ECLI:NL:RBAMS:2020:6084

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
13-210396-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor ongewenst verklaarde vreemdeling; bewezenverklaring van diefstal van goederen van Albert Heijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 4 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een vreemdeling die op 16 augustus 2020 in Amsterdam beschuldigd werd van diefstal van goederen van Albert Heijn en van verblijf in Nederland zonder rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen rechtmatig verblijf had, maar oordeelde dat dit niet automatisch betekent dat hij als ongewenst verklaarde vreemdeling kan worden beschouwd. De verdediging voerde aan dat de IND-beschikking slechts een vaststelling was van het ontbreken van rechtmatig verblijf en dat er geen ongewenstverklaring of inreisverbod was uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de tenlastelegging van ongewenst verblijf, en sprak de verdachte op dat punt vrij. Echter, de rechtbank achtte de diefstal van de goederen bewezen, waarbij de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het wegnemen van een pakje paracetamol en twee flessen Bacardi Mojito. De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, gezien het recidivegevaar en de psychische problemen van de verdachte. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de duur van één jaar, met een tussentijdse beoordeling na zes maanden. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de verdachte te behandelen en te begeleiden naar zijn terugkeer naar het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/210396-20
Datum uitspraak: 4 december 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [land van herkomst] op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.L.Wagenaar, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een pakje paracetamol en/of twee flessen Bacardi Mojito en/of een blikje Bacardi mixdrank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn B.V., gelegen aan het [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen van de ten laste gelegde situaties zich voordoet en dat de beschikking van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND-beschikking) slechts een vaststelling betreft dat verdachte geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8.16 van het Vreemdelingenbesluit.
Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat schuldverband ontbreekt omdat verdachte de strekking van het besluit niet zou hebben begrepen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 16 augustus 2020 geen rechtmatig verblijf in Nederland had. In het dossier bevindt zich immers een beschikking van 10 juni 2020 van de IND, inhoudende dat verdachte in Nederland geen rechtmatig verblijf meer heeft en binnen
4 weken na bekendmaking van de beschikking Nederland moet verlaten. Dat is een beschikking waartoe de IND, namens de minister, bevoegd is op grond van artikel 8.22 van het Vreemdelingenbesluit. Blijkens een proces-verbaal van 30 augustus 2020 van de Vreemdelingenpolitie is deze beschikking is op 15 juli 2020 aan verdachte kenbaar gemaakt en uitgereikt en is er geen bezwaar tegen de beschikking ingediend.
Een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en Nederland niet binnen de gestelde termijn heeft verlaten, is daarmee echter niet automatisch een ongewenst verklaarde vreemdeling in de zin van art. 197 van het Wetboek van Strafrecht. Nu een beslissing tot ongewenst verklaring op grond van artikel 67 Vreemdelingenwet ontbreekt en er evenmin sprake is van een tegen verdachte uitgevaardigd inreisverbod, acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 16 augustus 2020 te Amsterdam een pakje paracetamol en twee flessen Bacardi Mojito en een blikje Bacardi mixdrank dat toebehoorde aan een ander, te weten Albert Heijn B.V., gelegen aan het [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
Het standpunt van het Openbaar MinisterieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren en dat die maatregel zal worden opgeheven als uitzetting zich voordoet.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat het, gelet op het recidivegevaar en de psychische problemen en verslaving van verdachte, van belang is dat hij niet op vrije voeten komt totdat daadwerkelijke uitzetting naar [land van herkomst] een feit is. In vrijwillige terugkeer heeft zij weinig vertrouwen, nu verdachte eerder heeft verklaard dat hij niet terug wil naar [land van herkomst] . Uit zijn documentatie blijkt dat verdachte voldoet aan de harde criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel. Aangezien hij geen aanspraak kan maken op structurele sociale voorzieningen waardoor aan een hulpverleningstraject onvoldoende inhoud kan worden gegeven, wordt ook voldaan aan de zachte criteria, aldus de officier van justitie.
Subsidiair heeft de officier van justitie een gevangenisstraf gevorderd van 15-17 weken teneinde de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) gelegenheid te bieden om terugkeer van verdachte te bewerkstelligen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht de ISD-maatregel niet op te leggen. Na uitleg aan verdachte over het ISD-traject en de mededeling dat hij geen perspectief in Nederland heeft zou verdachte alsnog vrijwillig willen vertrekken. De DT&V is in staat om dat vrijwillige vertrek in gang te zetten. Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding van de zaak verzocht, om de officier van justitie alsnog de gelegenheid te bieden om vertrek via DT&V te bewerkstelligen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van één jaar met een tussentijdse toets na zes maanden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Feiten als het onderhavige leveren naast financiële schade ook veel hinder en overlast op.
