteund door de camerabeelden die zich in het dossier bevinden. Daarop is te zien dat een groep jongens komt aanlopen. Eén persoon, die in de aangifte wordt aangeduid als NN1, komt voor [persoon 1] staan bij een grote metalen trap. [persoon 1] en NN1 staan dicht op elkaar. Vervolgens is te zien dat NN1 bezig is met een telefoon. Terwijl NN1 praat, maakt NN1 een gebaar met een wijzende vinger richting [persoon 1] . De rechtbank maakt hieruit op dat NN1 een dreigende houding heeft richting [persoon 1] . NN1 pakt op een gegeven moment eentelefoon uit zijn jaszak en draait het scherm van de telefoon naar [persoon 1] . NN1 beweegt de telefoon naar het gezicht van [persoon 1] . [persoon 1] probeert de telefoon te pakken, maar als hij dat doet, trekt NN1 de telefoon weg. Dit gebeurt twee keer. Het scherm van de telefoon is de hele tijd donker. Hierna is NN1 weer bezig met de telefoon. NN1 draait het scherm wederom in de richting van [persoon 1] , [persoon 1] kijkt richting het beeldscherm en beweegt naar achteren. Ineens springt het beeldscherm van de telefoon van donker naar licht. Hieruit maakt de rechtbank op dat het beeldscherm wordt geopend met behulp van gezichtsherkenning van het gezicht van [persoon 1] . NN1 stopt de telefoon in zijn zak en loopt in versnelde pas weg. [persoon 1] blijft achter en maakt schoppende bewegingen, het lijkt alsof hij boos is. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [persoon 1] is gedwongen zijn telefoon door middel van gezichtsherkenning te openen en dat de telefoon van [persoon 1] vervolgens is weggenomen door NN1, zoals ook volgt uit de aangifte.
De rechtbank stelt op basis van het volgende vast dat NN1 verdachte is. De persoon die wordt omschreven als NN1 heeft volgens [persoon 1] onder meer zwart steil haar en een Canadian Goose jas. Het door [persoon 1] opgegeven signalement komt overeen met dat van verdachte. Verdachte is ook te herkennen op de stills van de camerabeelden. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij op 8 december 2019 [persoon 1] heeft ontmoet.
Ook wordt de telefoon van [persoon 1] aangetroffen bij verdachte tijdens de insluitingsfouillering op 16 januari 2020. Dat de telefoon na de straatroof ook in gebruik was bij verdachte blijkt uit de tap die drie dagen na de straatroof, op 11 december 2019, op het IMEI-nummer van de telefoon is aangesloten.
Dat verdachte naast de telefoon ook nog de bankpas van [persoon 1] heeft gestolen, wordt naast de aangifte ondersteund door het volgende. Op 8, 9 en 10 december vonden er transacties plaats naar een rekening die op naam was gesteld van [persoon 7] . Uit de beschouwing van deze bankrekening bleek onder meer dat er meerdere bijschrijvingen plaatsvonden, afkomstig van een rekeningnummer op naam van [persoon 1] . In totaal werd er tussen 8 en 10 december 2019 een bedrag van € 375,81 bijgeschreven. Ook bleek uit de beschouwing van de bankrekening dat op 9 december 2019 een bedrag van € 561,- werd overgeschreven naar het rekeningnummer voorzien van IBAN: [bankrekeningnummer] . Gebleken is dat dit rekeningnummer op naam van verdachte staat. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte door middel van een tussenrekening geld over heeft gemaakt naar zichzelf vanaf de bankrekening van [persoon 1] . Daar komt bij dat verdachte op 11 december 2019 telefoongesprekken voert over een geblokkeerde pas. [persoon 1] heeft verklaard dat hij zijn pinpas op 8 december 2019 meteen heeft laten blokkeren.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de feiten 1 en 2 zijn bewezen. De rechtbank gaat hiermee voorbij aan de door verdachte op zitting afgelegde verklaring dat hij de telefoon van [persoon 1] heeft gekocht. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. De camerabeelden getuigen allerminst van een vriendelijk gesprek tussen verdachte en [persoon 1] over de verkoop van een telefoon. De rechtbank heeft op basis van het voorgaande ook geen aanleiding om te denken dat de aangifte van [persoon 1] vals is. Weliswaar heeft [persoon 1] zijn aangifte later aangevuld, de aangifte blijft op essentiële punten ongewijzigd en wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door de camerabeelden en andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwerpt aldus dit verweer van de verdediging.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte degene is geweest die de handelingen ten aanzien van [persoon 1] heeft verricht. De bijdrage van de andere jongens, die onder andere in de aangifte worden genoemd en te zien zijn op de camerabeelden, is van onvoldoende gewicht. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde medeplegen.
