ECLI:NL:RBAMS:2020:6090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
13-752203-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door het Wiesbaden District Court in Duitsland op 14 november 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1961 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van het vervoeren van een kilogram marihuana van Nederland naar Duitsland op 9 augustus 2011. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 17 september 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat het EAB voldoet aan de vereisten van de OLW en dat de beschrijving van de strafbare feiten voldoende is. De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn voor strafvervolging is overschreden, maar de rechtbank oordeelt dat dit onderwerp aan de orde moet worden gesteld in de strafzaak in Duitsland. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die bevestigen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft zij de overlevering aan Duitsland toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752203-19
RK nummer: 19/7121
Datum uitspraak: 1 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 november 2019 door
the Wiesbaden District Court(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres] [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is door middel van een telefonische verbinding bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.A.P. Heesterbeek, advocaat te Helmond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest warrant van the Wiesbaden District Court van 19 augustus 2015, file reference: 82 Ls-3331 Js 28074/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft erop gewezen dat in de feitsomschrijving in het EAB als pleegdatum zowel 9 augustus 2011 als 2012 wordt genoemd. Zij acht dit onzorgvuldig en vindt niet dat deze onzorgvuldigheid is weggenomen door de aanvullende informatie waaruit blijkt dat 2011 het juiste jaar is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de pleegdatum van het feit is opgehelderd door de gevraagde aanvullende informatie en dat daarmee het feit genoegzaam is omschreven.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De opgeëiste persoon wordt verweten dat hij een kilogram marihuana heeft vervoerd vanuit Nederland naar Duitsland. Na het verstrekken van aanvullende informatie door de uitvaardigende justitiële autoriteit van 16 september 2020 is duidelijk dat dit transport heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2011. Daarmee is het feit naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam omschreven en is het specialiteitsbeginsel gewaarborgd.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Public Prosecutor, Department for International Legal Assistance van Hessen heeft de volgende garantie gegeven:
With reference to Article 5 Number 2[de rechtbank leest: 3]
of the Framework Decision on the European arrest warrant, concerning the criminal case [opgeëiste persoon] , it will be guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional prison sentence without appeal in Germany after the surrender, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden omdat:
  • het onderzoek in Duitsland is aangevangen en het bewijs zich aldaar bevindt;
  • de verdovende middelen in Duitsland zijn ingevoerd, zodat de Duitse rechtsorde is geschaad;
  • door het uitvaardigen van het EAB de Duitse autoriteiten te kennen geven dat zij hem in Duitsland willen vervolgen.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Het strafmaximum op het feit in Nederland is immers significant lager dan de 15 jaren die er in Duitsland op zijn gesteld. Bovendien heeft het onderzoek lang stilgelegen om een onduidelijke oorzaak en de opgeëiste persoon mocht erop vertrouwen dat de zaak was afgedaan. Het coronavirus heerst en de opgeëiste persoon heeft COPD en astma, hetgeen hem extra kwetsbaar maakt.
Daargelaten dat de OLW bij een vervolgings-EAB slechts vereist dat het gaat om een feit waarop een vrijheidsstraf staat van ten minste 12 maanden, stelt de rechtbank voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.De redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 Handvest

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de redelijke termijn voor strafvervolging is verstreken. De opgeëiste persoon is in 2011 aangehouden en een dag later vrijgelaten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het tijdsverloop en de gevolgen daarvan aan de orde dienen te worden gesteld bij de behandeling van de strafzaak in Duitsland.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Wiesbaden District Court(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2020.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.