ECLI:NL:RBAMS:2020:6091

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
20/3273 e.v.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen algemeen verbindende cao's en verplichtingen tot deelname aan bedrijfstakpensioenfondsen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 2 december 2020, zijn meerdere eisers in beroep gegaan tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eisers verzochten de minister om de collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) en de verplichting tot deelname aan de bedrijfstakpensioenfondsen in hun sectoren buiten toepassing te laten. De minister heeft dit verzoek niet ingewilligd en verklaarde de bezwaren van de eisers kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op 23 oktober 2020 een zitting gehouden.

De rechtbank oordeelt dat de wet, met name de Wet AVV en de Wet Bpf, de minister niet de bevoegdheid biedt om eenmaal algemeen verbindend verklaarde cao's en verplichtingen tot deelname aan pensioenfondsen buiten toepassing te laten. De rechtbank legt uit dat de brief van de minister van 23 december 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze geen rechtsgevolgen met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangegeven dat het verzoek van de eisers slechts een informatieve mededeling is, waartegen geen bezwaar openstaat.

De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid van exceptieve toetsing, maar oordeelt dat deze niet van toepassing is in deze situatie. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierechten. De uitspraak is openbaar gedaan door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/3273, 20/3275, 20/3278, 20/3365, 20/3507, 20/3508, 20/3510, 20/3628, 20/3716, 20/3720, 20/3724, 20/3738, 20/4084, 20/4252 en 20/3522.

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

1.
[eiser(es) 1], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3273),
2.
[eiser(es) 2], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3275),
3.
[eiser(es) 3], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3278),
4.
[eiser(es) 4], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3365),
5.
[eiser(es) 5], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3507),
6.
[eiser(es) 6], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3508),
7.
[eiser(es) 7], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3510),
8.
[eiser(es) 8], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3628),
9.
[eiser(es) 9], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3716),
10.
[eiser(es) 10], wonend te [vestigingsplaats] (20/3720),
11.
[eiser(es) 11], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3724),
12.
[eiser(es) 12], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3738),
13.
[eiser(es) 13], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/4084),
14.
[eiser(es) 14], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/4252),
15.
[eiser(es) 15], gevestigd te [vestigingsplaats] (20/3522),
eisers
(gemachtigden in alle zaken: [naam] , [naam] en [naam] ),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Procesverloop

Eisers hebben de minister verzocht om de collectieve arbeidsovereenkomsten (de cao’s) [naam] , [naam] en [naam] en de verplichting tot deelname aan de bedrijfstakpensioenfondsen in die sectoren vanaf 2007 buiten toepassing te laten. De minister is niet op dit verzoek ingegaan. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben ieder afzonderlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Beroepen die zijn ingediend bij andere rechtbanken zijn op verzoek van partijen doorgezonden naar de rechtbank Amsterdam .
De minister heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld op de zitting van 23 oktober 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder waren aanwezig [naam] (eiser 1), [naam] (eiser 2), [naam] en [naam] (eiser 3), [naam] en [naam] (eiser 4), [naam] (eiser 5), [naam] en [naam] (eiser 6), [naam] (eiser 8), [naam] (eiser 11) en [naam] (eiser 13).

Overwegingen

Waarover gaan deze zaken?
Eisers vinden dat de cao’s niet algemeen verbindend hadden mogen worden verklaard. De partijen bij de cao’s zijn volgens hen onvoldoende representatief. Bij brief van 18 november 2019 hebben eisers dit standpunt nader onderbouwd met een onderzoeksrapport van [naam] van 18 november 2019 naar ongeorganiseerde werknemers in de bouwsector. Ook vinden eisers dat de cao’s gedeeltelijk overlappen met de cao [naam] . Om dezelfde redenen vinden zij dat de deelname aan de bedrijfstakpensioenfondsen ten onrechte verplicht is gesteld. Eisers hebben geen rekening gehouden met de toepasselijkheid van de cao’s en de verplichtstellingen vanaf 2007. De toepasselijkheid en de verplichtstellingen hebben voor eisers zware financiële gevolgen en leiden tot faillissementen.
Bij brief van 23 december 2019 heeft de minister gereageerd op het onderzoek van [naam] . Volgens hem heeft dit onderzoek geen gevolgen voor de reeds rechtmatig genomen besluiten. Op grond van het Toetsingskader AVV [1] en het Toetsingskader Wet Bpf 2000 [2] gelden vaste procedures en termijnen voor het indienen van bedenkingen en zienswijzen tegen de representativiteit. De conclusies van het onderzoek zijn niet ingebracht in deze procedures en zijn voor de reeds rechtmatig genomen besluiten niet meer relevant. Eisers hebben tegen deze brief op 30 januari 2020 bezwaar gemaakt.
3. De minister heeft de bezwaren om procedurele redenen niet inhoudelijk behandeld. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De minister vindt dat de brief van 23 december 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [3] De afwijzing van het verzoek van eisers is volgens de minister een informatieve mededeling waar geen rechtsgevolgen aan zijn verbonden. Daartegen is geen bezwaar mogelijk.
4. Eisers vinden dat de minister zijn brief van 23 december 2019 ten onrechte niet aanmerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Volgens hen is de brief wel degelijk gericht op een rechtsgevolg. Het rechtsgevolg is volgens eisers dat de minister geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de verbindendverklaringen en de verplichtstellingen buiten toepassing te laten. Het verzoek heeft geleid tot een negatief besluit. Eisers erkennen dat verbindendverklaringen en verplichtstellingen algemeen verbindende voorschriften zijn, waartegen op grond van artikel 8:3 van de Awb niet geprocedeerd kan worden. De bestuursrechter heeft echter volgens eisers wel de ruimte om een algemeen verbindend voorschrift in concrete gevallen buiten toepassing te laten (ook wel genoemd: exceptief te toetsen).

