8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie insluipingen in bedrijven, een poging insluiping in een bedrijf en een insluiping in een woning. Met name die laatste rekent de rechtbank verdachte zwaar aan, nu de woning een plek bij uitstek is waar men zich veilig moet wanen. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een man die zonder aarzeling, al dan niet met een smoes, een bedrijf, woning of restaurant in loopt op zoek naar spullen van zijn gading. Hij heeft steeds snel een smoes klaar als hij wordt aangesproken en laat zich schijnbaar enkel leiden door zijn behoefte aan geld om middelen voor zichzelf te kopen.
Voorts heeft verdachte een ambtenaar beledigd en deze daarmee in zijn eer en goede naam aangetast.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2020 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hem in 2014 een ISD-maatregel voor 2 jaar is opgelegd. In dat kader heeft hij anderhalf jaar een klinische behandeling gevolgd op een gesloten afdeling bij De Wier en werd daarna begeleid door een FACteam. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw aan soortgelijke delicten schuldig te maken.
Aan het verdachte betreffende reclasseringsrapport van 9 november 2020 ontleent de rechtbank onder meer het volgende betreffende de persoon van verdachte.
Verdachte kent al jarenlang periodes waarin hij overmatig alcohol, cannabis en cocaïne gebruikt. Dit zijn veelal periodes waarin hij vanwege gebrek aan stabiliteit en structuur in zijn leven last heeft van angstklachten en paniekaanvallen. Hiertegenover staan periodes waarin hij volledig abstinent is van middelen, veelal wanneer hij goed is ingebed in zorg en zich veilig lijkt voelen. Verdachte staat bekend als veelpleger en valt onder de top 600 aanpak.
Zelfstandig wonen wordt voor verdachte op basis van zijn problematiek niet haalbaar geacht.
Verdachte is in juli 2017 na een detentie bij [naam instelling] in [plaats 2] gaan wonen. Dit woontraject verliep het eerste jaar voorspoedig en verdachte woonde hier met plezier, totdat er een wisseling van medicatie plaatsvond waarna hij uiteindelijk, tegen het advies in, in februari 2020 de instelling verliet.
Verdachte heeft intensief contact met zijn familie en zij zijn erg belangrijk voor hem. Enerzijds kan dit contact als zeer steunend worden omschreven, maar anderzijds lijkt de familie hem te overschatten. Hierdoor ervaart verdachte druk en stress, waardoor hij in paniek raakt. Hij is dan niet goed meer in staat om zelf keuzes te maken en luistert niet meer naar adviezen van de hulpverlening, maar laat zich leiden door de verwachtingen van zijn familie.
Om op lange termijn de kans op recidive te beperken, worden begeleid wonen, ambulante behandeling en dagbesteding geïndiceerd geacht. Daarnaast is het wenselijk dat er systeemgesprekken zullen plaatsvinden zodat er meer begrip ontstaat bij de familie en er overeenstemming ontstaat over het hulpverleningstraject.
Verdachte wil graag een delictvrij leven opbouwen en abstinent blijven van middelen. Hij heeft tijdens de huidige detentie contact met de [naam instelling] gehad en op basis van een intake via videobellen staat men positief tegenover een herplaatsing. Op dit moment heeft [naam instelling] een plek beschikbaar voor verdachte in [plaats 2] . Als verdachte hier op korte termijn geen gebruik van zal kunnen maken wordt hij op de wachtlijst geplaatst.
Op grond van de LOVS-oriëntatiepunten wordt, gelet op de door de rechtbank bewezen geachte feiten en de recidive van verdachte, een hogere gevangenisstraf als oriëntatiepunt voor een straf gegeven dan gevorderd. De rechtbank zal echter de eis van de officier van justitie volgen. Daarbij weegt met name mee de persoon van verdachte, zoals deze uit de stukken en de behandeling ter zitting naar voren is gekomen. Ook weegt mee dat twee van de bewezen verklaarde feiten dateren uit 2018 en verdachte daarna nog veroordeeld is.
De rechtbank acht opname in [naam instelling] voor verdachte van groot belang en zal om die reden een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daar gedurende de proeftijd bijzondere voorwaarden aan verbinden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 3]vordert € 4.963,76 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist en is niet volledig met (leesbare) stukken onderbouwd.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 1.460,99 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het toe te wijzen bedrag omvat de weggenomen Dell Vostro en de twee weggenomen Dell Latitudes, met na vijf jaar een restwaarde van 20% en een jaarlijkse afschrijving van 20%, en de weggenomen portemonnee bevattende € 100,--.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij [persoon 5]vordert € 1.306,-- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak E onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 3] en [persoon 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij [naam bedrijf bv]vordert € 2.000,-- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 18 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741064-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 oktober 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank. In dit onherroepelijk geworden vonnis is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 243 dagen met aftrek, met bevel dat van deze straf 120 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Bij beslissing van 27 maart 2019 van deze rechtbank is van dat voorwaardelijke strafdeel al 70 dagen ten uitvoer gelegd, zodat nog 50 dagen resteren.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat resterende voorwaardelijke strafdeel te gelasten.