Vrijspraak bedreiging met een vuurwapen
De rechtbank acht niet bewezen dat [persoon 1] is bedreigd met een vuurwapen. Hoewel [persoon 1] heeft verklaard dat er een pistool tegen zijn buik is gedrukt, vindt die verklaring geen ondersteuning in andere bewijsmiddelen. Er is ook geen pistool bij verdachte aangetroffen. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging vrij.
3.4.2
Bewezenverklaring feit 3: diefstal met geweld in vereniging
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 11 januari 2020 in Amsterdam samen met anderen een iPhone 11 heeft gestolen van [persoon 2] en daarbij geweld heeft gebruikt en haar bedreigd heeft met geweld.
Zowel [persoon 2] als haar vriendin [persoon 3] hebben aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op 11 januari 2020 in Amsterdam. [persoon 2] en [persoon 3] stapten uit de tram bij de halte Baden Powellweg te Amsterdam. Volgens beide aangiftes werden zij aangesproken door drie jongens die wilden weten hoe laat het was. [persoon 2] en [persoon 3] vroegen vervolgens de weg aan de jongens. Toen [persoon 2] en [persoon 3] hun weg vervolgden, kwamen zij er al snel achter dat de jongens hen de verkeerde kant op hadden gestuurd. De drie jongens volgden hen. Uit de aangifte van [persoon 2] blijkt dat zij het niet vertrouwde en daarom haar vriend belde. Op het moment dat zij hem aan de telefoon had, pakte één van de jongens haar telefoon. Vervolgens werd zij door twee van de drie jongens meerdere malen met een vuist in haar gezicht geslagen. Zij voelde meteen een hevige pijn. Ze voelde dat haar telefoon uit haar hand werd getrokken. Uit een latere verklaring van [persoon 2] blijkt dat het een witte iPhone 11 betrof. Ze probeerde deze jongen om zijn hoofd vast te pakken en voelde dat ze weer meerdere malen met een gebalde vuist tegen haar hoofd werd geslagen. Twee jongens pakten vervolgens haar tas. [persoon 2] is achter de jongens aangerend. Eén van de jongens draaide zich om, kwam op haar af, pakte haar bij de schouders en trapte haar onderuit met zijn rechterbeen waardoor zij hard achterover viel en met haar achterhoofd op de grond terecht kwam.
De aangifte van [persoon 2] wordt onder meer ondersteund door de verklaring van [persoon 3] . Zij heeft verklaard dat ze zag dat de drie jongens die zij eerder zagen, nu om [persoon 2] heen stonden en haar vasthielden. [persoon 3] rende weg, naar eigen zeggen om hulp te halen. Ook getuige [getuige] heeft verklaard dat hij een meisje op de grond zag liggen en dat een jongen aan de tas van het meisje aan het trekken was en haar sloeg en met zijn rechterbeen schopte. De getuige zag twee andere jongens wegrennen.
De aangifte van [persoon 2] wordt verder ondersteund door tapgesprekken. Daaruit blijkt dat verdachte kort na de straatroof gedetailleerde informatie geeft over de straatroof. Bovendien peilt de telefoon van verdachte tijdens de gevoerde gesprekken uit op het Osdorpplein, in de directe nabijheid van het plaats delict. Verdachte voert om 21:45 uur een gesprek met medeverdachte [medeverdachte 1] waarin wordt gesproken over waar de vrouwen zijn. Omstreeks hetzelfde tijdstip vindt er een telefoongesprek plaats tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] waarin wordt besproken hoe ze het beste weg kunnen komen. Vervolgens worden de uitgevoerde geweldshandelingen door verdachte en [medeverdachte 2] besproken. [medeverdachte 2] zegt: ‘Woha ik had precies 6 volle bonkers naar der neus, alles! Ik heb d’r hele gezicht geraakt! […] Ik bleef maar slaan.’ Verdachte antwoordt: ‘ik trap d’r (ntv).. ik gooi d’n. ze valt kanker hard!’. Later op de avond vertelt verdachte nogmaals over zijn rol tijdens de straatroof. Hij vertelt dat het meisje helemaal in elkaar is geslagen, ‘Ging gewoon kickboksen Haha’. Verdachte vertelt dat hij haar van achteren heeft opgetild en haar op de grond heeft geslingerd.
