ECLI:NL:RBAMS:2020:6081

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
13-178846-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake meervoudige strafzaak met meerdere diefstallen en belediging van een ambtenaar

Op 4 december 2020 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen en belediging van een ambtenaar. De verdachte, geboren in 1981 en gedetineerd in een Justitieel Complex, werd beschuldigd van drie diefstallen uit bedrijven, een poging tot diefstal en een diefstal uit een woning. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 20 november 2020 heeft de officier van justitie, mr. R. Leuven, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.H. Zonneveld, hun verweer hebben gevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft met uitzondering van enkele feiten bekend, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor bepaalde tenlastegelegde feiten, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank achtte echter de diefstallen en de belediging van de ambtenaar bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafoplegging, waarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking zijn genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
(Promis)
Parketnummers: 13/178846-20 (A), 13/092678-19 (B), 13/092623-19 (C), 13/010860-19 (D), 13/210857-20 (E) en 13/741064-17 (TUL)
Datum uitspraak: 4 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D en zaak E aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
R. Leuven en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.H. Zonneveld naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
diefstal op 4 juli 2020 te Amsterdam uit het [naam centrum] van een laptop, een iPad, earpods en portemonnees.
Zaak B:
poging tot diefstal van geld en/of goederen uit een restaurant op 7 februari 2019 te Amsterdam.
Zaak C:
diefstal van geld op 18 juli 2018 te Amsterdam.
Zaak D:
diefstal uit een bedrijf van 3 laptops en een notebook op 16 juli 2018 te Amsterdam.
Zaak E:
1. diefstal uit het [naam huis] van 2 telefoons op 15 augustus 2020 te Amsterdam.
2. diefstal van geld uit een woonboot te Amsterdam op 16 augustus 2020.
3. diefstal van geld en goederen uit een woonboot te Amsterdam op 17 augustus 2020.
4. belediging van een ambtenaar op 17 augustus 2020 te Amsterdam.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het in de vierde regel van het in zaak B ten laste gelegde vermelde “ [naam] ” als “ [persoon 1] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Verdachte wordt verdachte van een aantal diefstallen, een poging daartoe en belediging van een ambtenaar. Met uitzondering van het in zaak E onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft verdachte alle feiten bekend. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of ook het in zaak E onder 1, 2 en 3 kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het in zaak E onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte en de camerabeelden. Verbalisanten herkennen verdachte op de beelden als de man die aan het zoeken is aan jassen en tassen en ook iets in zijn zak steekt. De officier meent dat ook dit feit kan worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak E onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Ten aanzien van het in zaak E onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat een man die bij de boot aan de [ligplaats] is gesignaleerd is gefotografeerd. De man liep snel weg en er bleek geld te zijn weggenomen. Even later werd verdachte op het Waterlooplein aangehouden. Het bewijs tezamen genomen acht de officier van justitie gelet op het korte tijdsverloop voldoende om aan te nemen dat verdachte de dader was.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak E onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw van verdachte aandacht gevraagd voor de ontkenning van verdachte en verder geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van het in zaak E onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de dader was omdat slechts sprake is van één verklaring.