Uit het uittreksel van 22 oktober 2020 uit het documentatieregister betreffende verdachte, blijkt dat verdachte vanaf 3 februari 2020 tot zijn aanhouding op 16 augustus 2020 regelmatig met de politie in aanraking is gekomen en onder andere meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor winkeldiefstallen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering van 3 november 2020, opgemaakt door L. van Eil. Dit rapport houdt –zakelijk weergegeven– onder meer het volgende in:
Verdachte staat geregistreerd als veelpleger en voldoet blijkens informatie van het ISD-bureau aan de harde ISD-criteria. Er is sprake van alcoholmisbruik en naar eigen zeggen van schizofrenie. Verdachte beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats, structurele dagbesteding en een stabiele financiële situatie. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
Verdachte kan door zijn onrechtmatige verblijfsstatus geen aanspraak maken op structurele sociale voorzieningen waardoor aan een hulpverleningstraject en/of een drang/dwangtraject onvoldoende inhoud gegeven kan worden. Dientengevolge voldoet verdachte ons inziens aan de zachte ISD-criteria waardoor hij in aanmerking komt voor de Vreemdelingen (VRIS) ISD-maatregel. In dit traject zal betrokkene behandeling kunnen ontvangen voor zijn psychosociaal functioneren totdat betrokkene kan terugkeren naar het land van herkomst.
Er is een traject gestart gericht op terugkeer naar land van herkomst door DT&V. De heer [verdachte] wil zijn medewerking verlenen aan terugkeer naar het land van herkomst. Tot die tijd acht de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk daar betrokkene tijdens de intramurale fase van de ISD-maatregel behandeling kan ontvangen voor de psychische problematiek. Tevens zal betrokkene op deze manier minder kunnen recidiveren.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een e-mail van de DT&V van 23 oktober 2020, waarin wordt vermeld dat [plaats detentie] toestemming geeft om verdachte terug te laten keren naar [land van herkomst] , onder de voorwaarden dat [land van herkomst] op de hoogte is van de problemen van verdachte en een medische escort meereist. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op een e-mail van DT&V van 18 november 2020 waarin staat dat zij verdachte terug kunnen laten keren naar [land van herkomst] zodra duidelijk is wat de einddatum van zijn detentie is. Op dat moment kan een vlucht voor verdachte worden geboekt.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 20 november 2020 reclasseringswerker L. van Eil, verbonden aan het Leger des Heils te Amsterdam, als deskundige gehoord.
Zij heeft ter terechtzitting verklaard bij het advies te blijven. Voorts heeft zij verklaard dat de DT&V een traject heeft ingezet waarbij interventies voor de benodigde nazorg in [land van herkomst] worden opgezet. Er kan dan worden uitgegaan van een warme overdracht. Indien een datum van invrijheidstelling wordt bepaald, dan gaat DT&V aan de slag met de terugkeer, maar zij adviseert ISD voor het geval dat niet zo is.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie en de verdediging het erover eens zijn dat verdachte zo spoedig mogelijk terug zal moeten keren naar [land van herkomst] . De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld, gegeven het gevaar voor herhaling en de onderliggende problematiek bij verdachte, op welke wijze dat in het kader van deze strafzaak het beste kan worden gerealiseerd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 22 oktober 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het onderhavige feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 22 oktober 2020 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank ziet redenen om deze maatregel op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
De rechtbank overweegt in dit verband in het bijzonder dat het door de verdediging voorgestelde alternatief van vrijwillig vertrek onvoldoende garanties biedt. De ISD-maatregel biedt meer controle en garandeert een aan detentie aansluitende uitzetting, mogelijk op zeer korte termijn. Bovendien bestaat tot die tijd in de instelling de mogelijkheid van behandeling van de problematiek van verdachte.
Nu de rechtbank niet voorziet dat de uitzetting naar [land van herkomst] lang op zich zal laten wachten, zal zij de maatregel slechts voor de duur van één jaar opleggen.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, dit om de vinger aan de pols te houden met betrekking tot de termijn waarop de uiteindelijke uitzetting zal plaatsvinden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
diefstal.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van één jaar.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 6 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2020.