Om 22:08 uur belt verdachte met een onbekend gebleven persoon. Verdachte zegt tegen deze persoon dat ze overal worden gezocht. De persoon vraagt wat er is gebeurd. Verdachte zegt hierop: ‘Ah je weet toch (fon) iets genakt ( gestolen ).. […] D’r Iphone […] 11 Pro’. Dat komt overeen met de aangifte van [persoon 2] , waarin zij vermeldt dat haar iphone 11 Pro is gestolen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben bekend dat zij tijdens de straatroof ter plaatse waren. [medeverdachte 2] heeft bekend ook bij de straatroof betrokken te zijn geweest. Hij verklaarde bij de politie dat hij [persoon 2] ‘6 bonken op haar gezicht heeft gegeven’. Dat komt precies overeen met hetgeen [medeverdachte 2] telefonisch tegen verdachte zei. De betrokkenheid van verdachte blijkt, naast de inhoud van de gevoerde tapgesprekken, ook uit het feit dat hij bij zijn aanhouding op 16 januari 2020 in het bezit was de ID-kaart van [persoon 2] .
Medeplegen
De rechtbank acht op basis van het voorgaande bewezen dat sprake was van medeplegen. Er was een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie jongens. Zij benaderen [persoon 2] en [persoon 3] gezamenlijk. Vervolgens wordt gezamenlijk geweld toegepast, waarbij de één slaat en/of schopt en de ander aan haar tas trekt. Ook na afloop is er telefonisch contact over hoe verdachten weg kunnen komen. De rol van verdachte blijkt onder meer uit een tapgesprek van 22:13 uur wanneer [medeverdachte 2] aan verdachte vraagt hoeveel de kopers verdachte geven voor een IPhone 11. Verdachte heeft het dan over € 200,-. Verdachte is kennelijk ook degene die bepaalt hoeveel geld iedereen krijgt. [medeverdachte 2] zegt namelijk dat hij vindt dat hij recht heeft op meer, omdat hij de telefoon heeft ‘getrokken’. Verdachte scheldt [medeverdachte 2] hierop uit en [medeverdachte 2] zegt: ‘ik gaf d’r (ntv) bonken (vuistslagen)’.
Vrijspraak van het ten laste gelegde geweld tegen [persoon 3]
De tenlastelegging is zo opgebouwd dat ook het geweld dat is gebruikt tegen [persoon 3] ondersteunend is geweest voor het met geweld stelen van de telefoon en tas van [persoon 2] . De rechtbank ziet dit anders en leidt uit de verklaringen van de aangeefsters het volgende af. [persoon 3] wilde wegrennen om hulp te halen toen één van de jongens haar tas probeerde te pakken en zij zag dat de andere jongens [persoon 2] vasthielden. De rechtbank is van oordeel dat het geweld dat daarna tegen [persoon 3] is gebruikt, niet ondersteunend is geweest voor (het gemakkelijk maken van) de diefstal van de iPhone van [persoon 2] . [persoon 3] heeft zich willen distantiëren van de situatie en wilde naar eigen zeggen hulp gaan halen. De rechtbank is onvoldoende gebleken dat het geweld tegen [persoon 3] verband hield met de diefstal van de iPhone van [persoon 2] .
3.4.3
Bewezenverklaring feit 4: diefstal met geweld in vereniging
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 12 januari 2020 in Amsterdam samen met anderen een tas, een portemonnee, een IND kaart, een ING bankpas, een Chinese ID-kaart, een contant geldbedrag groot 180,- en een iPhone 11 heeft gestolen van [persoon 4] en daarbij geweld heeft gebruikt tegen haar en [persoon 5] en beiden heeft bedreigd met geweld door hen een mes te tonen.
Zowel [persoon 4] als [persoon 5] hebben aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op 12 januari 2020 in Amsterdam. [persoon 4] verklaarde dat zij omstreeks 15:30 uur richting de tramhalte Matterhorn liepen. Zij zagen een groep van zeven jongens. Een jongen met een fiets heeft in zijn hand een mes. Uit het niets snijdt deze jongen de band van de schoudertas van [persoon 4] door. [persoon 4] schreeuwt dat hij moet stoppen en trekt de tas naar zich toe. Vervolgens slaat de jongen haar op haar wang en stompt haar vervolgens met zijn vuist op haar oor. [persoon 4] valt, de jongen pakt haar tas en geeft deze aan een andere jongen. In haar tas zit een portemonnee met diverse passen en € 180,- aan contant geld. Toen zij opstond, werd zij door een andere jongen bij haar schouders gegrepen. Hij hield haar vast en een derde jongen trok haar zwarte iPhone 11 uit haar hand. Deze laatste jongen had een mes vast, waarmee hij haar hand raakte waardoor ze de telefoon los liet.