Ten aanzien van het in zaak E onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw erop gewezen dat het weggenomen geld niet bij verdachte is aangetroffen. Bewoners van de woonboot die achter hem aanliepen hebben hem het ook niet zien weggooien, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat hetgeen in zaak E onder 2 is ten laste gelegd niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat ook het in zaak E onder 3 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Zij overweegt daartoe dat verdachte, die ter terechtzitting heeft bekend dat hij in de boot van aangever was en daar door aangever werd betrapt, door aangever is gevolgd tot verdachte in het zicht van aangever door de politie werd aangehouden. Bij verdachte is vervolgens echter geen geld aangetroffen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte geld heeft weggenomen. Door het ontbreken van voldoende bewijs dient verdachte derhalve voor dit feit te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat hetgeen in zaak E onder 1 is ten laste gelegd bewezen is. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de herkenning door verbalisanten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 4 juli 2020 te Amsterdam uit het [naam centrum] , gelegen aan het [adres 2] , een laptop en een iPad en earpods en een portemonnee, die aan een ander toebehoorden, te weten aan de showroom en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 7 februari 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn, verdachtes, gading, die aan een ander toebehoorden, te weten aan restaurant [persoon 1] , gevestigd bij het [adres 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- zich opzettelijk naar bovengenoemd restaurant heeft begeven en
- bovengenoemd restaurant, dat nog niet geopend was, is binnengegaan en
- één of meer ruimtes in bovengenoemd restaurant heeft doorzocht en
- één of meer jassen in een kantoor in bovengenoemd restaurant heeft doorzocht;
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
Op 18 juli 2018 te Amsterdam een geldbedrag dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde:
op 16 juli 2018 te Amsterdam uit een bedrijf gelegen aan het [adres 6] drie laptops en een notebook, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [naam bedrijf bv] , heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak E onder 1 ten laste gelegde:
op 15 augustus 2020 te Amsterdam uit het [naam huis] gelegen aan de [adres 4] twee telefoons die aan een ander toebehoorden, te weten aan [persoon 5] en [persoon 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak E onder 4 ten laste gelegde:
op 17 augustus 2020 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 7] , als arrestantenverzorger van de Politie Eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "vieze kanker leugenaar" en "vuile kankerhoer" en "je vuile kanker ex" en "kankerlijers" en "idioten" en "mafketels" en "vieze kanker Hollanders".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A, zaak B, zaak C, zaak D en de in zaak E onder 1, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 9 november 2020. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van vervelende feiten, kennelijk gepleegd door verdachte om in zijn verslaving te voorzien. De impact van met name insluipingen op de slachtoffers is groot. In enkele gevallen was de waarde van de weggenomen goederen groot. De officier van justitie heeft oog voor de beperkingen van verdachte maar vindt het van belang dat met de hoogte van de straf zowel de ernst van de feiten aan verdachte duidelijk wordt gemaakt als ook dat recidive wordt voorkomen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden toegewezen.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van [persoon 3] tot schadevergoeding gedeeltelijk zal worden toegewezen en de vordering van [persoon 5] in zijn geheel.
Ten aanzien van de vordering van [naam bedrijf bv] heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank een schatting maakt van de geleden schade. Ten aanzien van alle vorderingen benadeelde partij heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd en de toewijzing van de wettelijke rente.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om een substantieel lagere straf. Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zou op drie insluipingen een gevangenisstraf van 30 weken staan, terwijl verdachte al drie maanden heeft uitgezeten. De raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte niet goed functioneert in detentie en heeft gepleit voor een zo spoedig mogelijke plaatsing in de [naam instelling] in [plaats 2] . Zij heeft zorgen geuit dat daar geen plek is wanneer verdachte vrijkomt. In zekere zin zit verdachte in [plaats 2] ook vast, aldus de raadsvrouw.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie insluipingen in bedrijven, een poging insluiping in een bedrijf en een insluiping in een woning. Met name die laatste rekent de rechtbank verdachte zwaar aan, nu de woning een plek bij uitstek is waar men zich veilig moet wanen. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een man die zonder aarzeling, al dan niet met een smoes, een bedrijf, woning of restaurant in loopt op zoek naar spullen van zijn gading. Hij heeft steeds snel een smoes klaar als hij wordt aangesproken en laat zich schijnbaar enkel leiden door zijn behoefte aan geld om middelen voor zichzelf te kopen.
Voorts heeft verdachte een ambtenaar beledigd en deze daarmee in zijn eer en goede naam aangetast.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2020 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hem in 2014 een ISD-maatregel voor 2 jaar is opgelegd. In dat kader heeft hij anderhalf jaar een klinische behandeling gevolgd op een gesloten afdeling bij De Wier en werd daarna begeleid door een FACteam. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw aan soortgelijke delicten schuldig te maken.
Aan het verdachte betreffende reclasseringsrapport van 9 november 2020 ontleent de rechtbank onder meer het volgende betreffende de persoon van verdachte.
Verdachte kent al jarenlang periodes waarin hij overmatig alcohol, cannabis en cocaïne gebruikt. Dit zijn veelal periodes waarin hij vanwege gebrek aan stabiliteit en structuur in zijn leven last heeft van angstklachten en paniekaanvallen. Hiertegenover staan periodes waarin hij volledig abstinent is van middelen, veelal wanneer hij goed is ingebed in zorg en zich veilig lijkt voelen. Verdachte staat bekend als veelpleger en valt onder de top 600 aanpak.
Zelfstandig wonen wordt voor verdachte op basis van zijn problematiek niet haalbaar geacht.