Het oordeel van de rechtbank

5. De rechtbank moet beoordelen of de minister de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarvoor is van belang of de brief van 23 december 2019 als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt.
6. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb staat dat onder besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dat is een beslissing van een overheidsorgaan die bedoeld is om rechten of verplichtingen te laten ontstaan of daarin veranderingen aan te brengen (rechtsgevolgen). Dit betekent dat eisers alleen een ontvankelijk bezwaar konden maken tegen de brief van 23 december 2019 als deze gericht was op rechtsgevolg.
7. De rechtbank oordeelt dat de brief van 23 december 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank legt dit hierna uit. Als een cao algemeen verbindend is verklaard, is deze verbindend voor alle werkgevers en werknemers die arbeidsovereenkomsten hebben afgesloten die naar hun aard onder de cao vallen. Dat staat in artikel 2 van de Wet AVV. Voor bepaalde groepen personen werkzaam binnen een bedrijfstak kan deelneming aan een bedrijfstakpensioenfonds verplicht worden gesteld. Gedurende de verplichtstelling zijn er ten aanzien van die groepen personen in de wet neergelegde rechten en verplichtingen van toepassing. Dat staat in artikel 3 van de Wet Bpf. Eisers hebben uitdrukkelijk gezegd dat zij niet de in de wet geregelde dispensatie of intrekking vragen, maar dat zij verzoeken om de cao’s en de verplichtstellingen alsnog buiten toepassing te verklaren. De wet (Wet AVV en Wet Bpf) biedt echter de minister niet die mogelijkheid met betrekking tot een eenmaal van kracht zijnde algemeenverbindendverklaring of verplichtstelling. De algemeenverbindendverklaring en verplichtstellingen zijn tot stand gekomen volgens vaste in de wet neergelegde als uitputtend bedoelde procedures. [4] Daarin bestaat de mogelijkheid bedenkingen en zienswijzen in te brengen in de fase voordat een algemeenverbindendverklaring of verplichtstelling van kracht wordt. De minister is dus niet bevoegd verandering te brengen in een eenmaal van kracht zijnde algemeenverbindendverklaring of verplichtstelling. De minister is, anders gezegd, niet bevoegd in deze een besluit te nemen dat op rechtsgevolgen is gericht. Als gevolg is de weigering om een dergelijk besluit te nemen ook geen besluit dat op rechtsgevolg is gericht. Terecht heeft de minister daarom aangegeven dat het slechts een informatieve mededeling is. Daartegen staat geen bezwaar open.
8. Eisers doen verder een beroep op de mogelijkheid van exceptieve toetsing. Dit houdt in dat de rechter een voorschrift onder bepaalde omstandigheden buiten toepassing dient te laten bij de toetsing van een besluit. De rechtbank is het eens met de minister dat de uitspraak [5] waarnaar eisers verwijzen niet van toepassing is, omdat het daar ging om een procedure over een dispensatieverzoek. In hun pleidooi hebben eisers daarnaast verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin deze oordeelt dat artikel 8:3 van de Awb niet in de weg staat aan exceptieve toetsing van een besluit. [6] De rechtbank oordeelt dat ook deze situatie zich hier niet voordoet. Met een besluit wordt hier gedoeld op een besluit dat op rechtsgevolg is gericht (artikel 1:3 van de Awb). Daarvan is, zoals boven aangegeven, geen sprake.
9. De rechtbank oordeelt tot slot dat de hoorplicht niet geschonden is. Omdat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb heeft de minister het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb mag de minister afzien van horen als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.

Conclusie

10. De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, voorzitter, en mr. C.F. de Lemos Benvindo en mr. J.W. Vriethoff, leden, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Toetsingskader AVV: Toetsingskader algemeenverbindendverklaring cao-bepalingen.
2.Toetsingskader Wet Bpf 2000: Beleidsregels Toetsingskader Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.
3.Awb: Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie ook voetnoot 1 en 2.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK3655.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3067.