[persoon 5] heeft verklaard dat ze heeft gezien dat de jongen die de tas wegnam wegrende met de fiets in zijn hand. Een tweede jongen trapte toen naar [persoon 4] . [persoon 5] zag dat [persoon 4] hierdoor viel en op de grond terecht kwam. [persoon 5] heeft tegen de jongens gezegd dat ze moesten stoppen en dat ze de politie zou bellen. Een derde jongen zou vervolgens met een mes op [persoon 5] zijn afgekomen. [persoon 5] is vervolgens richting het GVB kantoor gerend om hulp te halen.
Van het voorval zijn camerabeelden. Medeverdachte [medeverdachte 3] wijst verdachte als de ‘rennende jongen’ aan, die te zien is op de stills. [medeverdachte 1] heeft bekend betrokken te zijn bij deze straatroof. Hij zou achter een Chinese vrouw zijn aangerend. Op de camerabeelden is dat ook te zien. Ook is te zien dat hij haar probeert te trappen. Volgens de verbalisant die de camerabeelden uitkijkt lijkt [medeverdachte 1] daarbij een mes in zijn hand te hebben. Dat komt overeen met de verklaringen van zowel [persoon 4] als [persoon 5] dat de jongens een mes bij zich hadden. Ook [medeverdachte 2] heeft bekend dat hij betrokken is geweest bij deze straatroof. Hij heeft de tas losgetrokken van [persoon 4] en heeft haar geduwd.
Opnieuw wordt door verdachte gedetailleerde informatie gedeeld via de telefoon. Bovendien is verdachte, op het moment dat hij telefoongesprekken hierover voert, in de directe omgeving van het plaats delict, namelijk op de Rudi Bloemgartensingel. Om 15.36 uur, kort na de straatroof, antwoordt verdachte over de tap op de vraag waar hij is: ‘ik heb net Chinoe (Chinees) geveegd’. De gesprekspartner van verdachte vraagt wat hij heeft ‘getjiengd’? Verdachte zegt dat hij het niet weet. Hij zegt: ‘ik geef die niffie (mes), geef die niffie (mes). Ze luisteren niet.’ Verder zegt hij: ‘Alleen bagga (tas) geveegd. Bagga man. Die tillie (telefoon) heb ik nu ook geveegd. Die tillie (telefoon) pas als laatst. Ze wil picca (foto) maken. Ik draai me om, loop naar haar toe en ik veeg haar kankerhard, gewoon kankerhard. Ze heeft een salto gemaakt. Ze was kanker dik maar je weet ze heeft salto gemaakt. Hahaha.’
Enkele minuten later, om 15:43 uur, voert verdachte een telefoongesprek met een andere onbekend gebleven persoon waarin hij zegt: ‘trekt direct die niffie (mes). Hij snijdt die bagga (tas). Ntv trekt die niffie (mes)! Snij die andere bagga (tas)! Hij wil, ik zeg geef die niffie (mes!) Hij wil wegrennen. Gooi die niffie (mes)! Moest hij drie minuten, hij twijfel alleen, hij wil hem niet trekken, hij wil hem wel trekken, hij wil hem niet trekken, hij wil hem wel trekken. Ntv loesoe (weg). Die andere pakt haar iphone, ze wiil een picca (foto) maken. Ik loop terug en veeg haar kankerhard Ik trek m pieeeuw loesoe (los). De persoon vraagt aan verdachte om wat voor iPhone het gaat. Verdachte antwoordt: ‘11’.
Dreiging met geweld tegen [persoon 5]
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de dreiging met geweld door verdachte en zijn mededaders tegenover [persoon 5] ondersteunend is geweest voor het met geweld stelen van de tas met inhoud en de iPhone 11 van [persoon 4] . Door een mes aan [persoon 5] voor te houden, werd het haar immers onmogelijk gemaakt om in te grijpen bij het geweld dat tegen [persoon 4] werd gepleegd.
