ECLI:NL:RBAMS:2020:6116

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
13/147376-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag na schietincident in Amsterdam door gebrek aan bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op aangever [slachtoffer], heeft de rechtbank Amsterdam op 3 december 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 19 april 2019 in Amsterdam, waarbij de aangever, [slachtoffer], werd neergeschoten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 19 november 2020 gehouden, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, aanwezig waren. De officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende meldingen van schoten zijn binnengekomen en dat de politie ter plaatse een gewonde man, [slachtoffer], aantrof met een schotwond. De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte is beschoten, maar de rechtbank kon de betrouwbaarheid van zijn verklaringen niet vaststellen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de aangever niet volledig zijn en dat belangrijke getuigen niet konden worden gehoord, wat de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen bemoeilijkt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de ten laste gelegde poging doodslag niet bewezen kon worden wegens gebrek aan bewijs. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldigingen. De rechtbank heeft ook beslist dat alle in beslag genomen voorwerpen, waaronder simkaarten en kledingstukken, teruggegeven moeten worden aan de respectieve personen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, bestaande uit de rechters M. Vaandrager, J. Knol en R.K. Pijpers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/147376-20 (Promis)
Datum uitspraak: 3 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 november 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.G. Sussenbach naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Op 19 april 2019 omstreeks 23:30 uur komen verschillende meldingen binnen van schoten op de [adres] in Amsterdam. De politie komt ter plaatse en treft in de straat een vers bloedspoor en een mogelijke kogelinslag bij een woning aan. Op de Ceintuurbaan wordt kort na de meldingen een gewonde man (aangever [slachtoffer] ) aangetroffen naast een witte bestelbus met draaiende motor. De man verklaart aan omstanders dat hij is beschoten en blijkt inderdaad een schotwond in zijn borst te hebben. [slachtoffer] wordt met spoed naar het ziekenhuis vervoerd en daar acuut aan zijn verwondingen geopereerd.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (op korte afstand) met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, op, in elk geval in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, waardoor die [slachtoffer] in de hals(streek), althans in het lichaam is geraakt.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en daarvoor het volgende naar voren gebracht.
Aangever [slachtoffer] heeft meermalen verklaard dat verdachte hem op 19 april 2019 heeft neergeschoten en dat is aan het begin van het onderzoek indirect door [naam 1] en [naam 2] bevestigd in twee tapgesprekken. Dat aangever pas laat aangifte heeft gedaan en niets heeft gezegd over een bij hem aanwezige (gewapende) man, is verklaarbaar en tast de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet aan. De verklaringen van aangever worden op specifieke punten ondersteund door andere tactische en technische bewijsmiddelen. Dat geldt ten aanzien van de aanleiding voor het schieten, de locatie waar is geschoten, de personen die bij het incident aanwezig waren, de door verdachte gedragen en later in een kelderbox aangetroffen jas, de historische printgegevens van de telefoon van aangever en het belastende OVC-gesprek van 30 mei 2020 tussen de vrouw van verdachte en haar moeder. Tegenover de door bewijsmiddelen onderbouwde verklaring van aangever staan de wisselende, tegenstrijdige en kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachte. Het door verdachte later gepresenteerde alternatieve scenario, inhoudende dat een vriend van aangever een wapen in een tasje had meegebracht dat tijdens de worsteling met verdachte is afgegaan en [slachtoffer] heeft geraakt, is ongeloofwaardig en niet aannemelijk. De verklaring van verdachte wijkt op dat punt af van belangrijke andere bewijsmiddelen en past ook niet bij het vluchtgedrag van verdachte en het verstoppen van zijn jas(sen). Uit een OVC-gesprek tussen de vrouw van verdachte en haar moeder blijkt dat verdachte aan zijn vrouw heeft gevraagd om de jassen naar de stomerij te brengen en dat verdachte de man bijna had gedood/vermoord. De beschikbare camerabeelden ondersteunen het verhaal van aangever en uit het schotrestenonderzoek (rapport Nederlands Forensisch Instituut (verder NFI) van 16 juli 2020) volgt dat schotrestdeeltjes zijn aangetroffen op de jas van verdachte. Het voor verdachte ontlastende vergelijkend schotrestenonderzoek (NFI-rapport van 9 oktober 2020) moet vanwege de lage bewijswaarde terzijde worden geschoven. Verdachte heeft voor het meeste belastende bewijsmateriaal geen uitleg willen geven en dat komt geheel voor zijn rekening. Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dan ook dat de ten laste gelegde poging doodslag bewezen kan worden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich het op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken en heeft daarvoor het volgende naar voren gebracht.
Op grond van een aantal getuigenverklaringen is gebleken dat aangever [slachtoffer] heeft gelogen over de aanwezigheid van een gewapende bijrijder. Dat heeft tot gevolg dat de geloofwaardigheid van de rest van zijn voor verdachte belastende verklaring is aangetast. Omdat de verdediging aangever [slachtoffer] , zijn neef [naam 1] en/of de onbekend gebleven bijrijder niet effectief als getuigen heeft kunnen horen, dienen hun afgelegde verklaringen (direct of indirect) als onbetrouwbaar en niet toetsbaar te worden aangemerkt. De verklaringen zijn daardoor onbruikbaar als betrouwbaar bewijsmiddel. De ongetoetste verklaringen van aangever en zijn neef kunnen namelijk niet worden gebruikt zonder dat dat een schending van artikel 6 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens oplevert. De raadsman verwijst naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waaronder de zaak Al-Khawaja & Tahery. [1]
Daarnaast is volgens de raadsman niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering. De leugenachtige verklaring van aangever wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De belangrijkste onafhankelijke getuigen, [getuige 1] en [getuige 2] , ondersteunen juist de verklaring van verdachte en zijn in tegenspraak met de aangifte van [slachtoffer] . Het eerste schotrestenonderzoek geeft geen uitsluitsel of verdachte de schutter is geweest, en het aanvullende schotrestenonderzoek met betrekking tot de jas van verdacht en de trui van aangever is zelfs ontlastend. Ook de opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) tussen de vrouw van verdachte en haar moeder, en het verhoor van de moeder door de politie, hebben geen zelfstandige bewijswaarde en zijn daarmee onvoldoende ondersteunend voor de aangifte. Datzelfde geldt voor de camerabeelden waarop geen individuen zijn te onderscheiden.
