ECLI:NL:RBAMS:2020:6111

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
13/751807-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en verdovende middelen

Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 30 september 2020 en betreft strafbare feiten die naar Belgisch recht zijn gepleegd, waaronder lidmaatschap van een criminele organisatie en inbreuken op de wetgeving van verdovende middelen. De opgeëiste persoon, geboren in 1955 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van betrokkenheid bij de georganiseerde uithaling van grote hoeveelheden cocaïne uit de haven van Antwerpen. Tijdens de openbare zitting op 26 november 2020 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd het verzoek om aanhouding van de zaak afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoende was en dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien er geen weigeringsgronden waren die zich hiertegen verzetten. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten aanvaard dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751807-20
RK nummer: 20/4691
Datum uitspraak: 10 december 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 september 2020 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 november 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officieren van justitie mrs. C.L.E. McGivern en
K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft de zitting via een videoverbinding vanuit zijn detentie-instelling bijgewoond. Hij is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering van 23 september 2020 van de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg, afdeling Tongeren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Verzoek om aanhouding

De raadsvrouw heeft de rechtbank op de zitting verzocht de zaak aan te houden om de aanhouding van de opgeëiste persoon op grond van de OLW nader te onderzoeken. Zij wenst nadere informatie over de observatie van de opgeëiste persoon en de advocaat in het kader van die aanhouding, in het bijzonder met het oog op een mogelijke schending van het geheimhoudingsrecht en verschoningsrecht. Op grond van de thans beschikbare informatie kan de raadsvrouw geen conclusies trekken over de vraag of de gang van zaken bij de aanhouding zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dan wel weigering van de overlevering op grond van artikel 11 van de OLW.
Nadat de officier van justitie zich had verzet tegen aanhouding van de zaak, heeft de rechtbank het verzoek om aanhouding op de zitting afgewezen. De rechtbank is na beraad in raadkamer niet tot een ander oordeel gekomen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, kan niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dan wel weigering van de overlevering (op grond van artikel 11 van de OLW) leiden. Nader onderzoek naar de gang van zaken bij de aanhouding van de opgeëiste persoon is dus niet nodig met het oog op de door de rechtbank te nemen beslissing op het overleveringsverzoek.

5.Genoegzaamheid

In rubriek e van het EAB is het volgende vermeld over de feiten, waarvoor de overlevering wordt verzocht.
“Dit bevel heeft betrekking op meerdere strafbare feiten.
Beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd/ de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit/ de strafbare feiten:
Er bestaan ernstige aanwijzingen van schuld in hoofde van verdachte [opgeëiste persoon] .
Uit het tot op heden gevoerde onderzoek, meer bepaald de bewakingsmaatregelen en de observaties, blijken ernstige aanwijzingen dat verdachte [opgeëiste persoon] deel uitmaakt van een vermeende criminele organisatie rond onder meer de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , en [medeverdachte 3] die zich bezig houden met de georganiseerde uithaling van grote hoeveelheden cocaïne uit de haven van Antwerpen.
[opgeëiste persoon] is officieus de zaakvoerder van de firma [naam BV] te Zevenbergen , eindbestemming van de container [nummer] op 29/10/2019 waarin door de douane een lading van ongeveer 2800 Kg cocaïne werd aangetroffen.
[opgeëiste persoon] is een zeer goed contact van chauffeur [naam] , zijnde de chauffeur van de vrachtwagen die de voormelde container naar Nederland bracht, en diens vriendin [naam 2] .
[medeverdachte 3] is de officiële zaakvoerder van [naam BV] te Zevenbergen en een goede vriend en zakenpartner van [opgeëiste persoon] .
Tijdens de aflevering van de container waarin de cocaïne zich bevonden heeft aan het bedrijf [naam BV] hebben [opgeëiste persoon] en [medeverdachte 1] een ontmoeting op een parking in de nabijheid van firma [naam BV] .
[opgeëiste persoon] en [medeverdachte 3] waren gedurende de aflevering van de container op [naam BV] aanwezig op het bedrijfsterrein.
Na de aflevering van de container aan [naam BV] worden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 3] gezien aan restaurant [naam restaurant] .
Analyse van telefoniegegevens toont aan dat er in 2019 minstens 5 ontmoetingen tussen enerzijds [opgeëiste persoon] en anderzijds [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] hebben plaatsgevonden waarna telkens in dezelfde periode een container, mogelijk met als inhoud cocaïne, door verdachte [naam] in de haven van Antwerpen werd opgehaald.
Verdachten [opgeëiste persoon] en [medeverdachte 1] bellen mekaar blijkbaar in verdoken taalgebruik en spreken dan op verschillende ontmoetingsplaatsen af om elkaar persoonlijk te spreken, zoals bij [naam BV] , restaurant [naam restaurant] te Zevenbergen , vakantiepark [naam vakantiepark] te Woensdrecht , parking Albert Heijn te Woensdrecht , [naam hotel] te Dordrecht, bij [medeverdachte 1] thuis. Deze ontmoetingen hebben mogelijk te maken met vermoedelijke cocaïnetransporten. [opgeëiste persoon] heeft ook contacten met andere verdachten in het onderzoek.
Aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit/ de strafbare feiten en toepasselijke wettelijke bepaling / wetboek:
uit hoofde van:
A. inbreuken op de wetgeving van verdovende middelen en psychotrope stoffen, in vereniging
B. lidmaatschap van een criminele organisatie
Feiten beteugeld conform de wet van 24 februari 1921 en het KB van 6 september 2017, Art.324 bis en ter § 1 Sw.”
De raadsvrouw heeft ten aanzien van voormelde omschrijving van de feiten in het EAB aangevoerd dat in het EAB duidelijk moet worden gemaakt wat de rol van de verdachte is (Rechtbank Adam 13 mei 2005, ECLI;NL:RBAMS:2005:AT5805). Dat er wordt gesproken over een ‘uithaling’ en meerdere transporten, vindt de raadsvrouw niet concreet genoeg. Daarom heeft zij de rechtbank verzocht in de uitspraak expliciet op te nemen voor welke feiten de overlevering wordt toegestaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten genoegzaam is.
De rechtbank stelt voorop dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak voldoet de feitsomschrijving naar het oordeel van de rechtbank aan de hiervoor genoemde vereisten. De overlevering wordt gevraagd voor vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij cocaïnetransporten die in Antwerpen zijn gestart. Met de raadsvrouw stelt de rechtbank vast dat één vermeend cocaïnetransport concreet is omschreven. Dat betreft het vermeende cocaïnetransport van 29 oktober 2019. Dat daarnaast in meer algemene zin over andere vermeende transporten wordt gesproken, maakt niet dat de feitomschrijving voor dat deel ongenoegzaam zou zijn. In dat verband is van belang dat de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet alleen wordt gekwalificeerd als ‘het in vereniging overtreden van de wetgeving van verdovende middelen en psychotrope stoffen’, maar ook als ‘lidmaatschap van een criminele organisatie’. Het meer in het algemeen benoemen van andere transporten ziet de rechtbank in het licht van de ‘lidmaatschap van een criminele organisatie’.

6.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten, respectievelijk:
1. deelneming aan een criminele organisatie;5. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings Limburg heeft bij brief van 15 oktober 2020 de volgende garantie gegeven:

Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie ( 2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft daartoe
de volgende argumenten aangevoerd:
  • het is de wens van de Belgische autoriteiten de opgeëiste persoon te vervolgen;
  • het bewijs is in België;
  • de medeverdachten worden in België vervolgd;
  • de rechtsorde in België is geschonden.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2020.
Mr. J.H. Beestman is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.