Medeplegen
Ook ten aanzien van dit feit is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen. Opnieuw trekken de daders gezamenlijk op en wordt het geweld gezamenlijk gepleegd. Verdachte vervult wederom een rol bij de verkoop van de gestolen telefoon. Ongeveer een uur na de straatroof voert hij een telefoongesprek met een potentiële koper, zo valt uit het gesprek op te maken. Verdachte vraagt aan de persoon of hij een iPhone wil kopen voor € 600,-. De koper kan kiezen tussen een zwarte en een witte. Dat is opmerkelijk nu verdachte op 11 januari 2020 een witte iPhone 11 heeft gestolen van [persoon 2] en een dag later, op 12 januari 2020, een zwarte iPhone 11 heeft gestolen van [persoon 4] .
3.4.4
Bewezenverklaring feit 5: poging woninginbraak
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 30 december 2019 heeft gepoogd in te breken in de woning van [persoon 6] en daarbij geweld heeft gebruikt tegen [persoon 6] en hem heeft bedreigd met geweld.
[persoon 6] heeft aangifte gedaan. [persoon 6] heeft verklaard dat hij op 30 december 2019 alleen thuis was op de [adres 2] . Omstreeks 19:00 uur werd er op zijn voordeur geklopt. Hij deed de deur open en zag twee onbekende mannen staan. Zij waren beiden geheel in het donker gekleed en droegen zwarte bivakmutsen met daarover een capuchon. De voorste man hield in zijn hand een grote machete en [persoon 6] heeft toen in het Arabisch geroepen:
“Is dit een grapje of echt, wat komen jullie doen, willen jullie me dood hebben, ik zweer bij god dat jullie niet binnen komen”, Ook riep hij wat scheldwoorden. De voorste man duwde nadat [persoon 6] de deur had geopend tegen de deur en maakte een stap naar voren. De man hield de machete met de punt naar boven. [persoon 6] voelde daarna kort aan de machete en voelde dat de machete van metaal was. [persoon 6] heeft hierdoor een snee opgelopen. Intussen werd er nog steeds met kracht tegen de deur geduwd. Dit ging met zoveel kracht dat [persoon 6] ervan overtuigd is dat de tweede man ook tegen de deur duwde. [persoon 6] duwde met zijn gehele gewicht tegen de deur om te voorkomen dat deze verder openging en de mannen binnen konden komen. Toen de mannen weg waren, zag [persoon 6] dat de spiegel die op de deur van de meterkast hing, gebroken was. Kennelijk was [persoon 6] tijdens de worsteling tegen de spiegel aangekomen. Als bijzonderheid merkt [persoon 6] op dat er beneden op straat lawaai was vanwege jeugd die vuurwerk afstak.
In het dossier bevinden zich tapgesprekken waardoor verdachte in verband kan worden gebracht met deze poging tot woninginbraak. Kort vóór de poging tot woningbraak vindt een telefoongesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte 2] . Verdachte zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij snel naar ‘ [adres 2] ’ moet komen, omdat hij op de uitkijk moet staan voor verdachte. De [adres 2] is de straat waar [persoon 6] woont.
Kort na de poging woninginbraak, om 19:17 uur, belt verdachte een persoon genaamd [persoon 8] om hem te vertellen dat iemand is weggerend. ‘
Die ding was nog niet eens, hij was nog niet eens open en hij was al weggerend. Ik sta daar one mans (alleen). Ik vecht gewoon met hem, ben ik loesoe (weg) gegaan’, zegt verdachte. Er wordt aan verdachte gevraagd of hij met die van die woning heeft gemat. Verdachte bevestigt dit. [persoon 8] vraagt waarom verdachte niet binnen kwam. ‘
Omdat hij hard ging schreeuwen, je weet toch hard’, zegt verdachte. Daarom is verdachte weggegaan. Dit komt overeen met de aangifte van [persoon 6] .
Om iets over zessen had verdachte aan [medeverdachte 2] een sms gestuurd met de tekst ‘
steek vuurwerk af voor die deur’. Ook dat komt overeen met de aangifte. [persoon 6] heeft verklaard dat er lawaai was in verband met vuurwerk. Verdachte zegt op een gegeven moment
: “Ik werd gewoon leip, echt leip. Die staat beneden thunders af te steken en horen we hem alsnog”. [persoon 8] zegt:
“Broer je moet [naam] sladders (klappen) geven”. Ook wordt er nog tegen verdachte gezegd:
Als je nou had gescoord waren we nu lekker kaassoufles gaan eten].