Tot slot geldt dat het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde scenario als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Het is grotendeels gebaseerd op de anderhalf jaar na het incident afgelegde verklaring van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris. De verklaring komt op essentiële onderdelen niet overeen met zijn eerdere verklaring bij de politie en andere afgelegde getuigenverklaringen. Indien de rechtbank meegaat in het scenario van het Openbaar Ministerie, verzoekt de verdediging om taxichauffeur [getuige 3] en passagier [getuige 4] alsnog nader als getuigen te horen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelen betrouwbaarheid verklaringen aangever
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat aangever en verdachte op onderdelen gelijkluidend verklaren over wat zich op de avond van 19 april 2020 aan de [adres] in Amsterdam heeft afgespeeld, maar dat de verklaringen over het schieten zelf uiteenlopen. De officier van justitie heeft in haar requisitoir uiteengezet waarom de verklaring van aangever, inhoudende dat verdachte hem heeft neergeschoten, betrouwbaar is. De raadsman heeft op zijn beurt het standpunt ingenomen dat de verklaring van aangever onbetrouwbaar is, onder meer omdat hij heeft gelogen over de aanwezigheid van een gewapende bijrijder.
De aangifte van [slachtoffer] is belastend voor verdachte en de rechtbank staat bij de beoordeling van de zaak dan ook allereerst voor de vraag of de verklaringen van aangever als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en overweegt daarover het volgende.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat aangever geen volledige verklaring heeft afgelegd over wat zich op de bewuste avond heeft afgespeeld. In het bijzonder geldt dat voor het uitblijven van een verklaring van aangever over een (gewapende) bijrijder die op het moment van het incident bij hem in de witte bestelbus zou hebben gezeten. Daardoor bestaan twijfels over de betrouwbaarheid van zijn verklaring. De officier van justitie heeft in haar requisitoir meerdere omstandigheden naar voren gebracht waaruit zij concludeert dat de verklaring van aangever betrouwbaar is. Gewezen is op de aanleiding voor het schieten, de locatie waar is geschoten, de personen die bij het incident aanwezig waren, de door verdachte gedragen en later in een kelderbox aangetroffen jas en de historische printgegevens van de telefoon van aangever. Deze omstandigheden komen overeen met de verklaring van aangever en zijn daarmee redengevend voor de betrouwbaarheid van zijn verklaring, aldus de officier van justitie. Dat aangever geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, verbaast de officier van justitie niet, omdat aangever daarmee belastend zou verklaren jegens de bijrijder, die daardoor de kans zou lopen strafrechtelijk te worden vervolgd. Het feit dat aangever op dit ene specifieke punt geen openheid van zaken heeft gegeven, tast de betrouwbaarheid van zijn verklaringen volgens de officier van justitie niet aan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de genoemde omstandigheden niet relevant voor het te beoordelen doorslaggevende moment in deze zaak, te weten het moment waarop geschoten zou zijn. Daarmee kunnen deze omstandigheden dan ook niet bijdragen aan het toetsen van de verklaringen van aangever op dat punt en kan op grond van die omstandigheden niet worden gezegd of aangever over het schieten betrouwbaar heeft verklaard of niet. Ook de verklaring van verdachte over het schieten wordt niet weerlegd door andere bewijsmiddelen dan de aangifte.
De officier van justitie heeft in haar bewijsconstructie verder gewezen op het onderzoek van het NFI met betrekking tot de schotresten en daaraan de conclusie verbonden dat het steun biedt aan de verklaring van aangever dat het verdachte is geweest die hem heeft neergeschoten. De rechtbank deelt die conclusie niet. Het NFI heeft in zijn rapport van 16 juli 2020 geconcludeerd dat de bevindingen zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer op de bemonsteringen van de jas schotresten aanwezig zijn, dan wanneer er geen schotresten aanwezig zijn. In zijn rapport van 9 oktober 2020 heeft het NFI vervolgens geconcludeerd dat de bevindingen van vergelijkend schotrestenonderzoek waarschijnlijker zijn wanneer de schotrestdeeltjes die zijn aangetroffen op de jas (van verdachte) en de trui (van het slachtoffer) verschillende bronnen van herkomst hebben. Alhoewel er dus schotresten op de jas van verdachte zijn aangetroffen, kan geen direct verband worden gelegd met het onderhavige schietincident. Ook op basis van de NFI-rapporten kan dus niet worden gezegd of aangever over het schieten betrouwbaar heeft verklaard of niet.
Dezelfde conclusie kan worden getrokken als het gaat om het OVC-gesprek van 30 mei 2020 tussen de vrouw van verdachte en haar moeder en de informatie die is voortgekomen uit tapgesprekken. De officier van justitie vindt dat het OVC-gesprek voldoende ondersteunend is voor haar standpunt dat verdachte aangever heeft neergeschoten. Dit omdat sprake zou zijn van daderinformatie. Alhoewel het gesprek – ook volgens de rechtbank – terecht als opvallend is aangemerkt, volgt uit het dossier niet dat het verdachte is geweest die tegen zijn vrouw heeft gezegd dat hij de man bijna heeft gedood/vermoord. De bron van de informatie is daarmee onduidelijk gebleven.
Uit tapgesprekken van [naam 1] en [naam 2] is naar voren gekomen dat het “ [bijnaam] ” is geweest die zou hebben geschoten. De bijnaam van verdachte is [bijnaam] . Hiervoor geldt dat de informatie van aangever zelf is gekomen (tapgesprek [naam 2] ), dan wel dat de bron onbekend is (tapgesprek [naam 1] ). Daarom geldt ook voor deze tapgesprekken dat zij geen steunbewijs vormen voor de verklaring van aangever dat verdachte bewust op hem geschoten heeft.
De rechtbank stelt vast dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer] onvoldoende kunnen worden getoetst, nu belangrijke getuigen (waaronder aangever [slachtoffer] zelf) niet nader bij de rechter-commissaris konden worden gehoord. Deze omstandigheid brengt met zich dat er voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen hoge eisen worden gesteld aan het steunbewijs. Dat geldt in bijzonder voor het steunbewijs dat ziet op de onderdelen waarover aangever en (ontkennende) verdachte verschillend verklaren. Onder deze omstandigheden kan niet op voorhand worden gesteld dat de verklaringen van aangever als onbetrouwbaar moeten worden beoordeeld. Daarnaast kan de rechtbank evenmin de verklaring van verdachte op betrouwbaarheid beoordelen. Kortom: de rechtbank kan vanwege onvoldoende informatie niet vaststellen wat zich feitelijk heeft afgespeeld vlak voor, tijdens en direct na het schietincident.
De rechtbank komt bij deze stand van zaken dan ook tot het oordeel dat de ten laste gelegde poging doodslag op aangever [slachtoffer] wegens gebrek aan bewijs niet bewezen kan worden. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

