Op 24 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 6 juli 2020 en betrof een verzoek van de Belgische autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1998 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, was in Nederland gedetineerd en werd verdacht van betrokkenheid bij een gewelddadige woningoverval die op 29 mei 2019 in Brecht, België, zou hebben plaatsgevonden.
Tijdens de zitting op 10 september 2020 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De raadsman betoogde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de rol van de opgeëiste persoon niet duidelijk was omschreven. De officier van justitie stelde echter dat de beschrijving in het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering moest worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon en dat de gronden van de verdenking niet expliciet vermeld hoefden te worden.
De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar was. De rechtbank wees de argumenten van de raadsman af en stelde vast dat de overlevering kon plaatsvinden, onder de garantie dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zou terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan, en de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.