Medeplegen
Uit zowel de aangifte als de tapgesprekken kan worden afgeleid dat verdachte samen met een ander naar de voordeur is gegaan. Dat deze persoon een significante bijdrage heeft geleverd, leidt de rechtbank af uit de aangifte waaruit volgt dat beide mannen in het donker gekleed waren en bivakmutsen droegen, en er met zoveel kracht tegen de deur werd geduwd dat [persoon 6] ervan overtuigd is dat de tweede man ook tegen de deur duwde. Dit tezamen maakt dat er sprake is geweest van medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair
op 8 december 2019 te Amsterdam, een telefoon Samsung Galaxy S8 en een bankpas, toebehorende aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Beter zeg je alles, anders ga je eraan” en/of “Wat is je pincode?” en/of Als het niet klopt, dan kom ik naar je toe”;
Feit 2
op 8 december 2019 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de pincode van de bankpas, die aan voornoemde [persoon 1] toebehoorde, door [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Beter zeg je alles, anders ga je eraan” en/of “Wat is je pincode?” en/of Als het niet klopt, dan kom ik naar je toe”;
Feit 3
op 11 januari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een iPhone 11, die toebehoorde aan [persoon 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen
  • voornoemde [persoon 2] met kracht met de vuist in het gezicht te slaan en
  • voornoemde [persoon 2] bij haar tas vast te pakken en te trekken en
  • voornoemde [persoon 2] bij de schouders te pakken en voornoemde [persoon 2] met kracht tegen haar lichaam aan te trappen ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 2] met haar achterhoofd op de grond is gevallen;
Feit 4
op 12 januari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een tas en een portemonnee en een IND-kaart en een ING-bankpas en een Chinese ID-kaart en een contant geldbedrag groot € 180,- en een iPhone 11, toebehorende aan [persoon 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 4] en [persoon 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen
  • onverhoeds met een mes de band van de tas die voornoemde [persoon 4] op dat moment om haar schouder had hangen, door te snijden en
  • voornoemde [persoon 4] met kracht met de vuist tegen het gezicht te stompen en
  • voornoemde [persoon 4] met kracht tegen haar lichaam te schoppen ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 4] op de grond is gevallen en
  • voornoemde [persoon 4] een mes voor te houden en een mes tegen de hand van voornoemde [persoon 4] te houden en
  • voornoemde [persoon 5] een mes voor te houden en met een mes op voornoemde [persoon 5] af te komen;
Feit 5
op 30 december 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed en/of geld, dat toebehoorde aan [persoon 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 6] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, geheel in het zwart gekleed, met bivakmuts over het hoofd, naar de woning van voornoemde [persoon 6] is gegaan, waarna hij, verdachte
  • met kracht tegen de voordeur van voornoemde [persoon 6] heeft geduwd en
  • voornoemde [persoon 6] een machete heeft getoond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vijftien maanden gevorderd, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering (meldplicht, contactverbod, locatiegebod en de verplichting om mee te werken aan het realiseren van een adequate dagbesteding).
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Bij een bewezenverklaring verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar rapport van 3 juli 2020 geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte komt jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Verdachte beschikt niet over adequate handelingsvaardigheden om zijn leven zelfstandig op orde te krijgen. Daarnaast lijken er nog mogelijkheden te zijn voor pedagogische beïnvloeding. De heer [reclasseringswerker], reclasseringswerker, heeft op de zitting toegelicht dat verdachte moeite heeft om zijn gedrag zelfstandig te organiseren. De heer [reclasseringswerker] heeft verklaard dat de reclassering van mening is dat als verdachte structuur en stabiliteit in zijn leven krijgt, hij zijn leven weer op orde kan krijgen. De reclassering ziet voldoende mogelijkheden om verdachte te begeleiden. Verdachte heeft een goed contact met een medewerker van de Stichting voor Interculturele Participatie en Integratie (SIPI), die verdachte helpt met praktische zaken. De insteek van de reclassering is om een dagbesteding voor verdachte te vinden om hem structuur te bieden, zodat hij op een gegeven moment – via elektronische controle – meer vrijheden kan krijgen.