5.Beslag

Beslag
In het onderzoek van deze strafzaak zijn simkaarten en verschillende kledingstukken in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat alles wordt teruggegeven aan de persoon waaronder het specifieke voorwerp in beslag is genomen.
De raadsman verzoekt eveneens om de voorwerpen terug te geven aan de beslagene.
De rechtbank is van oordeel dat alle inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de personen waaronder de goederen in beslag zijn genomen. Dat betekent dat de simkaarten en jassen worden teruggegeven aan [verdachte] en de overige kledingstukken aan [slachtoffer] .

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. STK Simkaart van zaktelefoon, merk: Lycamobile, 5924934;
2. 1 STK Simkaart van zaktelefoon, merk: Lycamobile, 5924931;
3. 1 STK Simkaart van zaktelefoon, merk: Lycamobile, 5924926;
4. 1 STK Jas, merk Moose Knuckles Canad, 5924830;
5. 1 STK Jas, merk: Woolrich, 5924831;
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van:
6. 1 STK Schoenen, merk: Nike Air Max, 5739587;
7. 1 STK Schoenen, merk: Nike Air Max 5739588;
8. 1 STK Broek, 5739589;
9. 1 STK Riem, 5739590;
10. 1 STK Sok, 5739591;
11. 1 STK Sok, 5739592;
12. 1 STK Trui, 5739743.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J. Knol en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 december 2020.

Voetnoten

1.EHRM 15 december 2011, Al-Khawaja & Tahery, 26766/05 (NJ 2012/283)