ECLI:NL:RBAMS:2020:6108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
13-751642-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan na beoordeling van de identiteit en strafbaarheid van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Itzehoe in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft strafbare feiten die naar Duits recht zijn gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn Nederlandse nationaliteit bevestigd. Tijdens de zittingen op 16 oktober en 5 november 2020 is de opgeëiste persoon niet verschenen, maar zijn raadsman heeft wel een verweer gevoerd tegen de overlevering, waarbij hij de onschuld van zijn cliënt betoogde en een alibi aanvoerde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de onschuld niet voldoende is aangetoond en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten niet kan worden uitgesloten.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich hiertegen verzetten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering toe te staan, toegewezen. De beslissing is genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de noodzaak om de rechtsgang in Duitsland te respecteren. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen genoemd die van toepassing zijn op deze zaak, waaronder de Overleveringswet (OLW) en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751642-20
RK nummer: 20/3889
Datum uitspraak: 19 november 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 maart 2020 door het
Amtsgericht Itzehoe(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 oktober 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht zijn niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 16 oktober 2020 geschorst tot de zitting van 5 november 2020, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zich ter zitting te laten bijstaan door zijn raadsman.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 5 november 2020. Het verhoor heeft via telehoren plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van 1 mei 2019 uitgevaardigd door het
Amtsgericht Itzehoe, dossiernummer 40 Gs 1007/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eendaadse samenloop van
poging tot medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Zijn raadsman heeft daartoe een verklaring van zijn toenmalige werkgever aan de rechtbank doen toekomen, waaruit volgens hem blijkt dat de opgeëiste persoon, gelet op het tijdstip van het delict, het tijdstip van aanvang van zijn werkzaamheden en de afstand tussen de plaats delict en het werkadres, niet bij de uitvoering van het feit aanwezig kan zijn geweest. De verdenking is slechts gebaseerd op DNA dat is aangetroffen op tape, een verplaatsbaar object, hetgeen volgens de raadsman onvoldoende is.
De officier van justitie heeft gesteld dat de onschuld van de opgeëiste persoon niet is aangetoond. Zij heeft aangevoerd dat de afstand tussen plaats delict en werkadres wel degelijk in de tussenliggende tijd is af te leggen. Bovendien, zo stelt de officier van justitie, is aanwezigheid bij het delict niet noodzakelijk om van medeplegen te spreken. Tot slot heeft de officier van justitie erop gewezen dat sprake is van een vervolgings-EAB en het onderzoek nog gaande is.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de onschuld van de opgeëiste persoon niet aanstonds is aangetoond, nu de overgelegde verklaring de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit niet uitsluit. De ingebrachte verklaring en het alibi-verweer kunnen alleen in Duitsland ten gronde worden onderzocht. De onschuldbewering kan niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Staatsanwaltvan
der Leitende Oberstaatsantwal in Itzehoeheeft bij brief van 7 september 2020 de volgende garantie gegeven:
“dat in geval van het opleggen en ten uitvoer leggen van een niet voor vrijwaring bekwame vrijheidsstraf in de strafprocedure alhier (…) tegen de verdachte [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] , de tenuitvoerlegging ook in Nederland mogelijk zal zijn, indien de verdachte dat wenst.”
Bij brief van 10 oktober 2020 is de geldigheid van deze garantie bevestigd:
“It is still guaranteed that in case mr. [opgeëiste persoon] is given a non-suspended custodial sentence he will be able to return and to serve that sentence in the Netherlands.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden. De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- door het uitvaardigen van het EAB hebben de Duitse autoriteiten te kennen gegeven de opgeëiste persoon te willen vervolgen;
- het delict is op Duits grondgebied gepleegd, zodat de rechtsgevolgen daar aan de orde zijn;
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, als de opgeëiste persoon al een strafbare bijdrage heeft geleverd aan het feit, zulks in Nederland heeft plaatsgevonden, zodat niet valt in te zien waarom berechting in Duitsland de voorkeur zou genieten. Er loopt bovendien nog een Nederlandse strafzaak. Als het gerechtshof de straf in die zaak handhaaft, zal de opgeëiste persoon pas in november 2022 vrijkomen. De feitelijke overlevering zal dan pas kunnen plaatsvinden en de Duitse autoriteiten zijn niet gebaat bij uitstel van de strafzaak tot 2022.
De officier van justitie heeft er in dit verband op gewezen dat de opgeëiste persoon eventueel tussentijds voorlopig ter beschikking kan worden aan Duitsland ten behoeve van diens berechting aldaar.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Itzehoe(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2020.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.