De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen en toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich in een korte periode, namelijk van 8 december 2019 tot en met 12 januari 2020, schuldig gemaakt aan drie straatroven, al dan niet gepleegd met mededaders, en een poging tot woninginbraak. Verdachte en -in twee van de vier gevallen - zijn mededaders hebben hierbij niet geschroomd om fors geweld te gebruiken tegen de slachtoffers dan wel de slachtoffers te bedreigen met geweld. De mate van geweld en de omstandigheid dat verdachte ter zitting weinig inzicht heeft willen geven in deze feiten en zijn aandeel daarin, maken dat de rechtbank zich zorgen maakt over de gewetensontwikkeling van verdachte. Gewelddadige feiten als de onderhavige schokken de rechtsorde ernstig en brengen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Slachtoffers kunnen als gevolg van dergelijke feiten – naast de lichamelijke gevolgen – nog langdurig last hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft door zijn handelwijze blijk gegeven enkel oog te hebben gehad voor zijn eigen gewin. Hij heeft zich totaal niet bekommerd wat de gevolgen voor de slachtoffers zouden kunnen zijn. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij dit soort feiten pleegt en hij dient daarvoor te worden bestraft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 maart 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, nu zij het adolescentenstrafrecht toepast en verdachte vrijspreekt van het gebruik van een vuurwapen zoals is onder feit 1 ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en om ook te proberen de ontwikkeling van verdachte zo gunstig mogelijk te beïnvloeden een aantal bijzondere voorwaarden opleggen.
Al met al acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend. De rechtbank zal daarbij aan verdachte de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht, een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , een locatiegebod en de verplichting om mee te werken aan het realiseren van een adequate dagbesteding.

7.Over de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
Feiten 1 en 2: [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert aan materiële schadevergoeding in totaal een bedrag van € 446,77, voor een Samsung Galaxy S8 (€ 300,-), een nieuwe bankpas (€ 7,50) en voor gestolen geld van zijn bankrekening (€ 139,27). Daarnaast vordert de benadeelde partij € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding. Ook verzoekt de benadeelde partij alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
Feit 3: [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert aan materiële schadevergoeding in totaal een bedrag van € 925,97, bestaande uit de posten verbruikt eigen risico (€ 375,-), misgelopen inkomsten (€ 295,33), tandartskosten (€ 38,40), een maand niet kunnen sporten (30,-) en weggenomen goederen (€ 187,24). Daarnaast verzoekt de benadeelde partij € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding. Ook verzoekt de benadeelde partij alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
Feit 3: [persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert aan materiële schadevergoeding in totaal een bedrag van € 1.422,99, bestaande uit de posten gemiste inkomsten (€ 1.360,77) en tandartskosten (€ 62,22) en € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Feit 4: [persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] vordert aan materiële schadevergoeding € 135,- voor een nieuwe verblijfsvergunning, € 7,50 voor een nieuwe ING bankpas, € 792,- voor een iPhone 11 en €180,- aan contant geld. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
Feit 5: [persoon 6]
De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 2.150,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 en 2: [persoon 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoeding voor de materiële schade van € 446,77. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de gevorderde immateriële schade voor een deel te matigen en gelijk te stellen aan de vergoeding die door de andere benadeelde partijen wordt gevorderd. De officier van justitie verzoekt de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- toe te wijzen aan [persoon 1] .
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering toe te wijzen tot een toewijsbaar totaalbedrag van € 1.946,77, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Feit 3: [persoon 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoeding voor zowel de materiële schade van € 925,97 als de immateriële schade van € 1.500,- en komt tot een toewijsbaar totaalbedrag van € 2.425,97, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gevorderde schade hoofdelijk toe te wijzen, nu sprake is van medeplegen.
Feit 3: [persoon 3]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoeding voor zowel de materiële schade van € 1.422,99 en de immateriële schade van € 1.500,- en komt tot een toewijsbaar totaalbedrag van € 2.922,99, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gevorderde schade hoofdelijk toe te wijzen, nu sprake is van medeplegen.
Feit 4: [persoon 4]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoeding voor zowel de materiële schade van € 1.014,50 en de immateriële schade van € 1.500,- en komt tot een toewijsbaar totaalbedrag van € 2.014,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gevorderde schade hoofdelijk toe te wijzen, nu sprake is van medeplegen.
Feit 4: [persoon 6]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoeding voor de immateriële schade van € 2.150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gevorderde schade hoofdelijk toe te wijzen, nu sprake is van medeplegen.
