In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op aangever [slachtoffer], heeft de rechtbank Amsterdam op 3 december 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 19 april 2019 in Amsterdam, waarbij de aangever, [slachtoffer], werd neergeschoten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 19 november 2020 gehouden, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende meldingen van schoten zijn binnengekomen en dat de politie ter plaatse een gewonde man, [slachtoffer], aantrof met een schotwond. De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte is beschoten, maar de rechtbank kon de betrouwbaarheid van zijn verklaringen niet vaststellen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de aangever niet volledig zijn en dat belangrijke getuigen niet konden worden gehoord, wat de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen bemoeilijkt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de ten laste gelegde poging doodslag niet bewezen kon worden wegens gebrek aan bewijs. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldigingen. De rechtbank heeft ook beslist dat alle in beslag genomen voorwerpen, waaronder simkaarten en kledingstukken, teruggegeven moeten worden aan de respectieve personen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, bestaande uit de rechters M. Vaandrager, J. Knol en R.K. Pijpers.