Verdachte is in juli 2017 na een detentie bij [naam instelling] in [plaats 2] gaan wonen. Dit woontraject verliep het eerste jaar voorspoedig en verdachte woonde hier met plezier, totdat er een wisseling van medicatie plaatsvond waarna hij uiteindelijk, tegen het advies in, in februari 2020 de instelling verliet.
Verdachte heeft intensief contact met zijn familie en zij zijn erg belangrijk voor hem. Enerzijds kan dit contact als zeer steunend worden omschreven, maar anderzijds lijkt de familie hem te overschatten. Hierdoor ervaart verdachte druk en stress, waardoor hij in paniek raakt. Hij is dan niet goed meer in staat om zelf keuzes te maken en luistert niet meer naar adviezen van de hulpverlening, maar laat zich leiden door de verwachtingen van zijn familie.
Om op lange termijn de kans op recidive te beperken, worden begeleid wonen, ambulante behandeling en dagbesteding geïndiceerd geacht. Daarnaast is het wenselijk dat er systeemgesprekken zullen plaatsvinden zodat er meer begrip ontstaat bij de familie en er overeenstemming ontstaat over het hulpverleningstraject.
Verdachte wil graag een delictvrij leven opbouwen en abstinent blijven van middelen. Hij heeft tijdens de huidige detentie contact met de [naam instelling] gehad en op basis van een intake via videobellen staat men positief tegenover een herplaatsing. Op dit moment heeft [naam instelling] een plek beschikbaar voor verdachte in [plaats 2] . Als verdachte hier op korte termijn geen gebruik van zal kunnen maken wordt hij op de wachtlijst geplaatst.
Op grond van de LOVS-oriëntatiepunten wordt, gelet op de door de rechtbank bewezen geachte feiten en de recidive van verdachte, een hogere gevangenisstraf als oriëntatiepunt voor een straf gegeven dan gevorderd. De rechtbank zal echter de eis van de officier van justitie volgen. Daarbij weegt met name mee de persoon van verdachte, zoals deze uit de stukken en de behandeling ter zitting naar voren is gekomen. Ook weegt mee dat twee van de bewezen verklaarde feiten dateren uit 2018 en verdachte daarna nog veroordeeld is.
De rechtbank acht opname in [naam instelling] voor verdachte van groot belang en zal om die reden een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daar gedurende de proeftijd bijzondere voorwaarden aan verbinden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 3]vordert € 4.963,76 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist en is niet volledig met (leesbare) stukken onderbouwd.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 1.460,99 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het toe te wijzen bedrag omvat de weggenomen Dell Vostro en de twee weggenomen Dell Latitudes, met na vijf jaar een restwaarde van 20% en een jaarlijkse afschrijving van 20%, en de weggenomen portemonnee bevattende € 100,--.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij [persoon 5]vordert € 1.306,-- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak E onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 3] en [persoon 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij [naam bedrijf bv]vordert € 2.000,-- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 18 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741064-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 oktober 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank. In dit onherroepelijk geworden vonnis is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 243 dagen met aftrek, met bevel dat van deze straf 120 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Bij beslissing van 27 maart 2019 van deze rechtbank is van dat voorwaardelijke strafdeel al 70 dagen ten uitvoer gelegd, zodat nog 50 dagen resteren.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat resterende voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 266, 267 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak E onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B, zaak C, zaak D en in zaak E onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A, zaak C, zaak D en in zaak E onder 1 ten laste gelegde:
telkens diefstal;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
poging tot diefstal;
ten aanzien van het in zaak E onder 4 ten laste gelegde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Betrokkene meldt zich conform afspraak bij Reclassering Inforsa op het adres: [adres 5] . Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling(met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Betrokkene laat zich behandelen door de forensisch ambulante zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische
opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Betrokkene verblijft in [naam instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan GGZ Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] toe tot een bedrag van € 1.460,99 (duizend, vierhonderd en zestig euro en negenennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] aan de Staat € 1.460,99 (duizend, vierhonderd en zestig euro en negenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 24 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 5] toe tot een bedrag van € 1.306,04 (duizend, driehonderd en zes euro en vier eurocent) aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 augustus 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5] aan de Staat € 1.306,04 (duizend, driehonderd en zes euro en vier eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 augustus 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [naam bedrijf bv] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 4 oktober 2017, namelijk – de nog resterende – gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2020.