7.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen dienen te worden afgewezen, nu zij vrijspraak heeft bepleit voor alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
7.4
Oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2: [persoon 1]
De rechtbank is gelet op de bewezenverklaring van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [persoon 1] door het onder de feiten 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer door de straatroof. De rechtbank acht gelet op alle stukken uit het dossier en vergelijkbare zaken de gevorderde materiële schadevergoeding van € 446,77 een passend en billijk bedrag. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade matigen en gelijkstellen met aan de vergoeding die door de andere benadeelde partijen wordt gevorderd. De vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.947,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, 8 december 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen.
Feit 3: [persoon 2]
De rechtbank is gelet op de bewezenverklaring van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [persoon 2] door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer door de straatroof. De rechtbank is van oordeel dat de post ‘inkomstenverlies’ onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal de gevorderde materiele schadevoerding toewijzen tot een bedrag van € 630,64. De rechtbank acht gelet op alle stukken uit het dossier en vergelijkbare zaken de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 1.500,- een passend en billijk bedrag. Met uitzondering van de kosten voor het inkomensverlies zal de vordering integraal hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 2.130,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, 11 januari 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen.
Feit 3: [persoon 3]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte is vrijgesproken van het gedeelte van het ten laste gelegde feit dat ziet op geweld dan wel bedreiging met geweld tegen [persoon 3] .
Feit 4: [persoon 4]
De rechtbank is gelet op de bewezenverklaring van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [persoon 4] door het onder feit 4 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer door de straatroof. De rechtbank acht gelet op alle stukken uit het dossier en vergelijkbare zaken zowel de gevorderde materiële schadevergoeding van € 1.114,50 als de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 1.500,- passende en billijke bedragen. De vordering wordt integraal hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.614,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, 12 januari 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening
.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen.
Feit 5: [persoon 6]
De rechtbank is gelet op de bewezenverklaring van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [persoon 6] door het onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer door de poging tot woninginbraak. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade matigen en gelijkstellen met aan de vergoeding die door de andere benadeelde partijen wordt gevorderd. De vordering wordt hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, 30 december 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
Feit 2:
afpersing
Feiten 3 en 4:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Feit 5:
poging tot diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich – na het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie – meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de medeverdachten, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , en de in dit vonnis genoemde slachtoffers, [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfadres [adres 4] . Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby’s, school, werk, behandeling) in het geval hij dagbesteding heeft.
Op dagen dat er geen dagbesteding is, heeft betrokkene twee uur per dag buiten te besteden. Gezien de maatregelen omtrent Corona is regelgeving aangepast en zullen er aangepaste tijden gelden. Deze tijden bespreekt de reclassering met veroordeelde. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de opdrachtgever. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch controlemiddel;
- verplicht wordt mee te werken aan het behouden dan wel realiseren van een adequate dagbesteding, indien en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hierin dient veroordeelde zijn medewerking te verlenen aan de begeleiding van SIPI (Stichting voor Interculturele Participatie en Integratie) of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 446,77 (vierhonderdzesenveertig euro en zevenenzeventig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 8 december 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] te betalen de som van € 446,77 (vierhonderdzesenveertig euro en zevenenzeventig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 8 december 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 630,64 (zeshonderddertig euro en vierenzestig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 januari 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2] , te betalen de som van € 630,64 (zeshonderddertig euro en vierenzestig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 januari 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening. behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 3]:
Verklaart [persoon 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 4]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van € 1.114,50 (elfhonderd veertien euro en vijftig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 12 januari 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 4] te betalen de som van € 1.114,50 (elfhonderd veertien euro en vijftig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 12 januari 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 6]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 6] toe tot een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 december 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 6] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 6] te betalen € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 30 december 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. I. Mannen en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2020.
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

[...]

[...]

[...]

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/015869-20
HERSTELVONNIS
Datum ondertekening: 2 oktober 2020
Herstelvonnis gewezen naar aanleiding van het op 30 september 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam gewezen vonnis in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens op het adres [adres 1]
nu gedetineerd in Justitiële Jeugdinrichting [locatie te plaats] .
De rechtbank is na het wijzen van het vonnis in de zaak met bovengenoemd parketnummer gebleken dat onderaan in het vonnis, op pagina 20, de volgende zin ontbreekt:

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.’
Het betreft een kennelijke misslag. Bij dezen vult de rechtbank het vonnis aan met de voorgaande zin.
Dit herstelvonnis is gewezen door:
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. I. Mannen en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier.